De klassieke benadering van kwaliteit kenmerkt zich door achteraf controleren en testen. Een resultaat is pas af als het gecontroleerd is en alle eventuele gevonden gebreken zijn verwijderd. Controle en testen, de belangrijkste maatregelen voor kwaliteitsverhoging, vinden daardoor ook pas aan het einde plaats. Bij eventuele uitloop komen ze onder druk te staan.
Hierdoor is het resultaat vaak te laat, te duur of niet goed genoeg. Vandaar dat het in de klassieke benadering noodzakelijk is de scope te bevriezen. Veranderingen in de scope leiden namelijk tot extra werk, waardoor de activiteiten die de kwaliteit verhogen in het gedrang komen. Daarnaast wordt kwaliteit in de klassieke benadering bewerkstelligd door processen en richtlijnen. De verwachting is namelijk dat een goed proces een randvoorwaarde is voor een goed resultaat. En dat is ook wel begrijpelijk: als je het resultaat pas aan het einde krijgt, dan is er geen ander houvast dan focussen op het voortbrengingsproces.