In dit artikel onderzoekt de auteur hoe je in professioneel handelen momenten kunt creëren waarin diepere menselijke waarden zichtbaar worden. Momenten waarin je in een keer kunt ervaren dat achter de professionele relatie een menselijke relatie schuilgaat en dat er grotere waarden op het spel staan. De auteur bepleit dat deze momenten bij uitstek samengaan met woorden en daden die belichaamd zijn. Precies voorbij het denken kan een woord of een handeling die samenvalt met een lichamelijke uiting de ervaring van schoonheid, oprechtheid en echtheid oproepen. Het is een menselijk handelingsregister waaruit iedere professional kan putten. De auteur laat zien dat dit register actief en bewust ingezet kan worden, mits men zich ervan bewust is en ermee oefent. Hij neemt ons mee in zijn werk om met dans licht op vraagstukken te werpen door ze zelf te dansen en daarmee het potentieel te openen dat professionals in werksituaties steeds, in het moment zelf, hun eigen belichaamde kwaliteit kunnen inzetten. Hij laat met praktische voorbeelden zien wat de werkingsmechanismen zijn van deze manier van interveniëren, alsook hoe dit doorwerkt bij de professionals waarmee hij werkt.
Korte momenten…
Alles wat in ons georganiseerde leven moet gebeuren, alle problemen die moeten worden opgelost. Agenda’s die voortdurend schreeuwen om aandacht. Protocollen die moeten worden gevolgd, verbeteringen die moeten worden gerealiseerd en veranderingen die moeten worden doorgevoerd. In al deze voortdurende drukte van structuur en doelgerichtheid zijn er momenten die zich hieraan onttrekken. Momenten die van een andere orde zijn, omdat ze zich niet in woorden laten vangen en zich even niets aantrekken van het doordenderend karakter van wat ons allemaal te doen staat. De arts die even – heel kort maar – zijn hand op de jouwe legt, net voor de narcose. De kinderopvangmedewerker die je dochter een zoen geeft, wanneer je haar voor het eerst naar de opvang brengt. De treinconducteur die tijd neemt voor een foto met een jongetje dat helemaal idolaat van treinen is. Ze hoeven dit niet te doen, het staat niet omschreven in een memo, doelstelling of procedure. Sterker nog, het zou ongekend ongemakkelijk en ongepast zijn als dat wel zo zou zijn.
Korte momenten waarin zoveel meer wordt gezegd dan woorden kunnen uitdrukken. Momenten die een andere kwaliteit laten zien. Een kwaliteit waarin de mens en zijn functie even samenvallen en er geen ruimte zit tussen het professionele masker en dat wat het moment aan medemenselijkheid, zorgzaamheid, vriendelijkheid of kameraadschap vraagt. Die momenten kennen schoonheid, echtheid en oprechtheid, waardoor al het andere even in een ander daglicht komen te staan. Ze kennen een rijkheid aan informatie en zeggingskracht, juist voor dat georganiseerde leven. Ze zijn meerlagig en meerstemmig en laten de complexiteit van de menselijke interactie oplichten. Onder de voorwaarde dat we er met elkaar naar leren luisteren, er aandacht voor hebben en er niet aan voorbij hollen of zelfs afkeurend wegkijken.
De vraag die ik in dit artikel wil beantwoorden, is of we deze momenten – in het licht van de opgaven en vraagstukken waaraan we werken – ook kunnen oproepen. Kunnen we momenten van waarachtig verschijnen aan elkaar vormgeven en de informatie en zeggingskracht die ze oproepen constructief maken? In deze bijdrage zal ik die vraag met ja beantwoorden, maar het vraagt wel een bijzondere wending. Een wending naar een register van menselijke capaciteiten en intelligentie die wie niet gewend zijn te benutten in organisatiecontexten. Een repertoire voorbij woorden, waarin we belichamen wie we zijn als professional en als mens, in de context van de opgaven waarvoor we staan. Ik deel graag hoe ik daar als veranderkundig organisatieadviseur vorm aan geef, namelijk door een ongebruikelijke vraag te stellen: mag ik dit vraagstuk voor jullie dansen?
