In de jaren negentig kwam het begrip ‘lerende organisatie’ op. Ik heb er altijd van gehouden. Men sprak daarbij van instituties als olifanten en dat je die aan het dansen moest krijgen. Dansende olifanten: als je even niet denkt aan dompteurs die dieren uit het wild gekke fratsen laten doen, dan krijg je er goede zin van. Dat de massa van zo’n beest niet alleen voor kracht en stabiliteit zorgt, maar dat die hem net zo goed in staat stelt te baden, trompetteren en walsen.
Het beste van verschillende werelden – een inspirerend breed handelingsrepertoire. Het is een hoopvol perspectief, als je aan onze instituties denkt. Ook daar zou je de kracht en stabiliteit van zo’n systeem willen combineren met baden, trompetteren en walsen. Of in organisatiejargon: revitaliseren, zingeving en speelsheid. Zodat die bureaucratieën niet voelen als voortdenderende treinen zonder machinist. Organisaties worden krachtig en wendbaar als ze ook zo’n breed handelingsrepertoire hebben. En dan niet alleen even in een periode van (drukke) verandering, want zulke perioden houden tegenwoordig niet zomaar op. Maar juist continu, in het samen organiseren van mooi werk. Het onderscheid tussen organiseren en veranderen is in de dagelijkse praktijk steeds minder goed te maken. In termen van het kleurendenken gaat het erover dat je in de organisatie de hele regenboog weet in te zetten, afhankelijk van wat gewenst is. Je hanteert belangentegenstellingen met (gele) onderhandelingen, zorgt dat de organisatie-inrichting en bedrijfsvoering (blauw) op orde zijn, je kweekt gemeenschapszin en hebt (rode) zorg voor elkaar, je trekt (groene) lessen uit je ervaring en leert van je omgeving, en je onthult nieuwe betekenissen en katalyseert nieuwe mogelijkheden (als witdrukdenker). Meervoudig organiseren maakt een organisatie gezond. Dat ontstaat als je alle kwaliteiten met regelmaat gebruikt en dat tevens diepgaand doet. Spieren in elke kleur kweek je alleen door ze vaak genoeg te benutten. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.