Streven naar macht als opmaat tot corruptie en nederigheid als antidotum
In dit artikel worden twee significante voorbeelden uit de geschiedenis van de Rooms-Katholieke Kerk gegeven, waaruit blijkt dat het streven naar macht door leiders gedrag voortbracht dat haaks stond op de oorspronkelijke boodschap van Jezus van Nazareth op wie diezelfde leiders beleden zich te baseren. Het eerste voorbeeld stamt uit de negende eeuw, en houdt verband me de totstandkoming van de zogenaamde Pseudo-isidorische decretalen, het tweede uit de vijftiende eeuw en is ontleend aan de biografie van paus Sixtus IV. In het eerste geval blijkt een tekst vergelijkbaar met de schaapskleren waaronder een wolf zich bedekt houdt; in het tweede geval blijkt een paus de wolf die niet eens moeite doet zich in schaapskleren te hullen. Dat de Katholieke Kerk als organisatie een chronische en gelaagde paradox is, valt evenwel in beide voorbeelden af te leiden uit het gegeven dat juist door het streven naar macht als doel steeds weer een zelfreinigend vermogen ontwikkeld wordt in de organisatie, waardoor de ‘corruptio’ als zodanig wordt benoemd en veroordeeld.
Inleiding
‘Corruptio optimi pessima’ ofwel ‘Het bederf van het beste is het ergste’ is een van de meest gevleugelde aforismen die in de Romeinse cultuur is opgetekend. In om het even welke eeuw wordt het hierin vervatte inzicht weer in andere woorden weergegeven. Shakespeare schreef bijvoorbeeld in zijn sonnet 94: ‘For sweetest things turn sourest by their deeds / lilies that fester smell far worse than weeds.’ Het aforisme vertolkt dan ook niet zozeer een aanname als wel een overtuiging, waarvan de waarheid, helaas, in elke eeuw proefondervindelijk wordt vastgesteld; ook in de geschiedenis van de Katholieke Kerk. Het groepje mensen, dat door de persoon en werkzaamheid van Jezus van Nazareth was geraakt, was kwetsbaar en klein. Na de verwoesting van de Tweede Tempel (70 n.Chr.) ontvluchtten zij onder leiding van Petrus Jeruzalem, aldus deel uitmakend van de joodse diaspora.
Archeologisch onderzoek in de wijk waar de eerste christenen in Rome woonden, wijst uit dat zij arm waren: hun versteende fecaliën verraden dat zij voedsel van de armen aten. De kwetsbaarheid, die de christelijke gemeenschappen in de eerste periode van hun bestaan en in de hierop volgende periode van vervolgingen kenmerkte, veranderde in kracht en geloofwaardigheid toen keizer Constantijn in 313 het christendom tot religio licita (geoorloofde godsdienst) verklaarde. Vele bisschoppen werden toonaangevende figuren in de samenleving; niet alleen omdat zij uit invloedrijke Romeinse families stamden, maar ook omdat zij, zoals de aristocratische bisschoppen Ambrosius van Milaan en Paulinus van Nola bijvoorbeeld, hun vermogen investeerden
in instellingen voor armen of in kloostergemeenschappen.
Geloofwaardig werd het christendom omdat invloedrijke christenen geen collossea of theaters, maar zieken- en armenhuizen stichtten, conform het woord van Christus in het Matthaeusevangelie: ‘Wat u de minsten der mijnen hebt gedaan, dat hebt u mij gedaan.’ Zo werd de Kerk een maatschappelijke factor van belang conform haar oorspronkelijke missie.
De talloze kloosters – tevens centra van kennis, wetenschap en cultuur – die in vanaf de vijfde eeuw in het Avondland gesticht werden, maakten dat het aanzien van de kerk enorm toenam. De keerzijde van dit aanzien manifesteerde zich evenwel in de Karolingische tijd. De kerk groeide uit tot een machtige organisatie, omdat bisschoppen en abten deel gingen uitmaken van het feodale systeem en haast vorstelijke rechten verkregen. Leiders bleven de boodschap van Christus verkondigen. Maar deze weerklonk ook ten behoeve van de consolidatie van hun eigen macht: ‘Corruptio optimi pessima’.