Twee wegen
Om te komen tot deze vraag, moest ik een lange weg afleggen. Twee wegen in twee verschillende werelden, om precies te zijn. De eerste route verliep via school, naar de universiteit naar het werk als organisatieadviseur. Hierin stond kennis centraal, voornamelijk gebaseerd op modellen, theorieën en onderzoeken. De belangrijkste wapenbroeders waren toch het denken en analyseren, die zich vervoerden via het woord. In de andere route stond een ander soort communicatie centraal: het woordeloze in de vorm van dans.
Mijn danscarrière begon toen ik elf jaar oud was en in de dans leerde ik een heel ander waardensysteem ontwikkelen. Daar leerde ik in het moment te zijn, te communiceren zonder woorden in een samenspel van muziek, je lijf, je partner en een publiek. Maar daar heerste ook een ijzeren discipline, met steeds opnieuw proberen en het proberen te perfectioneren van bewegingen. Heel soms raakte je in de vervoering in een sensatie waarin alles samenviel, de tijd wegviel en je niet meer zelf danste, maar het gevoel had dat je wérd gedanst. Te weten dat die momenten bestonden, maakte alle trainingsuren en offers die je moest brengen de moeite waard. Uiteindelijk mocht ik mijzelf, samen met mijn danspartner, wereldkampioen Argentijnse tango noemen.
Gescheiden wegen
Het grootste deel van mijn leven hield ik deze twee wegen strikt gescheiden, met onderscheiden identiteiten, werelden, waardensystemen en bronnen van repertoire. Totdat ik in mijn werk als organisatieadviseur steeds vaker vastliep in mijn begeleiding. Ik werd mij er steeds meer van bewust dat we in al onze woorden, volgeschreven flipovers, vergaderingen, actie- en beleidsplannen en trainingsdagen geen recht doen aan wat er echt speelt in de realiteit op de werkvloer. Dat we de gelaagdheid van de geleefde ervaring geweld aandoen en te veel reduceren met ons denken en onze behoefte om alles te begrijpen, te controleren en te sturen. Dat we wegkijken van de werkelijke complexe dynamieken van menselijke emoties die vaak tegenstrijdig, rafelig en onaf zijn.
Ik besloot mijn andere identiteit en wat ik daar leer in te gaan zetten, door letterlijk momenten in mijn begeleiding in te bouwen waarin ik voorstel om even niet meer te praten, maar ruimte te maken voor een andere bron van luisteren, waarnemen en onderzoeken. Een ruimte waarin we informatie kunnen ‘ophalen’ die gewoonweg buiten beeld blijft als je altijd en overal direct woorden voor zoekt. Zo kwam ik tot een methode waarin ik vraagstukken dans, waarna we er met elkaar woorden aan geven. Inderdaad toch woorden, maar in pas tweede instantie; even opgeschort en uitgesteld. Om vervolgens de informatie, inzichten, kennis en (soms) wijsheid beschikbaar te maken voor het vraagstuk of opgave waaraan in de betreffende organisatie wordt gewerkt.
Menselijkheid in de rechtspraak
In de rechtspraak is het ‘toernooimodel’ gangbaar geworden, een gerichtheid op winnen en verliezen. Mensen moeten bij de rechter een ‘eis’ wegleggen, waardoor partijen eerder verder uit elkaar gedreven worden dan dat het ze bij elkaar brengt. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht drukt vaak de diep menselijke emoties en complexe dynamieken weg uit de rechtszaal, ook bij de uitvoerders van het recht. Van oudsher is er daarbij meer aandacht voor de verdachten dan voor de slachtoffers (wat met de invoering van het spreekrecht overigens wel is verbeterd).Op de vraag welke rol menselijke dynamieken spelen in de rechtspraak en hoe deze zichtbaar gemaakt kunnen worden, maakte ik met designresearcher Dorota Gazy een korte film: Court dance (zie www.dance-dialogue.com). Daarvoor lieten we vier dansers in een rechtszaal dansen en interviewden hen vervolgens. De danser die als rechter danste, sprak de zin uit: ‘Er zijn nooit genoeg microfoons.’ Hij doelde op het onvermogen om alle stemmen en emoties te horen. Hierin ligt de onmacht van de rechtelijke macht besloten, voelbaar in die ene zin.
