Het kan je onmogelijk ontgaan zijn dat de politiek, het bedrijfsleven en de maatschappij (wij dus!) geconfronteerd worden met steeds indringender vragen over economische en maatschappelijke transitie. Het moet anders, daar beginnen we het wel steeds meer met elkaar over eens te worden, maar hoe dan? Wat moet er dan anders? Wij denken dat het gaat om drie nauw met elkaar samenhangende en complexe opgaven.
De grote opgaven
Allereerst is er de klimaatopgave die voortkomt uit het Akkoord van Parijs uit 2015 (van de Conference of the Parties ofwel COP21), waarin afgesproken werd de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal twee graden. In Nederland leidde dit in 2019 tot de Klimaatwet die ambieert in 2030 de uitstoot van broeikasgassen (zie kader Klimaatwet) met 49 procent te beperken ten opzichte van 1990 (Klimaatberaad, 2019). Deze doelstelling wordt extra kracht bijgezet tegen de achtergrond van de rechtszaak die de ngo Urgenda heeft aangespannen tegen de Nederlandse overheid. De uitstoot van broeikasgassen moet eind 2020 met ten minste 25 procent worden verminderd ten opzichte van 1990. De noodzaak voor uitstootreductie wordt integraal onderbouwd door het rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC, 2018) over de snelheid van de opwarming van de aarde ten gevolge van broeikasgasuitstoot.
Energietransitie
Direct in het verlengde van de klimaatopgave ligt de tweede uitdaging: de energietransitie die vraagt om de beweging van fossiele energiebronnen (gas en olie) richting duurzame energiebronnen (onder andere zonne-, windenergie, waterstof, biogas). De ambitie is: 16 procent duurzame energie in 2023, op weg naar het volledig uitfaseren van fossiele brandstoffen in 2050. Daar zitten een heleboel lastige vraagstukken aan vast, dit gaat dus zeker niet zonder slag of stoot. Maar doorgaan met een economie die aan fossiele brandstoffen verslaafd is, kan anno nu echt niet meer. Het roer moet om, hoe lastig dat ook technisch, sociaal en economisch is.
Opgave drie: circulaire economie
De derde opgave is het streven naar een circulaire economie (CE), gebaseerd op beleid dat is ingezet door Kabinet Rutte II, maar eigenlijk aangezwengeld door beleid van de EU. De ambitie is het realiseren van substantieel minder gebruik van ‘virgin’ materialen; 50 procent minder in 2030 en 100 procent minder in 2050. Of dat volledig te realiseren is, blijft wel de vraag. We verbruiken immers heel veel materialen zoals prei, benzine of vlees. Daarnaast wordt een groot percentage (bewerkte) grondstoffen ‘opgeslagen’ in gebouwen, wegen, auto’s en wat al niet. Al deze spullen gaan kortere of langere tijd mee. De levensduur van een plastic flesje is misschien een paar weken, maar een fietstunneltje of een flat gaat algauw dertig, zo niet vijftig jaar mee. Zo veel mogelijk grondstoffen circulair maken vraagt om ingrijpend andere manieren van organiseren én zal nooit alles wat we ge- of verbruiken omvatten.
Ingrijpende en omvangrijke veranderingen
Deze drie opgaven leiden samen tot een roep om ingrijpende en omvangrijke veranderingen in de economie. Dat het ernst is met deze situatie blijkt wel uit de protesten van onder andere boeren, bouwers en burgers. Het normaal zo rustige Malieveld (Den Haag) lijkt nieuw leven ingeblazen te worden als een ‘toernooiveld’ waarop felle confrontaties met behulp van tractoren, spandoeken en het scanderen van leuzen het nieuwe wapenarsenaal is. Hoe lastig ook, heel veel van dit (verbale) actievoeren is gericht op het bewaren en bewaken van de bestaande orde. Maar, de drie geschetste opgaven dwingen tot het heroverwegen en herinrichten van systemen. Nieuwe systemen die niet één, maar ten minste drie vraagstukken tegelijkertijd kunnen adresseren.
Simpel is dat zeker niet. Er zijn ook nog direct hieraan gekoppelde vraagstukken, zoals het streven naar het herstel van biodiversiteit of het bevorderen van sociale inclusiviteit. De aard en omvang van de opgave(n) zijn zodanig dat terecht gesproken kan worden van niet één maar van drie opgaven tegelijkertijd, een triple-transitie dus. Het gaat immers over én de klimaatopgave én energietransitie én een structurele reductie van het gebruik van grondstoffen. Het streven daar systematisch en met heldere doelen aan te werken brengt bovendien een aantal (extra) vraagstukken met zich mee.
Richtinggevende documenten
Deze drie opgaven vormen ook de basis voor belangrijke, richtinggevende
beleidsdocumenten die onder andere in 2018 en 2019 ontwikkeld zijn. Dit zijn het nieuwe klimaatakkoord, het grondstoffenakkoord, de integrale kennis en innovatieagenda’s (Klimaatberaad, 2019; Kennis- en Innovatieagenda’s 2020-2023) en de dertien meerjarige missiegedreven innovatieprogramma’s (RVO, z.d.-b).