In dit artikel geef ik twee voorbeelden uit de geschiedenis van de Rooms-Katholieke Kerk, waaruit blijkt dat het streven naar macht door leiders gedrag voortbracht dat haaks stond op de boodschap van Jezus van Nazareth en de eerste interpretatie hiervan door Paulus van Tarsus. Het eerste voorbeeld, waaruit blijkt dat macht de inhoud van de boodschap bepaalt, stamt uit de negende eeuw; het tweede uit de vijftiende eeuw. In het eerste geval blijkt een tekst vergelijkbaar met de schaapskleren waaronder een wolf zich bedekt houdt; in het tweede geval blijkt een paus de wolf, die niet eens moeite doet zich in schaapskleren te hullen. Dat de Katholieke Kerk als organisatie een chronische en gelaagde paradox is, valt evenwel in beide voorbeelden af te leiden uit het gegeven dat juist door het streven naar macht als doel steeds weer een zelfreinigend vermogen ontwikkeld wordt in de organisatie, waardoor de ‘corruptio’ als zodanig wordt benoemd en veroordeeld.
Een tekst als een wolf in schaapskleren
In de negende eeuw werd een immense collectie verordeningen en besluiten van pausen, decretalen, aangelegd, die bestond uit tenminste vier afdelingen met kerkrechtelijke documenten. Hiervan is inmiddels onomstotelijk vast komen te staan dat zij tot de grootste en meest invloedrijke vervalsingen gerekend mag worden die ooit tot stand zijn gebracht: de Pseudo-isidorische decretalen.
Het eerste cluster, de zogenaamde Hispana Gallica Augustodunensis, bevat bijvoorbeeld een vervalste verzameling van conciliedocumenten en pauselijke brieven uit de vierde tot en met achtste eeuw. In het manuscript zelf wordt aangegeven dat het stamt uit de Franse stad Autun (Augustodunum). Maar onderzoek heeft uitgewezen dat het geschreven is in het klooster van Corbie rond het midden van de negende eeuw. De wetgeving van Frankische heersers uit de zesde tot negende eeuw in de Capitularia Benedicti Levitae is eveneens vervalst, zoals ook een serie van ongeveer honderd vervalste pauselijke brieven uit de eerste drie eeuwen en een kleine verzameling werken over strafrechtelijke procedures, de Capitula Angilramni, die paus Adrianus I aan bisschop Angilram van Metz zou hebben gegeven.
Ten slotte is er de afdeling met negentig vervalste decreten, die afkomstig zouden zijn van de bisschoppen van Rome uit de eerste drie eeuwen. In het voorwoord op de hele collectie wordt een zekere bisschop Isidorus als de samensteller genoemd. Evident is dat de vervalsers een associatie wilden oproepen met de in de vijfde en zesde eeuw toonaangevende bisschop en encyclopedist Isidorus van Sevilla.
Consolidatie van macht
De Pseudo-isidorische decretalen zijn waarschijnlijk vervaardigd ten behoeve van de verdediging van de rechten die keizer Lodewijk de Vrome bepaalde kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders wilde ontnemen. Deze geestelijken hadden de keizer na diens afzetting door zijn zonen in 830 een vernederende geestelijke boete opgelegd voor zijn zogenaamd zondige leven. Toen de keizer door twee van zijn zonen weer in zijn ambt werd hersteld, moesten enigen van hen hun acties met het verlies van hun ambt bezuren. Om zijn daden te kunnen legitimeren, liet keizer Lodewijk geleerde vervalsers documenten maken waarin de eerste pausen verkondigden dat de handelingen van metropolieten gewantrouwd moesten worden en zij buiten hun eigen bisdom alleen mogen optreden in overleg met hun ondergeschikte bisschoppen. Deze hadden bovendien het recht om de paus in Rome om hulp te vragen. Door de paus als oppermacht weer te laten geven in vervalste bronnen beperkte de keizer de macht van de belangrijkste bisschoppen en consolideerde hij zijn eigen macht.