Toen we dit live mochten herhalen in de ‘international courtroom’ van het Vredespaleis te Den Haag, voor een groep hoge rechters uit Afrika, kwam een oud-rechter van het Rwandatribunaal naar ons toe en zei: ‘Voor mij is dit nu te laat. Maar voor het eerst zag ik in de dans mijn eigen rol in het grotere geheel. Ik heb aan zoveel dingen geen stem kunnen geven.’
Tussen vervreemding en belichaming
Voordat ik de werking (en doorwerking) van het inzetten van dans in organisaties verder uiteenzet, licht ik graag een aantal aspecten toe die om nadere toelichting vragen. Het eerste is dat ik over momenten spreek waarin het professionele masker en de mens samenvallen. Toch zou het roekeloos zijn om van professionals te vragen dit altijd te doen. Er zijn simpelweg te veel situaties waarin mijn advies aan mensen is om niet te openhartig te zijn, omdat dit te onveilig is. Er zijn goede redenen om niet te willen samenvallen, omdat iedere vorm van kritiek op je werk direct persoonlijk wordt. Mensen kunnen hierdoor beschadigd raken.
Maar anderzijds, wanneer de afstand te groot wordt, treedt de vervreemding op. Mensen kunnen vervreemd raken van zichzelf. Ze herkennen zichzelf op een gegeven moment niet meer, omdat het contact tussen wie ze zijn, waar ze voor staan en wat hen werkelijk na aan het hart ligt, verloren is gegaan. Dit voelt als een leegte. Wanneer dit collectief gebeurt, zien we dat hele organisaties vervreemd kunnen raken van zichzelf, van hun kerntaak, van de mensen voor wie ze werken en van de maatschappij als geheel. De menselijke maat is dan in het geding, waarbij bepaalde verhalen een eigen leven gaan leiden en een waarheid op zichzelf worden.
Starende bestuurders
Zo laat de recente toeslagenaffaire zien hoe het narratief van ‘fraudeurs’ een eigen leven is gaan leiden en de realiteit uit het zicht is geraakt, met de inmiddels bekende gevolgen voor de getroffen gezinnen van dien. Dit is zeker niet de eerste keer dat een dergelijk dossier stamelende bestuurders opleverde die geen goed antwoord hadden op de vraag hoe het zo ver heeft kunnen komen. In een complexe dynamiek van elkaar bevestigende verhalen ontstaat een explosieve cocktail die betrokkenen blind maakt voor alternatieve realiteiten en kritische tegengeluiden. Het contact met de realiteit is verloren gegaan. Zij die niet blind zijn geraakt en te veel tegen het heersende verhaal durven ingaan, lopen het risico buitenspel gezet te worden (Meyerson, 2008).
Dit is dus een versterkende dynamiek die vraagt om doorbroken te worden. Met momenten gericht op het ontmaskeren van hoe de vervreemding onopgemerkt, langzaam en geruisloos ons georganiseerde leven is binnengedrongen. Juist dat kan helpen om in de praktijk van alledag actief, weloverwogen en vanuit een keuze te werken met verschillende afstanden tussen het professionele masker en je mens-zijn. Om die vervolgens soms te laten samenvallen, omdat de situatie daar om vraagt. Het tweede aspect dat ik nader wil toelichten, zijn de voorbeelden van de arts, de kinderopvangmedewerker en de conducteur. Dit zijn ‘belichaamde momenten’; het gaat hier niet zozeer om de woorden, maar om een klein gebaar, zoals een oogopslag, blik handgebaar of lach.
Belichamen
In de spreektaal zeggen we soms dat iemand iets ‘belichaamt’. We bedoelen dan dat iemand op een oprechte en congruente manier zichzelf laat zien aan de ander. De vakman die in zijn ambacht als meubelmaker een wordt met het hout. De wijkagent die oprecht contact maakt met jongeren in zijn wijk. De manager die werkelijke trots voelt wanneer zijn team een belangrijke klus heeft geklaard. Hij kan die trots uitspreken, maar net daarvoor was het al te zien in zijn ogen. We verschijnen als heel mens, met het hele lijf, voor de ander. In veel organisatiecontexten zijn we vergeten dat we ‘belichaamde’ mensen zijn. Denken en woorden vragen alle aandacht en daarmee wordt veel niet gezien. En in dat niet-zien treedt opnieuw vervreemding op.
