Leiderschapsonderzoek gaat veelal over de kwaliteiten en eigenschappen van de leider. Dit is bijvoorbeeld het geval bij transformationeel leiderschap, waarbij de charismatische kwaliteiten van de leider centraal staan. De nadruk kan ook op de medewerker liggen, zoals bij dienend leiderschap. Beide stromingen richten de aandacht op het individu. Ook blijft de invulling van het morele kader onduidelijk. Vertrekkend vanuit het liefdesbegrip (‘agapè’) presenteert de auteur een aanvullende benadering voor leiderschap. Liefde is een ethisch concept dat vertaald wordt als roeping om verantwoordelijkheid voor de ander op te nemen. Dit vraagt om overstijgen van het eigenbelang. Hiermee krijgt het liefdesbegrip een transcendente invulling. De leiderschapsstijl die hieruit volgt, is augustijns leiderschap. Deze leider stelt de gemeenschap centraal en handelt vanuit een moreel raamwerk dat gekenmerkt wordt door waarachtigheid. Ten slotte volgen enkele praktische implicaties.
Inleiding
Leiderschapsonderzoek was voorheen hoofdzakelijk gericht op de individuele leider en diens karaktereigenschappen of gedragingen (zie o.a. Dahling e.a., 2009). De interesse in de relatie tussen leider en volger is recentelijk toegenomen. De Leader-Member Exchange- theorie (LMX) gaat bijvoorbeeld uit van hoge versus lage kwaliteit van relaties. Ook de interesse in ethische overwegingen heeft terrein gewonnen.
De voornoemde bewegingen vinden plaats binnen het onderzoeksveld van positief leiderschap. De centrale these in dit veld is dat aandacht voor relaties en tevens voor de bredere organisatie- en ethische context zal leiden tot een hogere mate van welzijn voor meer mensen en/of moreel juist handelen (Kelloway e.a., 2013; Sendjaya e.a., 2016). Deze positieve benadering van leiderschap richt zich niet altijd meer primair op de leider, maar heeft alsnog een vrij sterke individuele focus, waarbij de aandacht bijvoorbeeld gericht is op de werknemer. Denk hierbij aan dienend leiderschap (Eva e.a., 2019). In het geval van transformationeel leiderschap ligt de nadruk nog primair op het gedrag van de leider of op prestaties, maar is er meer aandacht voor morele ontwikkeling (Wange.a., 2011).
De tijd is rijp voor de combinatie van een gerichtheid op de gemeenschap met een ethisch raamwerk (zie Nohria & Khurana, 2010; Rosette & Tost, 2010). Ik kies in dit kader voor de term augustijns leiderschap – gebouwd op naastenliefde (‘caritas’ of agapè) – met waarachtigheid als invulling van het ethisch raamwerk (Slob e.a., 2023). Deze leiderschapsstijl is gebaseerd op het lezen van augustijnse teksten op het punt van liefde en leiderschap.
Liefde gemeden in leiderschapsonderzoek
Hoewel liefde in de filosofie en theologie een breed geaccepteerd en goed doordacht begrip is, wordt het in leiderschapsonderzoek veelal gemeden. Dit kan te maken hebben met zoetsappige associaties. Ter illustratie een Google Ngram met als zoekopdracht liefdevol leiderschap en liefdevolle organisatie (zie figuur 1). Deze opdracht is in het Engels, want in deze taal zijn de meeste boeken geschreven.
Te zien is dat de term liefdevol leiderschap sinds 1970 een sterke stijging doormaakt. Kort daarvoor, in 1967, vindt de Summer of Love plaats. Na deze periode worden vele boeken en artikelen uitgegeven met daarin een deel over liefdevol leiderschap in het gezin, op scholen en in mindere mate op het werk. Na de eeuwwisseling wordt liefdevol leiderschap vaker in de werkcontext gehanteerd, bijvoorbeeld in relatie tot dienend leiderschap of in boeken over een meer relationeel ingestoken bedrijfscultuur. Deze stijging hangt direct samen met de groeiende interesse in de positieve psychologie. In 2009 bereikt de term liefdevol leiderschap een plateau waarna een lichte daling plaatsvindt. Het laatste staartje laat de inzet van een stijging zien; dat is in 2019. Precies in dat jaar publiceerde Stefano Tasselli een oproep om weer expliciete aandacht te geven aan het liefdesbegrip in de organisatiewetenschap (Tasselli, 2019). Er wordt in het kader van uitdagingen op zowel globaal, maatschappelijk als individueel niveau inmiddels geregeld gesproken over de noodzaak van liefde, soms met verbinding of verbondenheid als synoniem. Hier zou een deel van de verklaring voor deze kleine stijging gevonden kunnen worden.