Juist dit laatste maakte dat de Pseudo-isidorische decretalen in de elfde eeuw van enorm belang werden. Bisschoppen vervulden zoals gezegd in het feodale tijdperk belangrijke administratieve en bestuurlijke functies. In deze eeuw werd de invloed van de keizer op de bisschopsbenoemingen groot, maar een groep kardinalen in Rome achttte het ongepast dat een keizer geestelijk leiders benoemde. De Pseudo-isidorische decretalen kwamen nu van pas om de alleenheerschappij van de paus te waarborgen ten opzichte van de keizer.
Nu werden de vervalste pauselijke brieven uit de eerste eeuwen evenwel aangewend om de macht van de paus te consolideren. In deze brieven werd immers bewezen dat het handelen van de keizers in flagrante tegenspraak was met de oudste en meest eerbiedwaardige tradities van de kerk.
Geraffineerde vervalsers
Vooral in de Hispana Gallica Augustodunensis bleken de vervalsing soms bijzonder geraffineerd en ingenieus omdat gedeelten van vervalste en delen van authentieke passages uit de Bijbel, de Romeinse en Frankische wetgeving, decreten van concilies, pauselijke brieven, historische en theologische werken subtiel in elkaar gevlochten waren. De vervalsers moeten bijzonder erudiete mannen zijn geweest: er zijn honderden bronnen geïdentificeerd, die waarvan bepaalde delen volgens een goed uitgedacht stilistisch procedé werden vervalst. Recent onderzoek wijst uit dat een groot geleerde de latere abt van Corbie, Paschasius Radbertus (842-847) nauw bij de totstandkoming van de decretalen betrokken moet zijn geweest.
De geraffineerdheid van de vervalsers maakte bijvoorbeeld dat Gabriel Biel (overleden in 1495), een van de eerste hoogleraren aan de toen nog jonge universiteit van Tübingen zich niet bewust was van de onechtheid van de bron die hij citeert in zijn Tractatus de communi vita clericorum. Hierin schrijft hij dat de ideale levensvorm is geënt op die van de eerste christenen in Jeruzalem en de gemeenschap van goederen – en derhalve de vrijwaring van zorg om bezit – een essentiële voorwaarde voor goed samenleven is. Om zijn standpunt te onderbouwen, citeert hij uitvoerig uit een brief van ‘paus Clemens’. Hierin is het samenleven in gemeenschap van goederen als status perfectissimus aanbevolen. Ongeveer 7 procent van Biels Tractatus wordt erdoor in beslag genomen. Biel nam voetstoots aan dat deze Clemensbrief authentiek was. Maar de door Biel geciteerde brief is er een uit de Pseudo-isidorische decretalen.
Eerste vorm van bedrog
Hier dient zich een eerste vorm van bedrog aan; bedrog dat haaks staat op de boodschap die in de evangelies werd verwoord. De vervalsers waren zo doortrapt dat zij ook in kerkrechtelijk opzicht ‘onschuldige’ traktaten vervalsten om de maatschappelijke en kerkelijk relevante vervalsingen hierin in te bedden en aldus minder verdenking van vervalsing op zich te laten door de coherentie in stijl van de naar genre verschillende werken in de verzameling. Vertrouwd als zij waren met de kern van het christendom, was de inhoud van deze ‘onschuldige’ traktaten in lijn met de authentieke vroegchristelijke bronnen, waarin over de ideale samenlevingsvormen was geschreven. Zo geschiedde het dat de vervalsingen tot een levenswijze inspireerde die, paradoxalerwijs, in overeenstemming was met die van de eerste christenen en de levenswijze van Christus.