In het oude Griekenland was het theater integraal onderdeel, naast de filosofie en de politiek, van de manier waarop werd gezocht naar antwoorden op maatschappelijke vragen.
Het derde punt dat ik kort wil toelichten, voordat ik inga op wat dans hierin kan betekenen, is de scheiding van domeinen. Ik noemde al het onderscheid tussen organisaties en de wereld van de dans of die van de kunsten. Daarin gaat iets verloren, want die werelden hebben elkaar veel te zeggen, mits ze weer op een goede manier met elkaar in contact worden gebracht. Ik zeg ‘weer’, omdat de scheiding tussen deze werelden niet van alle tijden is. In het oude Griekenland was het theater integraal onderdeel, naast de filosofie en de politiek, van de manier waarop werd gezocht naar antwoorden op maatschappelijke vragen. Het was niet bedoeld als ontspanning of een ontsnappen aan de realiteit, maar om naast het denken, organiseren en besturen ook de geraaktheid als bron aan te roepen. Men begreep heel goed dat er iets essentieels buiten beeld zou blijven, als je de rijkheid van wat zich moeilijk in woorden laat uitdrukken niet in ogenschouw zou nemen. Bovendien hielden de domeinen elkaar met de spreekwoordelijke benen op de grond, als onuitgesproken, ingebouwde ‘checks and balances’ ten opzichte van elkaar.
In onze huidige tijd is het theater, de kunst, meer en meer aan de zijlijn geplaatst: filosofie, politiek en kunst zijn van elkaar vervreemd geraakt (Oosterling, 2000). En dat terwijl de complexiteit van de hedendaagse vraagstukken juist vraagt dat we alle registers openzetten. Dus ook het register van de geraaktheid, het woordeloze, de schoonheid, het pijnlijke, het tegenstrijdige en bovenal het diepmenselijke. Met mijn verzoek om een vraagstuk te mogen dansen, wil ik recht doen aan de geleefde ervaring van professionals in het werk van alledag, de moeilijkheid om dit integer te besturen en de uitdaging om daarin samen een weg te vinden. Met de dans wil ik uitnodigen om tegen elkaar te zeggen: ‘Zullen we het maximaal mogelijke proberen te doen om niet als vreemden voor onszelf en elkaar te verschijnen, werkelijk present te zijn en samen een weg te vinden?’
Tegen de richting in liefhebben
In de interviewserie Nieuwe leiders (zie www.nieuweleiders.nl) kreeg ik de vraag wat er nodigis om in deze tijd daadwerkelijk tot transitie te komen. Ik danste deze vraag en kwam daarna tot woorden. Ik spreek na de dans de zin uit: ‘We moeten tegen de richting in liefhebben.’ In de dans ervoer ik dat als het risico dat je altijd loopt om precies te worden wat je bestrijdt. Je raakt gevangen in een gevecht en ziet jezelf dingen doen waarin je je niet meer herkent. De zin raakte mijzelf en vele anderen die het interview zagen. Zonder hem precies te begrijpen, is de kracht ervan – in combinatie met de beweging – voelbaar.
Niet veel later zie ik een foto van een Black Lives Matter-protest in Londen. Een zwarte man, Patrick Hutchinson, draagt een gewonde extreemrechtse tegenprotestant op zijn schouders naar de veiligheid. Een ongelooflijk krachtig en veelzeggend beeld. In de strijd voor gelijkwaardigheid en medemenselijkheid werd hij niet verleid om de man aan zijn lot over te laten; hij maakte juist contact met een diepere waarde en dat werd sturend voor zijn handelen. Dat bracht hem tot een moedige (en bovenal belichaamde) daad die geheel tegen de spelregels van een protest is. In het moment had hij tegen de richting in lief, door de ‘vijand’ als mens in nood te zien.
Toen begreep ik de zin pas echt. Tegen de richting liefhebben als manier om niet meegezogen te worden, op drift te raken en te vervreemden van jezelf. Moed hebben om je eigen fysieke impuls te volgen, die je leidt in de vraag wat hier het goede is om te doen.