Deze aandacht voor liefde en verbinding sluit goed aan bij de idee dat een fundamentele drijfveer voor menselijk gedrag is: erbij horen (Fromm, 1956). Door in wederkerige relaties – dat is: liefde – te treden, ontwikkelt een individu een eigen identiteit (Buber, 1923/1969). Deze identiteit reikt verder dan de eigen persoon als optelsom van lichamelijke kenmerken en gaat ook over zingeving (‘purpose’), door van betekenis te zijn voor anderen. Levinas zet deze vertaling van liefde sterk aan door agapè direct te vertalen als ‘verantwoordelijkheid’ (1991/1994, p. 237). In dit artikel ga ik eerst in op de relationele benadering van liefde. Deze intersubjectieve kijk biedt waardevolle inzichten voor leiderschapsonderzoek, in aanvulling op de meer traditionele, individuele benadering. Een korte schets van bestaand leiderschapsonderzoek in de stroming van het positieve leiderschap wordt vervolgens gemaakt. Hierbij ligt de nadruk op spiritueel, dienend en transformationeel leiderschap. Ten slotte bespreek ik de kern van de gepresenteerde theorie, om af te sluiten met enkele praktische implicaties.
Betekenis van liefde
Waar liefde door velen gezien wordt als een emotie – geassocieerd met warme gevoelens, hartjes en de kleur rood – kent dit begrip een rijke geschiedenis in de filosofie en theologie als ethisch concept. Liefde is daar zelfs een transcendent begrip. Het gaat om het overstijgen van het ik, in plaats van een opgaan in de intensiteit van het moment, opgewekt door de aantrekkingskracht van de ander. Liefde is in Symposium van Plato een godheid, of in ieder geval iets tussen god en mens in (385-370 v.Chr./2010). Het is volgens de tafelgasten in dit werk bij uitstek de gids op weg naar het Schone en het Goede. In deze gang naar het absolute Schone is er een orde, een opeenvolging. De zoektocht start in de fysieke wereld met liefde voor de schoonheid van de berg. Dan volgt liefde voor de goede vormen, goede gebruiken en ten slotte de goede noties, wat ideeën of opvattingen zijn (385-370 v.Chr./2010, p. 35). Hierop volgt het niveau van het kennen van het absolute Schone.
De liefde is in Plato’s werk een neutraal begrip dat goed of slecht wordt door datgene waarop liefde gericht is (Ossewaarde-Lowtoo, 2016). Aristoteles ziet dit anders. In zijn denken is liefde altijd gericht op dat wat goed en aangenaam ofwel deugdzaam is (Aristoteles, vierde eeuw v. Chr./2015). Verder onderscheidt hij liefde, vertaald als vriendschap, van welwillendheid door wederkerigheid neer te zetten als pijler van liefde. Wederkerigheid houdt in dat beide partijen van elkaar weten dat ze elkaar het goede toewensen en hier actief aan bijdragen (Aristoteles, vierde eeuw v.Chr./2015). Deze pijler vult hij aan met gelijkheid op het gebied van deugdzaamheid. Ongelijken in deugd kunnen wel bevriend zijn met elkaar, mits de minder deugdzame zich in hogere mate inzet voor de ander.
De nadruk op deugdzaamheid als grond voor liefde maakt dat Aristoteles een sterk rationeel ingestoken liefdesbegrip hanteert. Vrienden zetten zich in zijn denken namelijk actief in voor de ander op basis van een weloverwogen keuze (Aristoteles, vierde eeuw v. Chr./2015, p. 253). Een soortgelijke benadering van liefde is te vinden in Augustinus’ denken. Ook hij ziet liefde als het actief en wederkerig bevorderen van het welzijn van de ander (Augustinus, 397-401 n.Chr./1997; Van Bavel, 1996). In Augustinus’ werk is dit streven echter niet los te zien van de opvatting van liefde als kenweg (‘via amoris’). De rationele benadering is hiervoor ontoereikend (Van Geest, 2011). Het liefhebben van de ander is namelijk een opmaat voor het kennen van God, die Liefde is (Augustinus, 407/1992). Deze transcendente invulling van liefde gaat gepaard met een grote gelaagdheid van het liefdesbegrip. In Augustinus’ denken is liefde namelijk het levensdoel, de levensopdracht en de levenshouding. De centrale opdracht is daarbij: Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf (naar Mattheüs 22:37-39).
