Nederland is een aardappelland bij uitstek: marktleider in veredeling, het ontwikkelen van nieuwe rassen, en groot in de productie van het pootgoed, de kleine knollen waaruit nieuwe aardappelplanten groeien.
Nederlandse veredelingsbedrijven en kennisinstellingen hebben een lange traditie van intensief samenwerken bij het ontwikkelen van nieuwe rassen. Daarbij worden ze geholpen door een open innovatiecultuur die gebaseerd is op goed ontwikkelde klassieke en ambachtelijke veredelingskennis, waarin kleinere en grotere telers van pootgoed een relatief sterke positie hebben.
We bekijken nu het ecosysteem waarin nieuwe aardappelinnovaties tot stand komen. Wie zijn de spelers, wat is hun rol en hoe zijn hun onderlinge relaties? De productieketen voor aardappelen kent een veelheid aan actoren en een wirwar van verticale, horizontale en diagonale relaties.
Concurrentie op aardappelmarkt
De concurrentie op de aardappelmarkt is hevig. Wereldwijd zijn er vijf grote aardappelverwerkers, die samen 80% van de markt bezitten. 60% van de in Noordwest-Europa geproduceerde aardappelen wordt opgekocht door deze verwerkers. De verwerkingscapaciteit is de afgelopen tien jaar steeds verder toegenomen. Dit zien we bijvoorbeeld bij diepvriesaardappelen: hierbij wordt vrijwel uitsluitend op prijs geconcurreerd. De inkopers van grote retail- en foodserviceketens worden in deze markt steeds machtiger en kunnen scherpe prijzen bedingen (Rabobank, 2013).
De trend in de bedrijfskolom is dat de productie vaker gecontracteerd wordt door aardappelverwerkers zoals McCain en Lays, en door retailers zoals Albert Heijn en Jumbo. Het voordeel hiervan is dat prijsschommelingen worden gereduceerd en leveringszekerheid is gewaarborgd. Mc-Donald’s heeft bijvoorbeeld langetermijnrelaties met zijn leveranciers: zij moeten een heel constante kwaliteit leveren. De verwerkers hebben vanwege die kwaliteit ook weer langetermijnrelaties met de telers. Verwerkers proberen vooral een sterke relatie op te bouwen met A-merken en proberen kwaliteit te garanderen. Aan de kant van de producenten, de akkerbouwers, vindt steeds meer consolidatie plaats om tegenwicht te kunnen bieden aan de sterke inkopende partijen.
Beperkt aantal leveranciers voor grootbedrijf
De Nederlandse supermarkten hebben een aandeel van 77% in de markt voor verse aardappelen, groenten en fruit (HBD, 2011). In de ons omringende landen zien we vergelijkbare marktaandelen. Het grootwinkelbedrijf betrekt aardappelen van een beperkt aantal vaste leveranciers. Daarbij worden langetermijnafspraken gemaakt over omvang, prijs en levertijdstip en worden er specificaties afgegeven voor de kwaliteit, inclusief de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen, en de verpakking van de te leveren producten (Bunte, Kuiper, Van Galen & Goddijn, 2003).
Voor de supermarkten is voldoende volume van hetzelfde ras gedurende het hele jaar van belang. Dat betekent bijvoorbeeld dat een ras goed te bewaren moet zijn. Steeds meer worden aardappelen als een schoon, gewassen product verkocht. Hierdoor blijven oneffenheden en gebreken niet langer onder een laagje klei bedekt en moet de schil glad zijn zonder diepe ogen. Voor de kant-en-klaarproducten als voorgekookte schijfjes moet het ras in gekookte toestand niet verkleuren en vastkokend zijn in plaats van kruimig. Dergelijke eigenschappen gaan steeds meer de boventoon voeren. De spelers in de productieketen van de aardappel zijn door alle afspraken en contracten behoorlijk aan elkaar vastgeketend. Aardappelverwerkers en supermarkten zijn, door de toegenomen verticale integratie in de keten, zeer bepalend voor wat er in de hele keten gebeurt tot aan het begin ervan. Hun streven naar een jaarrond uniforme kwaliteit zet een druk op de diversiteit in rassen.
Nederland aardappelland
De aardappel is mondiaal bekeken het vierde voedselgewas. Tot de top tien van aardappelproducerende landen behoren niet alleen grote landen als China (1), Rusland (3) en de Verenigde Staten (5), maar ook Nederland (10) (FAOSTAT, 2014). Op iets minder dan de helft van het Nederlandse aardappelareaal worden consumptieaardappelen geteeld. Een groeiend deel daarvan komt bij de consumenten op het bord in de vorm van frites en andere aardappelproducten.
Nederland heeft een uitstekend klimaat, grond en expertise voor de productie van kwalitatief goed en virusvrij pootgoed. Een kwart van het aardappelareaal is dan ook bestemd voor de teelt van pootaardappelen (CBS, 2012). Meer dan 1800 telers produceren ruim 900.000 ton pootgoed, waarvan 70% wordt geëxporteerd. Hiermee is ons land veruit de grootste exporteur van pootgoed in de wereld.
Alhoewel de omzet van biologische aardappelen al jaren achtereen stijgt, schommelt het areaal biologisch geteelde aardappelen rond de 1300 hectare, minder dan 1% van het totale aardappelareaal in Nederland. Een belangrijke oorzaak voor het achterblijven van het areaal biologische aardappelen is het gebrek aan rassen met resistentie voor de aardappelziekte.
Prijsschommelingen
Door grote prijsschommelingen is de economische waarde van de Nederlandse aardappelproductie moeilijk te schatten. Sommigen schatten de waarde op 787 miljoen euro (Haverkort et al., 2008). Een belangrijk deel daarvan wordt verdiend aan de export. In 2010-2011 exporteerde Nederland meer dan een miljoen ton consumptie- en zetmeelaardappelen en in 2012 werd bijna 780.000 ton pootgoed geëxporteerd (Gerbrandy, 2013). Daarnaast wordt in toenemende mate toegevoegde waarde gegenereerd in de verwerking tot allerlei aardappelproducten, waaronder gemaksvoeding zoals frites en aardappelschijfjes.
Nederland is ook een van de leidende landen in de aardappelveredeling. Wereldwijd zijn er zo’n 4000 rassen, waarvan er zo’n 1150 in het Nederlandse rassenregister staan. Europa telt ongeveer 70 aardappelveredelingsbedrijven, waarvan de meerderheid in Nederland, Duitsland, Frankrijk, Engeland en Polen zijn gevestigd.
Aardappelinnovaties
Hoewel er al erg veel aardappelrassen op de markt zijn, is aardappelveredeling nog steeds een belangrijke activiteit. De sector staat voor grote uitdagingen om te voldoen aan de eisen van een moderne, economisch verantwoorde en duurzame landbouw zowel in Europa als in ontwikkelingslanden (Bradshaw, 2007), zoals verbeterde stressbestendigheid door water- en nutriëntenefficiëntie en resistenties tegen de belangrijkste ziekten en plagen.
Daarnaast moet worden voldaan aan de consumentenverwachtingen rond gemaksvoedsel, gezondheidsaspecten, smaak en nieuwe producten. Consumenten en de verwerkende industrie stellen eisen aan de kook- en bakkwaliteit of andere verwerkingskenmerken, zoals een mooie ronde vorm voor het schillen. Opbrengst blijft een belangrijk veredelingsdoel en dan vooral gericht op verbreden van teeltareaal in een veranderend klimaat. Daarom proberen veredelaars het gewas tolerant te maken voor zout en droogte en rassen te ontwikkelen die resistent zijn voor ziekten en plagen. Een van de belangrijkste veredelingsdoelen om de grote hoeveelheid benodigde bestrijdingsmiddelen terug te dringen, is resistentie voor de verwekker van aardappelziekte, de schimmel Phytophthora infestans.
Verbeteren complex
Het verbeteren of veredelen van aardappelen is een complexe aangelegenheid. Dat komt door de enorme genetische variatie van de aardappel. Hierdoor duurt het ontwikkelen van een ras van kruising tot registratie en marktintroductie zo’n tien tot vijftien jaar. Bovendien kan een ras ook na succesvolle marktintroductie onder specifieke jaaromstandigheden alsnog door de mand vallen en afgevoerd worden. Het introduceren van heel nieuwe eigenschappen uit bijvoorbeeld wilde verwanten die nog niet of nauwelijks in bestaande rassen voorhanden zijn duurt nog langer, zo’n vijftien tot twintig jaar. Innovatie in de aardappelindustrie gaat dus relatief langzaam. Mede daarom worden oude aardappelrassen als het bintje (1910) en de eigenheimer (1895) nog altijd verbouwd. Het is dus niet verwonderlijk dat er wegen worden gezocht om die ontwikkeltijd te verkorten met moderne technieken.
Ambachtelijke eigenheimers
Het ontwikkelen van nieuwe aardappelrassen verloopt altijd nog via klassieke veredeling, een eeuwenoude traditie. Hierbij worden twee planten gekruist, wat nakomelingen met een grote variatie aan eigenschappen oplevert. Het is vervolgens de uitdaging om hieruit planten te selecteren met de gewenste of meest gunstige eigenschappen (Tiemens-Hulscher et al., 2013).
Het kruisen en selecteren is een arbeidsintensief werk dat neerkomt op het reduceren van de talrijke opties en diversiteit in planten en eigenschappen. Er gaan veel seizoenen op het veld overheen voordat de eigenschappen van de nakomelingen kunnen worden vastgesteld en er bepaald kan worden welke nakomelingen het meest gewenst zijn. Na een gerichte kruisbestuiving laat men de bevruchte bloemen uitgroeien tot bessen, waaruit zaden worden gewonnen. Een gemiddelde kruising levert tientallen tot honderden zaden op die genetisch allemaal anders zijn. In ongeveer vijf rondes worden knollen geselecteerd en wordt het aantal variëteiten teruggebracht tot enkele veelbelovende knollen, die vervolgens nog een aantal jaren getoetst worden door ze op veel verschillende velden te telen. Alles bij elkaar duurt dit proces tien tot twaalf jaar. Daarna kan de procedure gestart worden om het ras toegelaten te krijgen op de markt.
Bron: De kracht van platformen
Door: Maurits Kreijveld
Het boek: De kracht van platformen
In De kracht van platformen geven futuroloog Maurits Kreijveld en zijn medeauteurs nieuwe, spannende inzichten in de op platformen gebaseerde innovatiestrategieën van succesvolle bedrijven. Daarbij worden markten bekeken die al te maken hebben gekregen met de disruptieve invloed van platformen, en sectoren die hier in de nabije toekomst mee te maken gaan krijgen, zoals de zorg, de maakindustrie, de landbouw en de banken