Rol van dans in organisaties
Wat is nu de rol van de het inbrengen van de dans in een organisatiecontext? Hoe vreemd het ook mag klinken, het geeft vorm aan wat we met woorden slechts kunnen omcirkelen. Daarnaast is het een manier om actief en bewust een belichaamde ervaring op te roepen. Met als inzet ten eerste om het menselijke register van diep luisteren, breder waarnemen en het verbinden van denken en voelen ‘aan’ te zetten.
Ten tweede als een manier om werkelijk voor elkaar te verschijnen in de context van de opgave waaraan wordt gewerkt. Zonder over woorden te beschikken, veranderen we even de spelregels die de orde van het doen, regelen en organiseren betrekkelijk maken. Zo krijgen we toegang tot wat de impliciete orde (Bohm, 1980) genoemd kan worden. Mensen verschijnen werkelijk in al hun schoonheid, pijn, ingewikkeldheid, twijfels, woede en vreugde. Maar ook in alle moed die het werk dat ze doen van hen vraagt. In die orde kan gemeenschappelijkheid, gezelschap en lotsverbondenheid ervaren worden. Het biedt een vorm van tegenkracht (Van Rosmalen, 2016) aan de gewoonte, het protocol en ook aan het hardnekkige geloof dat alles maakbaar en controleerbaar is. We verschijnen even niet als vreemden aan en voor elkaar, maar als mensen die samen een klus proberen te klaren.
Het derde aspect is dat we daadwerkelijk komen tot nieuwe inzichten die recht doen aan de complexiteit van de vraagstukken waarmee we te maken hebben. De manier waarop we gewoonlijk tot inzichten komen via ons denken (en dus zonder belichaming), is namelijk problematisch. Fysicus David Bohm (2018) geeft aan dat ons denken een aantal ‘systeemfouten’ kent. De eerste is dat onze gedachten niet anders dan fragmentarisch kunnen zijn. We benoemen dingen, trekken uit elkaar wat bij elkaar hoort en knippen op in stukjes; zo gaat de samenhang verloren. Een andere systeemfout is dat we als mens heel slecht kunnen luisteren. We herhalen onze gedachten en zoeken vooral naar bevestiging van wat we al weten. ‘Gedachte’ is als woord ook de verleden tijd van denken.
Het pijnlijk echte bedachte
Bovendien hebben we de neiging om wat we denken als waar te zien. We bedenken iets en trekken dan onze handen ervan af. Zo zijn landsgrenzen ooit bedacht, maar er zijn oorlogen over gevoerd waar vele mensen bij omgekomen zijn. Zo wordt het bedachte wel heel pijnlijk echt. In organisaties hebben we het over systemen als iets dat buiten ons ligt, terwijl ze ooit wel zijn bedacht. Wat we bedenken, onze woorden, onze verhalen kunnen een eigen leven gaan leiden, met alle desastreuze gevolgen van dien. Bohm zegt dat dit een blinde vlek is in ons denkproces. Het kan zichzelf niet waarnemen. Hij stelt een route voor, namelijk via het lichamelijke, door het lichaam en het ‘gevoelde’ te includeren in hoe we met elkaar in dialoog gaan. Het inbrengen van dans doet precies dát: het biedt de mogelijkheid om de systeemfouten van ons denken te omzeilen.
Goede intenties zijn niet te vertrouwen
Ik werk met een groep bestuurders die na mislukte, complexe onderhandelingen met een mogelijke overnamepartij wil reflecteren op het proces. Met urgentie in hun stemmen delen ze hun frustratie en teleurstelling ten aanzien van de uitkomst. Ze hadden zich namelijk voorgenomen om eerlijk en transparant te zijn en hun goede bedoelingen voorop te zetten. Sterker nog: ze hadden zich ervan vergewist dat alle partijen het uiteindelijk met de beste intenties zouden doen. Toch was de uitkomst het tegenovergestelde: wantrouwen had de overhand gekregen. De uitkomst wordt als onrechtvaardig beleefd en men is even teleurgesteld als verbaasd. Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wat hebben ze over het hoofd gezien?