Sprong naar moderniteit
Maken we een sprong naar de moderniteit, dan vinden we inspiratie voor een relationele (of intersubjectieve) opvatting van liefde in het denken van Martin Buber (1923/1969) en Emmanuel Levinas (naoorlogse periode). Beiden bouwen hun denken op een ethische opvatting van liefde. Het is een transcendent begrip dat geplaatst wordt in de relatie tot de ander, niet binnen één persoon in de vorm van een emotie, deugd of waarde.
Toch zit er een wezenlijk verschil in hun beider opvatting van liefde. Martin Buber hanteert de levende, wederkerige relatie als vertaling van liefde (Buber, 1923/1969, p. 48). Deze opvatting toont gelijkenissen met Aristoteles’ benadering, waarin liefde staat op de pijlers wederkerigheid en gelijkheid. De mens (het Ik) staat in Bubers denken niet op zichzelf. De mens bevindt zich altijd in relatie, hetzij in de Ik-Het-relatie dan wel in de Ik-Gijrelatie.
Ik-Het slaat op de relatie gekenmerkt door categoriseren, ervaren en gebruiken (1923/1969, p. 15). Ik-Gij, daarentegen, is de relatie waarin de ander in zijn volheid wordt ontmoet (1923/1969, p. 9-10). Om in deze relatie te treden, moet de mens kiezen om te antwoorden op de roeping die tot hem uitgaat (1923/1969, p. 64; Cohen, 1979). Dit uitgaan naar de ander gaat gepaard met actie; er moet een keuze gemaakt worden om de ander te ontmoeten en verantwoordelijkheid te nemen (1923/1969, p. 67).
Roeping naar de mens
Levinas ziet het ontmoeten van de ander ook als roeping die uitgaat naar de mens (1991/1994, p. 151). In dit uitgaan is er echter geen sprake van wederkerigheid, maar juist van asymmetrie. De ander, of eigenlijk diens aangezicht, beveelt mij en ik moet antwoorden, want anders doe ik onrecht (1991/1994, p. 154). Net als Buber ziet Levinas in dit ontmoeten van de ander een sleutelrol weggelegd voor taal, het gesprek (Levinas, 1969, p. 122). In de relatie tot de ander moet een individu zich niet laten verleiden de ander tot het Zelfde te reduceren, maar de andersheid van de ander kunnen accepteren (Levinas, 1991/1994, p. 230-231). In de ontmoeting met het gelaat van de ander – dat wil zeggen: de ander in zijn meest kwetsbare vorm – gaat de roep uit naar de eigen persoon om het lot van de ander op te nemen. Er moet dus geacteerd worden en wel in de vorm van het nastreven van gerechtigheid (Levinas, 1969, p. 132).
Uit het voorgaande blijkt hoe fundamenteel liefde als relationeel, transcendent begrip is in het denken over het nastreven van het goede. Wat het goede inhoudt, verschilt per denker. De een benadrukt het belang van geluk of welbevinden en de ander legt de nadruk op gerechtigheid. Wat hen verbindt, is dat zij liefde zien als begrip waarin de opdracht en benodigde houding vervat liggen. Ook zien zij liefde zonder uitzondering als begrip dat oproept om boven het eigenbelang uit te stijgen; een transcendente denkrichting. Met deze opvatting van liefde in gedachten wil ik de stap maken naar leiderschapsonderzoek.
Leiderschapsonderzoek en liefde
Liefde is inmiddels geïncorporeerd in meerdere leiderschapstheorieën. Zo is er spiritueel leiderschap, waarbij altruïstische liefde gekozen wordt als kernelement voor de organisatiecultuur (Fry, 2003). De spirituele leider richt zich er primair op dat organisatieleden zich op basis van de visie geroepen voelen en dat deze roeping bijdraagt aan zingeving in hun leven. Dit vindt plaats binnen een cultuur gekenmerkt door altruïstische liefde (2003, p. 695). Dit begrip wordt onderverdeeld in vele concepten, waaronder zorg, aandacht en waardering voor de ander en jezelf. Dit alles met het doel je onderdeel te voelen van een geheel.