‘De Heer schrijft op kromme lijnen recht’, luidt een Spaanse gezegde, in gelovige kring ontstaan. Dit woord gaat hier op. En er diende zich nog een tweede vorm van bedrog omwille van de consolidatie van macht aan. In de hoge middeleeuwen bestond er weinig twijfel over de echtheid van de de Pseudo-isidorische decretalen. Maar dit veranderde in de vijftiende eeuw toen geleerden zoals de latere kardinaal Nicolaas van Cusa inconsistenties en anachronismen opmerkte; ook Erasmus uitte zijn twijfels. De calvinistische predikant David Blondel stelde in zijn Pseudoisidorus et Turrianus vapulantes (1628) onomstotelijk vast dat zij een vervalsing waren door er bijvoorbeeld op te wijzen dat sommige pausen in hun brieven bronnen citeerden die pas na hun dood waren vervaardigd. Katholieke en protestante theologen droegen er dus zelf aan bij dat de vervalsing als zodanig werd ontmaskerd, hoe pijnlijk dit ook was voor vooral de katholieken was. Dat machtsaanspraken werden gelegitimeerd met corrupte bronnen en zelfs authentieke teksten werden vervlochten in teksten waarmee macht op een wijze werd geconsolideerd die haaks stond op de waarden die in de organisatie in preken en verhandelingen werden uitgedragen, neemt niet weg dat de ‘corruptio’ dank zijn de continuïteit van de kerk steeds aan het licht wordt gebracht. Elk nadeel heeft zijn voordeel. Van paradoxen kan een heilzame werking uitgaan in organisaties.
Onverhulde machtszucht
Dat het streven naar macht als doel op zich tot de ultieme verwording van een organisatie kan leiden, valt af te leiden uit bijvoorbeeld het leven van paus Sixtus IV. Op 21 juli 1414 in een gehucht bij Savona geboren als Francesco della Rovere schreef hij zelf later dat hij in armoedige omstandigheden is opgegroeid. Op vijftienjarige leeftijd legde hij zijn eerste geloften af bij de minderbroeders conventuelen, volgelingen van Sint-Franciscus: een heilige die in de twaalfde eeuw in de op het voorbeeld van Christus geënte armoede de redding en geloofwaardigheid van de in zijn ogen te rijke en triomfalistische kerk besloten zag. Hij studeerde filosofie in Chieri en Pavia, nam reeds op negentienjarige leeftijd deel aan een dispuut om zijn lange intellectuele vormingstraject in Bologna en Padua uiteindelijk in 1444 af te sluiten met een doctoraat in de theologie.
Behalve intellectueel zeer begaafd, had hij ook grote leiderschapskwaliteiten. Al snel werd hij decanus et regens in het klooster van de minderbroeders in Padua. Gerespecteerd om zijn integriteit, vraagt de invloedrijke kardinaal Bessarion hem rond 1459 zijn biechtvader te worden. Deze functie verschaft Della Rovere toegang tot het centrum van de macht in de Katholieke Kerk. Deze kerk was destijds tot een omvangrijke en complexe organisatie uitgegroeid waarbinnen de netwerken van machts- en afhankelijkheidsketens de opmaat vormden tot intriges, machinaties, praktijken die het daglicht niet kunnen verdragen, maar die dankzij de complexiteit van de organisatie wel ontwikkeld en bedekt konden worden.
Na verschillende bestuursfunctie binnen zijn orde werd Della Rovere in 1464 tot generaal van zijn orde gekozen. Paus Paulus II creëert hem in 1467 tot kardinaal en vooral deze laatste functie maakt hem mogelijk banden aan te knopen met de invloedrijke personen aan de hoven van Savoie en van Milaan. Hij begint nu, homo novus (owel ‘selfmade man’) ook fondsen te werven om zijn (politieke) positie financieel veilig te stellen en uit te bouwen.
Sixtus
Na de dood van paus Paulus II werd Della Rovere op 9 augustus 1471 tot paus gekozen. Hij nam de naam Sixtus aan. Naar hem is de in 1483 voltooide Capella Sistina genoemd. De beloften die hij zijn kieskardinalen had gedaan, verbrak hij spoedig. Hij begunstigde niet hen maar leden van zijn eigen familie, bijvoorbeeld al door enkele weken na zijn verkiezing neven Pietro Riario en Giuliano della Rovere (de latere oorlogspaus Julius II) tot kardinaal te creeren, met alle inkomsten voor hen en de familie van dien. Na de dood van ‘zijn’ kardinaal Bessarion verhuisde hij naar diens paleis en organiseerde daar luxueuze feesten en ontmoetingen met kunstenaars. Het vestigen van een grootse en meeslepende reputatie in leidende kringen was hierbij zijn ultieme doel. Ook aan zijn patronaat van de cantores et capellani in de Sixtijnse kapel lag dit streven ten grondslag. Op korte termijn werd dit doel behaald. Niet zozeer de uitbreiding van Biblioteca Vaticana als wel zijn vele bouwactiviteiten in de stad maakte dat hij Urbis restaurator werd genoemd.
Dat zijn macht vooral die van de familie moest bestendigen, valt af te leiden uit de gearrangeerde huwelijken tussen de niet al te begaafde achterneef Leonardo della Rovere en een dochter van koning Ferdinand I van Napels in 1472 en dat van Girolamo Riario en Caterina Sforza, de dochter van Galeazzo, de machtigste man van Milaan. Steun van Napels en Milaan is verzekerd voor de paus en zijn familie.
Aanvallen
Paus Sixtus schroomde ook niet Venetië aan te sporen Ferrara aan te vallen omdat hij deze stad aan hem wil laten toevallen zoals hij de stad Imola via Girolamo wil toebedelen aan Pietro Riario. Ook langs deze weg wordt het grondgebied van de familie groter en nemen de inkomsten toe. In 1478- 1480 voerde hij meerdere oorlogen, zelfs tegen Florence, omdat de Florentijnse bankiers uit het geslacht De Medici hem de financiering voor de aankoop van Imola niet wilden verstrekken. Hij komt zelf het slagveld overzien.
Omwille van zijn oorlogen stimuleerde hij de wapenindustrie, de productie van buskruit en de bouw van forten zoals dat in Ostia: en van de meest geavanceerde in van die tijd.7 Voor de aanslag, nota bene in de Dom van Florence tijdens een mis, die op vooraanstaande leden van de roemruchte Medicifamilie werd gepleegd, werd Raffaele Riario verantwoordelijk gehouden, een familielid dat eveneens in armoede was geboren, maar door Sixtus al op zestienjarige leeftijd tot kardinaal werd gecreerd en werd begunstigd met tal van lucratieve bisdommen.
Zijn geestelijke en wereldlijke macht ultiem misbruikend ten behoeve van de consolodatie van zijn macht en die van zijn familie, bestond hij het zelfs op 1 juni 1478 een bul uit de vaardigen – getiteld Ineffabilis et summi patris providentia ofwel de ‘onuitsprekelijke voorzienigheid van de hoogste vader’ – waarin hij iedereen die aan zijn macht tornde strafte; de Medici werden geëxcommuniceerd. Lorenzo werd zelfs expliciet ‘Iniquitatis filius et perditionis alumnus’: ‘zoon van onrecht en een leerling van verderf’ genoemd.
Er was geen spoor van zorg of erbarmen over de schapen die hem als pastor universalis waren toevertrouwd; in zijn invulling ervan stond het pausschap volledig ten dienste van de vermeerdering van de rijkdom en reputatie van zijn familie en van zichzelf. Dat de orde waartoe hij behoorde de matigheidsidealen van Franciscus wilde leven om de kerk zich in geest van het evangelie te laten ontwikkelen, is Della Rovere als paus Sixtus IV volledig ontgaan.
Sterker nog: hij corrumpeerde zijn orde en maakte haar monddood en tegelijk onderdeel van zijn machtspolitiek door de conventuelen in de bul Mare Magnum van vele privileges te voorzien, die materieel gewin bewerkstelligden.Na zijn dood op 12 augustus 1484 werden de paleizen van familieleden van Sixtus IV onmiddellijk geplunderd. De logica van de bezits- en machtsdrang die hij als paus in werking had gezet, keerde zich tegen zijn familie maar bepaalde het gedrag van hun vijanden evenzeer.
Paradoxen Sixtus
Ook in het leven van Sixtus IV dienen zich twee paradoxen aan. Het is paradoxaal dat hij de integriteit die hij als conventueel en volgeling van Franciscus bezat, als middel inzette om aanzienlijke en leidinggevende posities te verwerven in de organisatie van de kerk. Al even paradoxaal is het dat toen hij eenmaal kardinaal was, ten behoeve van de consolidatie en uitbreiding van zijn macht steun moest zoeken bij de machtigen en rijken; en dit moest doen volgens de in die tijd heersende regels. Deze schreven voor dat hij schenkingen moest doen aan bijvoorbeeld ziekenhuizen. Uitgerekend door een oerchristelijke geste verwierf hij steun en macht van de machtigen. Maar het middel heiligde het doel niet. Della Rovere is wel omschreven als een man met twee karakters: enerzijds was hij een studieuze en sobere minderbroeder maar anderzijds iemand die geweld niet schuwde en wiens bezitsdrang en hang naar een sublieme reputatie allesbepalend was.
Rome maakte vooral deze laatste karaktertrekken in hem vrij. De organisatie, wier oorsprong in evangelische waarden lag, had, eenmaal tot machtige hard power geworden, hem tot een leider gemaakt die de heilsboodschap volledig ondergeschikt zag aan de consolidatie van zijn macht.
Aan de geschiedenis van renaissancepausen zijn vele voorbeelden te ontlenen ter adstructie van de stelling dat pausen slechts boodschap hadden aan het christendom, in zoverre de organisatie die deze religie had voortgebracht dienstig was om de eigen macht te consolideren. Daarom werden deugden in praktijk gebracht: niet omwille van de navolging van Christus en de onbaatzuchtige dispositie die hier idealiter aan ten grondslag ligt.
De misstanden in de curie, zoals door Johannes Burchard, de ceremoniemeester onder de pausen Sixtus IV, Innocentius VIII, Alexander VI, Pius III en Julius II zijn opgetekend in zijn Liber notarum vormen wel de ultieme bewijzen voor de stelling dat complexiteit van een naar binnen gekeerde organisatie niet alleen corruptie, maar ook totale verwatenheid moreel opzicht bewerkstelligt. Tijdens het Concilie van Trente werd (1545-1563) evenwel een begin gemaakt met het uitbannen van de misstanden, ook in de curie.11 Ook dankzij de reformatie keerde de wal het schip van Petrus: de kerk.
Onverschilligheid als deugd
Of Francesco della Rovere zijn ambities en vergeldingsdrang heeft ontwikkeld toen hij eenmaal vaste voet in de Romeinse curie had gekregen of zijn geldingsdrang te herleiden is tot het streven zich aan de armoede van zijn jeugd te ontworstelen: nader onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Feit is evenwel dat hij gevoelig was voor macht en de organisatie waarin hij werkte en die hij later als paus Sixtus IV zou leiden voor hem tot instrument verwerd om zijn honger naar macht en aanzien te stillen, voor zover dit überhaupt mogelijk was. De verkondiging van de evangelische waarden en het in praktijk brengen ervan middels de financiering van ziekenhuizen stond hier paradoxalerwijs in het teken van.
Dat het streven naar macht niet alleen het leven van een leider en daarmee de (on)geloofwaardigheid van een organisatie in het licht van haar primaire doel bewerkstelligt, maar ook tot de vervorming van de inhoud van haar boodschap kan leiden, valt af te leiden uit de Pseudo-isidorische decretalen. Hierin werden authentieke passages uit vroegchristelijke teksten vervlochten in vervalste gedeelten die de macht van de keizer – en in de elfde-eeuwse receptie: die van de paus – moesten consolideren.
Inspiratie in frauduleuze werken
Het is bepaald paradoxaal dat in frauduleuze werken inspiratie werd gevonden om een levensvorm te ontwikkelen, die wel overeenstemde met de oorspronkelijke waarden en idealen van het christendom. De continuïteit van de kerk als organisatie draagt bovendien bij aan de instandhouding van een tweede paradox: naarmate de tijd vordert, dragen theologen er zelf aan bij dat de vervalsing als zodanig werd ontmaskerd, en blijkt de christenheid behept met een zelfreinigend vermogen. Dit neemt niet weg dat de ‘corruptio’ werkelijk ‘pessima’ is. Maar dit vermogen maakt wel dat de corrumperende werking van macht in een organisatie des te scherper wordt onderkend. Voor zo lang als het duurt. Het geheugen van de mensheid als zodanig gelijkt het kortetermijngeheugen.
Heden ten dage wordt de paus omschreven als leider van een van de grootste softpowers ter wereld. Met haar 220.000 katholieke kerken, 1.358 katholieke universiteiten, 139.000 scholen, 5.200 ziekenhuizen, 12.000 weeshuizen en 165 caritas-hulporganisaties in 200 landen is zij dat waarschijnlijk ook. Het is opvallend dat paus Franciscus de meest actieve pontifex is als het gaat om het (her)inrichten van congregaties en de oprichting van curiale instanties om de slagkracht van de Heilige Stoel te vergroten maar tegelijk ook de organen in de Romeinse curie te optimaliseren en transparanter te maken. In zijn kersttoespraak van 2016 somt hij maar liefst twintig documenten op waaruit zijn streven naar hervorming van de curie niet alleen blijkt, maar ook geëffectueerd wordt.
Opvallend in zijn kersttoespraken is dat hij de hervorming van de curie onlosmakelijk verbonden ziet met de verandering in mentaliteit, werkethos en levensinstelling van zijn curieprelaten; zijn managers. Of hij zijn eigen leiders confronteert met hun formalisme, verwatenheid, ‘self-centered’-zijn en met andere morele of karakterologische deficiënties (2014); of hij hen de normen en waarden van dienstbaarheid, alertheid, empathie en betrokkenheid voorhoudt (2015): steeds resoneert zijn overtuiging dat reorganisatie van een organisatie niet kan zonder verandering in en omvorming van de mensen die er werken. Hij expliciteerde deze overtuiging kernachtig in 2016, toen hij er op wees dat de hervorming van de curie zich niet voltrekt door de verandering van personen, maar door de verandering in personen.
Hij is niet de eerste paus die dit deed. Enkele decennia na de dood van Sixtus IV werd een andere niet-Italiaanse paus gekozen, die in Utrecht was geboren maar jaren lang hoogleraar in Leuven was geweest en namens keizer Karel V Spanje had geregeerd: paus Adrianus VI. Ook hij was zich er terdege van bewust dat de wisselwerking tussen institutionele hervorming en individuele hervorming van de leiders cruciaal is voor de geloofwaardigheid van een organisatie als de Katholieke Kerk die eerst en vooral waarden uitdraagt in de instellingen die onder haar vallen. Hij maande zijn kardinalen gematigder te gaan leven en hield hen voor dat de ziekten in de kerk bij de top van de organisatie waren begonnen. Ook Adrianus maande zijn curieprelaten tot het verbeteren van inzicht in hun eigen drijfveren en tot herijking op de waarden van het evangelie.
In tegenstelling tot hun verre voorgangers, lijken de Utrechtse paus en zijn Argentijnse collega en geestverwant eerder zorg voor de integriteit in en de geloofwaardigheid van hun eigen organisatie te hebben dan bekommernis om hun macht en reputatie. Onverschilligheid wat deze laatste zaken betreft grenst aan nederigheid.
Tot besluit
Dat neemt niet weg dat het adagium ‘Corruptio optimi pessima’ zal blijven gelden zolang mensen zich organiseren. Maar de ‘corruptio’ komt soms des te beter aan het licht door de contrastwerking met het omgekeerde, ‘id est’: als een kwetsbaar mens in bepaalde situaties en organisaties boven zichzelf uitstijgt in onbaatzuchtigheid en liefde jegens wie daar ook maar ontmoet wordt.
Bron: Tijdschrift M&O, voor Management en Organisatie
Door: Paul van Geest
Prof. dr. P.J.J. van Geest is hoogleraar kerkgeschiedenis en geschiedenis van de theologie aan de Tilburg University en hoogleraar economie en theologie aan de Erasmus Universiteit. Hij is lid van de Pauselijke Academie voor Theologie en tevens redactielid van het Tijdschrift M&O.