Nu kun je hier natuurlijk een theorie over onderhandelen en politiek bedrijven in organisaties op loslaten. Het zal je zeggen dat eerlijkheid, transparantie en goede intenties niet direct vrienden zijn met politiek (onder)handelen. Woorden als naïef en onervaren komen zelfs op en er wordt getwijfeld aan de kennis en ervaring van de betrokken bestuurders. Door deze kennis en ervaring als norm te verheffen, wordt de strategie van de groep bestuurders beoordeeld als naïef. Met dit oordeel activeer je direct allerlei defensieve reacties en zal het leerproces tot staan komen (Argyris, 1993).
In deze groep dans ik daarentegen de dynamiek van de onderhandelingen en geef daar vervolgens woorden aan: ‘Het probleem van goede intenties is dat ze niet te vertrouwen zijn.’ Hoewel we die uitspraak nog niet helemaal begrijpen, ervaren we allemaal de kracht van deze zin. Ze staat dichter bij een ervaren realiteit dan het vooral door verlangen gedreven verhaal over eerlijkheid en transparantie die altijd zullen zegevieren. Het biedt een opening naar een gesprek over de waarden eerlijkheid en transparantie en hoe deze verward kunnen worden met het goede doen. Terwijl de realiteit is dat in de geschiedenis met de beste intenties de meest verschrikkelijke dingen zijn gebeurd. Er wordt nieuw licht op de misgelopen onderhandelingen geworpen. Zo ontstaat er een herwaardering van een soort ‘morele horizon’ in het bewustzijn, over hoe je wilt onderhandelen in overnamesituaties.
Intermedialiteit
Heb je zoiets als dans nodig om het in het voorbeeld beschreven proces te bewerkstelligen? Om het denken anders te laten verlopen, om dat andere register aan te roepen en werkelijk als mens te verschijnen? Mijn antwoord is dat er vele manieren zijn, maar dat de dans, precies vanwege haar belichaamde kwaliteit, een proces enorm kan versnellen en verdiepen. Een bestuurder zei ooit tegen mij: ‘In de afgelopen vijf minuten heb ik meer bereikt dan in vijf jaar werken met een psycholoog.’ In essentie gaat het om het creëren van een tussenruimte waarin we diep duiken, iets ophalen en nieuwe woorden vinden die ons met andere ogen naar ons werk laten kijken. Het inbrengen van een ander medium, en in het bijzonder uit de kunst, is daarin enorm helpend.
De filosoof Henk Oosterling (2000) zegt in dit verband: ‘Het stileren en in ervaring brengen van multimediale en interdisciplinaire spanningen en het fysiek reflecteren erop, breng ik onder in de notie intermedialiteit.’ Het inbrengen van een ander medium creëert een tussenruimte en juist dat maakt dat we als mens kunnen en mogen verschijnen, dat we contact krijgen met de vervreemding die is binnengeslopen, waarna we met hernieuwde moed vanuit een belichaamde ervaring kunnen spreken. We vinden de ‘moed tot waarheid’ (Foucault, 2011), omdat we dit in een vormgegeven context oefenen.
Want wanneer we deze weg openen, als ‘practice’ steeds oefenen, hebben we meer kans om in het dagelijkse werk belichaamd te kunnen reageren wanneer dit nodig is. Het roept een spanning op om het medium van dans in te zetten; het is juist die spanning die de belofte kent zoals in het voorgaande beschreven. Het is ook risicovol en dat is precies wat er nodig is.
(Door)werking
Wanneer ik een vraagstuk dans, stap ik zelf in de cirkel. Na een kort gesprek over de vraag sta ik op en dans ik een paar minuten zonder muziek. Het is geen tango, maar een geïmproviseerd volgen van mijn lijf. Vervolgens ga ik zitten en laat de woorden komen; ik nodig de anderen uit om eveneens met woorden te komen. In leersituaties laat ik deelnemers het zelf doen en ervaren. Steeds volgens hetzelfde schema: startend met een vraag, de beweging haar werk laten doen en dan woorden laten komen. De ervaring in deze tussenruimte geeft die woorden een bijzondere kwaliteit, omdat ze belichaamd zijn. De werking en doorwerking van deze manier van werken kent verschillende aspecten die ik hierna kort zal aanstippen.