Van Dierendonck en Patterson betogen op hun beurt dat ‘compassionate love’ een praktische vertaling is van het proces dat ten grondslag ligt aan dienend leiderschap (2015, p. 128). Deze Engelse term is een van de mogelijke vertalingen van het Griekse agapè of het Nederlandse naastenliefde. In hun conceptuele model vormt liefde de basis voor de deugden nederigheid, dankbaarheid, vergeving en altruïsme, die op hun beurt weer leiden tot gedrag behorend bij dienend leiderschap (2015, p. 120).
Positief leiderschap
Eerder bleek hoezeer de gerichtheid op het goede een kenmerkende doelstelling is van een goede vorm van liefde. Streven naar het goede voor de mens, in de vorm van (subjectief) welbevinden, heeft een stevige voet aan de grond gekregen in de academische wereld. In het leiderschapsonderzoek heet deze stroming ‘positief leiderschap’. Hierbinnen is er een grote stroming onder de noemer ‘transformationeel leiderschap’, waarin betoogd wordt dat het individu moet worden geholpen om boven zichzelf uit te stijgen. Dit gebeurt op basis van charismatische kwaliteiten (‘idealized influence’) van de leider (Yukl, 2010). Een moreel kader wordt hierbij niet gegeven. Bij dienend leiderschap ligt de nadruk sterker op uitkomsten op het niveau van de medewerker, zoals het individuele welbevinden en werknemerstevredenheid (Eva e.a., 2019). Ook hier ontbreekt een duidelijk moreel kader (Lemoine e.a., 2019).
Augustijns leiderschap
In aanvulling op de genoemde leiderschapsstijlen introduceer ik hierna in beknopte vorm augustijns leiderschap. Deze leiderschapsstijl is gebaseerd op het lezen van de bronteksten van Augustinus (Slob e.a., 2023). Augustijns leiderschap is gebaseerd op liefde als kernmotief. Wij onderscheiden vier constructen die tezamen deze leiderschapsstijl kenmerken.
Elementen van augustijns leiderschap
Augustinus stelde dat nederigheid de basishouding voor leiders zou moeten zijn en liefde de drijfveer. De menselijke wil en de ‘ordo’ waarin zij leven, is in hoge mate bepaald door factoren buiten de invloed van mensen. Bezittingen en vaardigheden zijn hen gegeven uit genade (‘gratia’). Door zich hiervan bewust te zijn, wordt een mens nederig, zo stelde Augustinus (407/1992, p. 77). Ook maakt dit besef van een ordo en geschonken vaardigheden duidelijk dat een mens in balans ofwel ‘in orde’ moet leven om de eigen plek in de ordo te kunnen innemen. De interne orde van de mens gaat over zelfreflectie, maar ook over praktische zaken (zoals voldoende eten en slapen). Voor dit alles nam Augustinus richtlijnen op in zijn Praeceptum.
Eeuwen later hebben invloedrijke denkers als Thomas van Aquino en Johannes Calvijn voortgebouwd op Augustinus’ denken, waarmee hij waarlijk een fundamenteel denker genoemd kan worden voor hun visie op onder andere thema’s als liefde en leiderschap. Hierna behandel ik in het kort de vier constructen die augustijns leiderschap kenmerken.
Gemeenschap centraal
De augustijnse leider is primair gericht op het creëren en onderhouden van de gemeenschap. De reden hiervoor is dat er een reciproke relatie verondersteld wordt tussen individueel welzijn en gemeenschappelijk welzijn (Van Bavel, 1959). Een fundamentele behoefte en drijfveer van de mens is namelijk: erbij te horen (Fromm, 1956). Door hieraan te voldoen, voorziet de augustijnse leider in deze basisbehoefte en helpt dit de individuele mens om optimaal te functioneren (zie ook Ryan & Deci, 2000).
Om de gemeenschap te bouwen, stelt de leider randvoorwaarden vast en handhaaft deze. Hiertoe past diegene ‘disciplina’ toe, met oog voor de mens achter de fout of overtreding (Van Bavel, 1959). Aanspreken op een fout of het toepassen van straf is dan ook een middel en geen doel op zich. In eerste instantie is de augustijnse leider erop gericht om het individu te behouden voor de gemeenschap en diegene te helpen zich te ontwikkelen in morele en praktische zin. Wegkijken bij het overschrijden van grenzen is dan ook geen optie voor de augustijnse leider.