Deze beleidsdocumenten reiken hopelijk voor Nederland de kaders aan voor een stabiel transitiebeleid voor de komende tien jaar. Als we durven, maar tegelijkertijd zullen we ook moeten, gaan heel veel van de systemen en daarbij behorende instituties op de schop. We komen aan het eind van de levenscyclus van het fossiele tijdperk. Het decennium 2020-2030 zou daarom wel eens de geschiedenisboekjes in kunnen gaan als de periode van de ‘Grote Maatschappelijke Verbouwing’ of het ‘Transitiedecennium’. De Verenigde Naties spreken van de ‘Decade of Action’.
Herstel biodiversiteit
In aanvulling hierop wordt in het publieke debat, en soms ook in het politieke debat, veelvuldig verwezen naar het behoud en herstel van biodiversiteit als aparte vierde dimensie, als een eigen transitie. Het huidige biodiversiteitsverdrag loopt tot 2020, waarin is afgesproken dat voor 2020 de achteruitgang van de biodiversiteit moet zijn gehalveerd, dat er een einde moet komen aan overbevissing, dat landbouw en bosbouw duurzaam moeten zijn en dat de hoeveelheid beschermde natuur moet zijn toegenomen van 10 procent naar 17 procent. Dat er op dat terrein veel moet gebeuren en dat deze opgave urgent is, staat buiten kijf. Inmiddels onderhandelen 190 landen over een nieuw akkoord.
In het boek Duurzaam organiseren wordt dat niet gezien als een aparte transitie, maar als een onderdeel van de klimaatopgave. We hopen daarmee niemand, en al helemaal niet de natuur, de insecten, vogels, vissen, kippen en alle andere dieren, tekort te doen. Deze roep om meer biodiversiteit – en om dat te zien als een extra dimensie of ‘eigen’ transitie – wordt vaak gekoppeld aan een oproep om meer aandacht te geven aan de sociale dimensie van transities. Sommigen pleiten er zelfs voor om ook dit te zien als een eigen ‘transitie’. Al is dat een heel intrigerend en uitdagend perspectief, ook hier zien wij toch de sociale dimensie als een onderdeel van transities. Daarmee wordt niets aan het belang of de belangrijkheid afgedaan, maar alleen maar gezegd dat deze dimensie integraal verweven is met de transities.
Rol Europa
Nederland is geen eiland. Juist in Europa en daarmee specifiek ‘Brussel’, wordt doorlopend gewerkt aan kaders voor transitie. Voor de één gaat dat niet snel genoeg en de ander beschouwt dit als betuttelend.
Feit blijft dat we in een relatief klein Europa niet verder komen zonder
gemeenschappelijke kaders voor de drie transities. Van oudsher geven programma’s zoals Horizon 2020 al een aanzet daartoe. De Europese Commissie die is aangetreden na de Europese verkiezingen van 2019, geeft nadrukkelijk prioriteit aan deze transities. Dat blijkt uit de Europese Green Deal uit 2019 en het ‘Circular Economy Action Program’ uit 2020′. Hoe dit uitgewerkt gaat worden en wat de impact hiervan is, zal de tijd leren.
‘A sustainable Europe is one that opens up opportunities, innovates, creates jobs and offers a competitive edge to its industries. The circular economy is a key for developing Europe’s future economic model. I will propose a New Circular Economy Action Plan focusing on sustainable resource use, especially in resource-intensive and high-impact sectors such as textiles and construction. To help drive the change we need, I will put forward my plan for a future-ready economy, our new industrial strategy. … We will be a world leader in circular economy and clean technologies. We will work to decarbonise energy-intensive industries. Europe is an industrial economy, and for many parts of our Union the local manufacturer, plant or factory is the hub for our communities. This is why I believe that what is good for our planet must be good for our people, our regions and our economy.’
Het citaat is een schets van de (grote) nationale en Europese kaders waarbinnen burgers, bedrijven en de overheid gezamenlijk hun weg moeten zoeken. Dat gaat zeker niet zonder slag of stoot. Feit blijft dat wij met elkaar in een georganiseerde samenleving en economie leven; we zijn het stenen tijdperk en ook de tweede industriële revolutie allang voorbij. Het is in die georganiseerde samenleving en economie, dat we met elkaar vorm moeten zien te geven aan transities.
In het boek Duurzaam organiseren doen we dat vanuit het perspectief dat de crux van ons economisch handelen bestaat uit een aaneenschakeling van transacties. Transacties zijn die handelingen waarin twee of meer partijen tot een uitruil komen die ervaren wordt als waardecreatie. De transacties kunnen materieel (producten) of immaterieel (diensten) van aard zijn.
Denk bijvoorbeeld aan het laten knippen van je haar en het betalen van de kapper hiervoor, of het kopen van een brood bij de lokale bakker. Zo bekeken bestaat ons dagelijks economisch en sociaal handelen uit een doorlopend proces van grote en kleine transacties, die de hele dag doorgaan.
Bron: Duurzaam organiseren
Door: Jan Jonker, Niels Faber
Jan Jonker geeft op 17 november 2020 een college in de Collegereeks Kwaliteit in digitale transitie die Management Impact samen met Nyenrode Business Universiteit organiseert.