Geheugen
Ten eerste het geheugen. Mensen herinneren zich zo’n interventie ongelooflijk lang, soms na vele jaren nog, stap voor stap en woord voor woord. De muzen (waaruit de kunsten zijn ontstaan) in de Griekse mythologie zijn niet voor niets geboren uit Mnemosyne, de godin van het geheugen. De ervaring slaat zich anders op in het geheugen, doordat de woorden en de ervaring belichaamd zijn. Milan Kundera schreef ooit: ‘Als alles is gezegd, moet de ware betekenis nog arriveren.’ De ervaring is als het ware geen punt maar een komma, die mensen nog lang bezighoudt. Het is een opening naar een onderzoekende houding die ervaringen van een nieuwe betekenis kunnen voorzien. Zoals ik na de dans over liefhebben tegen de richting in pas echt begreep wat het betekende toen ik de Black Lives Matter-foto zag.
‘Als alles is gezegd, moet de ware betekenis nog arriveren.’
Milan Kundera
Het brengt vaste en gestolde gedachten in beweging, zodat we anders waarnemen in nieuwe praktijksituaties. Het opent een onderzoekende mindset. Voorwaarde is wel dat mensen niet gaan oordelen of een ander beschermingsmechanisme gaan inzetten, want dan doet de vervreemding direct zijn intrede. De interventie of haar uitkomst is dan te vreemd, te ‘outside of the box’ of te confronterend. De kunst is om met elkaar de ruimte open te houden en te oefenen om ‘te blijven bij alles wat zich laat zien’. Als er toch een oordeel komt, om wat voor reden ook, dan doe ik de uitnodiging om deze om te buigen naar de vraag: wat vraagt dit van mij?
Met elkaar aanwezig zijn
De tweede doorwerking betreft de kracht van het ‘met elkaar aanwezig zijn’ en het zichtbaar risico nemen door zichtbaar te worden. Jezelf op het spel zetten (Rombouts, 2014) als voorwaarde om de dans (en welke kunstzinnige interventie dan ook) integer en waarachtig te laten zijn. Dat geldt voor mij en voor iedereen die aanwezig is. Ik kies ervoor om altijd eerst zelf te dansen (of dit te laten doen door dansers onder mijn begeleiding) en steeds de echtheid, oprechtheid en integriteit in mijzelf op te roepen. Het is een voorgaan dat voor mij zijn bron kent in wederkerigheid. Het feit dat je zelf eerst zichtbaar wordt, kan beantwoord worden door de anderen, door ook op het speelveld te komen. Eerst ik en dan jij, in plaats van de ander te vragen zich te openen, terwijl je zelf in de veiligheid van je begeleiding blijft zitten.
Vervolgens nodig ik de anderen uit om ‘in de cirkel’ te stappen en zichtbaar te worden. Dat is altijd spannend, want je loopt het risico van vervreemding, uitsluiting en afwijzing, terwijl je net tot het uiterste van je kunnen bent gegaan. Uit eerst ik kan volgen dat de ander niet komt. Het innerlijke werk is dan om je niet af te sluiten en jezelf met oordelen te beschermen. Want juist dan, in dat moment, maak je de ander tot een vreemde. Terwijl juist daar de kans ligt om met elkaar tot betekenisvolle verandering te komen.
Ander soort belofte
Je kunt ervoor kiezen om te zeggen: ‘Wat er ook gebeurt, ik blijf erbij. Dit is wat ik te geven heb. Als de ander het, om wat voor reden ook, niet kan aannemen, veroordeel ik dat niet.’ In dit ‘voorgaan’ is in de loop van de tijd mijn belofte ook steeds bescheidener geworden. Waar ik voorheen problemen wilde oplossen en vragen wilde beantwoorden, gaat het nu om een ander soort belofte: ‘Ik ben bereid maximaal naar je luisteren, me met alles wat ik in me heb in te leven in wat er speelt, en ga naar de plek waar maar weinig woorden zijn. En precies daar ben ik dan even helemaal aanwezig.’ Dat is alles.
