Vraagstukken leiden geen autonoom bestaan. Iets wordt pas als een probleem of issue ervaren als iemand dat ervan maakt. Vraagstukken zijn dus altijd geconstrueerd.
Dat zegt niets over de ernst ervan: vreselijke misstanden kunnen van agenda’s afvallen en cosmetische issues kunnen er prominent op figureren. Het zegt vooral dat omvang, urgentie, verwoording en dergelijke van die vraagstukken door betrokkenen wordt gegenereerd. Die betekenissen verschuiven bovendien in de tijd: waar je nu niemand voor wakker kunt maken, kan over een tijdje een heet onderwerp zijn. Zulke verschuivingen zijn daarmee zelfs wenselijk: het maakt het mogelijk om problemen te ‘maken’ waar je iets mee kunt. Kortom, vraagstukken zijn niet los te beschouwen van de omgeving waarin ze voorkomen en de mensen die daarin acteren.Taaie vraagstukken
Taaiheid is een gevoelsterm die betrokkenen in zo’n omgeving aan hun vraagstukken kunnen geven. Ze doen dat als ze tegen beperkte vermogens, slechte ervaringen en dergelijke aanlopen. Taaiheid is niet een kenmerk van de vraagstukken zelf. Toch staat zo’n taaiheidbeleving niet los van de feitelijke kenmerken van vraagstukken. Hoe complexer een vraagstuk is, hoe slechter het vertrouwde handelingsrepertoire er een antwoord op is en hoe sneller een taaiheidervaring kan ontstaan. Organisaties kunnen een stuk beter overweg met vraagstukken die kenbaar, grijpbaar, maakbaar zijn. Kortom, taaiheid is een populaire maar geen noodzakelijke gevoelsterm voor complexiteit. Naarmate men complexiteit beter leert waarderen en hanteren, kan complexiteit ook vrolijker gevoelslabels dragen.Vier soorten complexiteit
Onderkennen van complexiteit wordt gemakkelijker door die diversiteit van complexiteit wat kunstmatig uiteen te rafelen. Ik cluster het hier naar vier soorten complexiteit:- Inhoudelijke complexiteit gaat over het object zelf: denk aan multidimensionaliteit, ambiguïteit, dilemma’s.
- Sociale complexiteit gaat over de subjecten en hun onderlinge relaties: er zijn veel actoren bij betrokken, de betrokkenen hebben contrasterende opvattingen, er is geen centrum van regie en dergelijke.
- Contextuele complexiteit gaat erover dat het vraagstuk niet los te koppelen valt van de buitenwereld: verschuivende opvattingen, bredere relatiepatronen en dergelijke kunnen een issue minder hanteerbaar maken.
- Psychologische complexiteit gaat erover dat je bij het hanteren van het issue met jezelf geconfronteerd wordt: denk aan gebrekkige maakbaarheid, kenbaarheid.
Mitrof & Sagasti (1971) | Slecht gestructureerde, matig gestructureerde en goed gestructureerde problemen |
Simon (1973), Newell et al. | Slecht gedefinieerde vragen versus goed gedefinieerde vragen |
Clemens (2005) | Complexe problemen versus technische problemen |
McCaskey (1982 | Ambigue situaties |
Horn (2001) | Sociale warboel (‘mess’) versus gewone problemen |
Kets de Vries (2004) | Verknoopte (‘knotty’) situaties |
Cartwright (1987) | Meta-, complexe, samengestelde en simpele problemen |
Duke & Geurts (2004) | Macroproblemen versus gewone problemen |
Roberts (2001) | Gemene (‘wicked’), complexe en simpele problemen |
Churchman (1967), Conklin (2006), Rittel & Webber (1973 | Gemene (‘wicked’) problemen versus tamme problemen |
Kahane (2004) | Taaie (‘tough’) problemen |
WRR (2006) | Ongetemde problemen |
Harpaz (2005) | Vruchtbare (‘fertile’) vragen |
Kunneman (2005) | Trage vragen |
- Hans Vermaak is ook een van de deskundigen van onze Masterclassreeks Veranderkunde >>>