Waarachtigheid
Het morele kader waaruit de augustijnse leider handelt, wordt gekenmerkt door waarachtigheid ofwel ‘veritas’. Augustinus stelt namelijk dat een mens alleen de Waarheid, als hogere vorm, kan zien als diegene de waarheid spreekt (Canning, 1993, p. 298-299). Hier blijkt de neoplatoonse invloed in Augustinus’ werk, want de hoogste Idee vertaalt hij hier als Waarheid, wat een ideaalvorm is voor gedragingen in het menselijke leven. Het is de augustijnse leider en de leden van de gemeenschap niet toegestaan om te liegen, omdat ze daarmee niet opklimmen naar het kennen van de Waarheid. Dit in
tegenstelling tot bijvoorbeeld machiavellistisch leiderschap, dat gebaseerd is op ‘amoral manipulation’ (Dahling e.a., 2009). Dit houdt in dat deze leider mag liegen ten einde macht of aanzien te vermeerderen of te behouden.
De augustijnse leider houdt de waarheid vast als ultieme norm en bevordert actief een cultuur gekenmerkt door het spreken van de waarheid. Ook hier geldt weer dat disciplina wordt toegepast om de leden van de gemeenschap te helpen zich moreel te ontwikkelen.
Empathie
Hoewel de augustijnse leider primair gericht is op het bouwen en onderhouden van de gemeenschap, heeft diegene oprechte interesse in en aandacht voor het individu binnen de gemeenschap. Empathie gaat dan niet alleen om medevoelen met de ander, maar ook om het kennen van de ander door met volle aandacht te luisteren naar de behoeften van die persoon. De augustijnse leider combineert op deze manier affectieve en cognitieve empathie.
Concreet zet deze leider zich ervoor in om de sterkste leden van de gemeenschap voldoende uitdaging te bieden, ten einde hen in de mogelijkheid te stellen om te blijven leren. Tevens zorgt deze leider ervoor dat de zwakkere leden van de gemeenschap voldoende ondersteuning ontvangen om hun taken te kunnen uitvoeren. Er wordt dus geen absolute gelijkheid nagestreefd, maar ieder krijgt toebedeeld wat bij diegene past (Praeceptum 1,5).
Ten slotte stelt de augustijnse leider zichzelf open voor troost en bemoediging. Hiervoor is nederigheid en kwetsbaarheid nodig. Door dit te doen, communiceert de leider dat diegene zich onderdeel weet van de gemeenschap en de herstellende kracht van relaties kent en actief wil inzetten.
Succes door gematigdheid
Het vierde en laatste construct dat augustijns leiderschap kenmerkt, is succes door gematigdheid (zie o.a. Praeceptum 4). Deze gematigdheid moet worden opgevat in de denktraditie uit de oudheid en het vroege christendom. Hier betrof het een deugd die de mens in staat stelt om het juiste midden te vinden tussen overvloed en tekort. In het stoïcijnse denken werd dit samengevat in het gezegde: ‘ne quid nimis’ (van niets te veel). Augustinus was sterk beïnvloed door de Stoa en paste dit principe ook toe in zijn denken (Van Geest, 2004). Het is voor de duurzaamheid van de gemeenschap, wat het kernstreven is van de augustijnse leider, van groot belang dat er voldoende middelen beschikbaar zijn tot onderhoud van deze gemeenschap. Hiervoor mag een ander en de eigen persoon geen schade berokkend worden. Het is daarom van groot belang om niet eindeloos naar meer macht te streven, in tegenstelling tot de machiavellistische leider (Dahling e.a, 2009). Ook moet er gestreefd worden naar een balans tussen zorg voor de uiterlijke zaken (zoals materieel succesvertoon) en innerlijke zaken (zoals rust en bezinning).
Tot besluit
Binnen leiderschapsonderzoek is de afgelopen drie decennia in toenemende mate aandacht voor de potentieel positieve effecten van leiderschap. Deze introductie van positieve psychologie heeft de weg geopend van de ‘dark side of leadership’ naar de ‘bright side of leadership’. Echter, een fundamentele bezinning op de oorsprong van het goede en de opdracht en houding die hierbij horen, verdient meer aandacht. Hiertoe heb ik liefde als ethisch concept geïntroduceerd. Puttend uit het denken van voornamelijk Plato, Augustinus, Buber en Levinas bleek hoe het liefdesbegrip een roep tot verantwoordelijkheid in zich heeft. Deze verantwoordelijkheid vraagt de mens om uit de eigen zelfgenoegzaamheid te treden en de medemens tegemoet te treden om actief het welbevinden van die ander te bevorderen.
Plato plaatst dit naar buiten treden binnen de menselijke groei van kennis van aardse zaken naar kennis van het ultieme Schone of Goede. Hem is daarom wel verweten dat hij menselijke relaties niet in zichzelf als waardevol ziet, maar slechts als opstapje naar het hogere (Levy, 1979). De vraag of liefde ook op zichzelf waardevol is, vinden wij in de vraag of liefde nodig is om tot kennis te komen (1979, p. 290-291). Augustinus antwoordt hier bevestigend op. In zijn denken is liefde de kenweg. Door de ander lief te hebben, leert een mens God kennen. Met andere woorden: op die manier overstijgt een mens
zichzelf.
Transcedente lading
Deze transcendente lading vinden wij terug in de werken van Buber en Levinas. Wat zij hieraan toevoegen, is de ethische lading van het liefdesbegrip. Liefde is voor hen een roep die uitgaat naar ieder mens om de verantwoordelijkheid voor de ander op zich te nemen. Hiertoe is de ontmoeting – van het gelaat in Levinas’ terminologie – een kernbegrip. De taal die uitgewisseld wordt tijdens deze ontmoeting zorgt ervoor dat de ander in zijn volheid achter het uiterlijk als omhulsel vandaan komt.
Het liefdesbegrip is het fundament van augustijns leiderschap, dat bestaat uit de volgende vier constructen: a) gemeenschap centraal, b) waarachtigheid, c) empathie en d) succes door gematigdheid. Geïnteresseerden kunnen de bètaversie van de Augustijnse Leiderschapsschaal reeds invullen.1 Deelnemers aan de survey op onze website ontvangen een totaalscore en een score op de elementen van augustijns leiderschap. Dit betreft een cijfer tussen 0 en 10. Hoe hoger het cijfer, des te sterker is de deelnemer in augustijns leiderschap of in het specifieke element.
Praktische implicaties
Het positieve verhaal van leiderschap dat gericht is op de gemeenschap en op succes met gematigdheid (ofwel duurzaam succes) helpt een nieuw narratief te vormen. Een verhaal voor de weg voorwaarts. Een narratief ook dat de leiders van de toekomst helpt organisaties te maken tot plekken van positieve impact op individu en omgeving. Om deze leiders te vinden, kan de Augustijnse Leiderschapsschaal als reflectiemiddel dienen. De huidige tijd is op zijn zachtst gezegd turbulent. Er dienen zich meerdere uitdagingen aan bij ons als maatschappij en als individu. De complexiteit hiervan maakt het liefdesbegrip van groot belang. Door vanuit liefde te denken, wordt duidelijk dat we het samen moeten en ook samen kunnen doen. Liefde is namelijk aanwezig als kracht in en tussen mensen.
Hieruit kunnen leiders putten door het gemeenschapsgevoel te bevorderen, zodat mensen zich meer verbonden voelen. Dit komt de activatie van hoopvolle actiegerichtheid ten goede. Voor het vormen van de gemeenschap is een ‘belief system’ of waardensysteem benodigd. Buber omschrijft dit als het levende, wederkerige Midden (Buber, 1923/1969). Dit Midden is de bouwmeester van de wederkerige relaties tussen mensen onderling. Door continu met elkaar te reflecteren op het aangenomen waardensysteem wordt duidelijk waar de gemeenschap voor staat, wat er van de deelnemers verwacht wordt en op welke punten karaktervorming gewenst is. Het Midden dient op die manier zowel de gemeenschap als het individu.
Deze voorgaande toepassing van liefde op leiderschap laat ten slotte zien dat succes (of winst) van groot belang is voor het voortbestaan van de gemeenschap. Het is bepaald geen vies woord, maar in het streven ernaar moet een balans gevonden worden. Deze balans gaat zowel over de verhouding tot de omgeving als over balans in de mens zelf. Op deze manier kunnen mens en organisatie hun juiste plek binnen de ordo innemen en hun roeping daar vervullen. Deze roeping is het opnemen van de verantwoordelijkheid voor de ander en actief bijdragen aan het welbevinden van die ander, zoals Buber en Levinas ons leren.
Bron: M&O, Tijdschrift voor Management & Organisatie
Door: Henri Slob
H. Slob MSc is promovendus aan de Erasmus School of Philosophy, programmamanager van het executive programma Liefde in Bedrijf en secretaris bij het Erasmus Institute for Business Economics te Rotterdam.