De interventie van aanwezigheid in eerlijkheid heeft een krachtige doorwerking, omdat deze tegen de huidige cultuur van doelgerichtheid, efficiëntie en snelheid ingaat.
De interventie van aanwezigheid in eerlijkheid heeft een krachtige doorwerking, omdat deze tegen de huidige cultuur van doelgerichtheid, efficiëntie en snelheid ingaat. Leidend is dat je je eigen fysieke ervaring en wat er in je opkomt aan gedachten en gevoelens in het moment serieus neemt. Zonder te worden meegezogen in welk verhaal dan ook. Niet dat van jezelf en niet dat van de ander. Door de fysieke ervaring in het hier en nu als anker te gebruiken, waarbij allen allemaal helemaal verschijnen, zonder iets achter te houden.
Ander register openen
De derde doorwerking is dat mensen leren om een ander register te openen. Het register waarin je dieper luistert, anders waarneemt en het non-verbale aan boord neemt in hoe je situaties ervaart. Het register waarin schoonheid en het tragische ervaren kunnen worden. Dit register is voor iedereen toegankelijk, alleen door ons denken en spreken krijgt het weinig kans om te verschijnen. De manier waarop we in de ruimte zitten, hoe het licht binnenvalt, hoe iemand kijkt, de volgorde van spreken, de energie die iemand meeneemt – ineens wordt álles informatie.
Voor mij is de dans enkel het vormgeven van deze derde doorwerking. Het is een uitvergrote manier om dit ‘aan te zetten’ bij anderen. Ik nodig mensen altijd uit om een eigen vorm te vinden voor hun register. Je kunt dat oefenen en er beter in worden; iedereen heeft er toegang toe, niet alleen kunstenaars of dansers. Het is te oefenen door geen genoegen te nemen met de eerste gedachten en woorden die in je opkomen. Om de stilte toe te laten en de tijd te nemen om echt te willen begrijpen wat de ander zegt. Het is de uitnodiging aan de ander om te verschijnen, niet als vreemde maar als mens.
Onlangs zei een van de deelnemers aan een leergroep: ‘Het was zo bijzonder om hierbij aanwezig te zijn. Hoe vaak gebeurt het nu dat er iemand speciaal voor jou danst?’ Wanneer we betekenisvolle gesprekken in organisaties zo gaan zien, kunnen we zeggen: ‘Het was bijzonder om hierbij aanwezig te zijn. Hoe vaak gebeurt het dat iemand met zoveel aandacht naar je luistert?’ Los van de kunstvorm dans kunnen we ontmoetingen altijd deze lading en kwaliteit geven.
Tot besluit
In dit artikel heb ik getracht om het werken met dans als interventie in organisaties uit te lichten. Als manier om vorm te geven aan wat in de hectiek van alledag wordt vergeten of wordt weggedrukt. Met mijn vraag: ‘Mag ik dit vraagstuk voor jullie dansen?’ ben ik belichaamd aanwezig bij en voor de ander. Niet roekeloos, maar oprecht uitnodigend om momenten op te roepen waarin we even met onze mond vol tanden durven te staan.
Ik heb tevens geprobeerd te laten doorklinken dat je hier niet lichtzinnig of al te romantisch over moet denken. Het vraagt precisie, integriteit en een vorm van vakmanschap. Jezelf op het spel zetten doe je immers niet zomaar. Het risico is daarbij groot, maar het draagt ook een grote belofte in zich: dat het onzegbare recht wordt gedaan.
De belofte dat we, net als Patrick Hutchinson, als de arts, de kinderopvangmedewerker en de conducteur, als de situatie erom vraagt, toegang hebben tot die hand, die zoen, die schouder. Dat we toegang hebben tot belichaamde woorden en daden die soms tegen het protocol ingaan. Omdat het werk er beter van wordt en we meer recht doen aan de complexiteit en schoonheid die nodig zijn in de vraagstukken en opgaven waaraan we werken.
Bron: Tijdschrift M&O
Door: Peter Rombouts
Drs. P. Rombouts MCM is veranderkundig organisatieadviseur en drievoudige wereldkampioen Argentijnse tango. Hij is oprichter van Inter’Motion en tevens als docent en onderzoeker werkzaam bij de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht.