De telefooncel gaat verdwijnen, een gebeurtenis die de meeste mensen volkomen koud laat. De enkeling die er nog wel eens gebruik van maakt, is meestal een zwerver, en dan niet om te bellen, maar om er in te schuilen of te pissen. Zelfs daklozen (of júist daklozen?) hebben tegenwoordig mobieltjes, wat overigens de volgende gedachte opwerpt: Hoe lang kan het nog duren tot niet alleen de telefooncel, maar ook de vaste huistelefoon is uitgestorven?
Ik kan me hem nog goed herinneren, dat grijze PTT-standaardtoestel, met de doorzichtige draaischijf tegen een wit fond, en het witte knopje rechtsonder waarvan ik nooit geweten heb waar het voor diende. Jarenlang stond dit ding in elk huishouden grijs en saai te zijn, tot er in de jaren tachtig een stroom van vrolijke fantasie-telefoons met druktoetsen op de markt kwam, in allerlei kleuren en vormen. Die waren officieel verboden, al kan ik me niet herinneren dat er ooit iemand door de PTT op dit bezit betrapt is en in het cachot geworpen.
Spoedig had iederéén zo’n leuke, hippe, nieuwe telefoon, hoe raarder hoe beter (ik kan me een exemplaar in de vorm van een hamburger herinneren) al deed de PTT een slappe poging om het marktleiderschap terug te verwerven met het uitbrengen van de ‘Ericofoon’, een in al zijn goed bedoelde futuristische vormgeving uiterst oubollig voorwerp, en onhandig bovendien. Alleen sukkels hadden een Ericofoon.
Juist weer cool in die dagen was de oude zwarte telefoon met loodzware hoorn die bij je oma in de gang aan de muur hing, en waarvan de kiesschijf zo gezellig ratelde. Maar al gauw werd ook die obsoleet, door de komst van het mobieltje. Aanvankelijk nog ter grootte van een pak vla, voorzien van een flinke spriet, en uitsluitend in handen van succesvolle zakenlieden, maar al gauw klein, handig en voor iedereen.
Zelf heb ik de nieuwste iPhone, en mijn zoontje behelpt zich met een lullig Nokiaatje, want verschil moet er zijn: maar feit is, dat iedereen in mijn gezin persoonlijk bereikbaar is geworden, waar en wanneer dan ook.
Waarom heb ik dan tóch, toen ik een paar maanden geleden terugverhuisde naar Nederland, een vaste telefoonaansluiting aangevraagd? Het is niets minder dan een raadsel. De enige hier in huis zonder mobieltje is de poes. Ik geloof dat ik gewoon dacht dat het zo hoorde, dat het iets onwelvoeglijks, ja wellicht zelfs ordinairs heeft om zonder vaste lijn door het leven te gaan, wat natuurlijk nergens op slaat, maar toch, ik liet die vaste lijn aansluiten en kocht er drie toestellen bij, die ik op strategische punten door het huis verspreidde.
Dat is nu een maand of drie geleden. Die telefoons worden niet gebruikt. Af en toe vind ik er een, met lege batterij, als een dode muis ergens tegen een plint of achter de bank. Die zet ik dan in zijn oplader, met een vaag schuldgevoel, dat ik snel weer van me afschud. Soms zet ik mijn mobieltje uit, om rustig te kunnen werken. En héél af en toe rinkelt dan opeens de vaste lijn, met een raar, schril piepsignaal waarvan ik me dan elke keer het lazarus schrik. Nog vóór ik opneem weet ik al wie het is: Mijn moeder. Zij is de enige die het nummer weet.
Sylvia Witteman