Bij het zien van een overvloed aan nieuwe initiatieven in de sociale economie, waarschuwen de auteurs van dit essay voor de toenemende kritiek op het dominante model van de Homo economicus zonder dat (sociaal) economen dit model naar behoren bijstellen. Dit antropologisch model is nog steeds invloedrijk, maar de bevordering ervan, het streven naar winst omwille van de winst, is niet langer vanzelfsprekend in een tijdperk van schaarste en vervuiling. Op basis van Christian Smiths voorstel voor een niet-reductionistische benadering van de antropologie, die zich concentreert op een aantal essentiële menselijke capaciteiten, geven de auteurs er voorlopig de voorkeur aan de mens te portretteren als Homo amans: een liefdevol wezen. Deze hypothese moet verder worden getest en de implementatie ervan in de moderne samenleving zou een ander wereldbeeld vereisen, de creatie van een nieuw sociaal denkbeeld en, uiteindelijk, een paradigmaverschuiving.
Er wordt vaak gezegd dat we in het neoliberale tijdperk leven. Daarmee wordt gedoeld op de marktwerking die de samenleving ingrijpend bepaalt, met een focus op winstmaximalisatie tot gevolg. Dit fenomeen blijft niet beperkt tot het bedrijfsleven, maar is ook van toepassing op vrijwel alle domeinen van het maatschappelijk leven (zoals onderwijs en godsdienst). Het kan worden samengevat in de bekende verkiezingsslogan van Bill Clintons presidentscampagne in 1992: ‘It’s the economy, stupid!’ Lange tijd leek het alsof dit neoliberalisme als laatste ‘grote verhaal’ zou overblijven (Fukuyama, 1992). Gaandeweg zijn echter de beperkingen van het neoliberalisme duidelijk geworden. Zo is economische groei lange tijd ten koste gegaan van het milieu. Tegelijkertijd is het besef steeds verder doorgedrongen dat een toename van het bruto nationaal product (bnp) niet automatisch gecorreleerd is aan groei in menselijk welzijn.
Economie is niet alles
Het leven heeft een economische dimensie, maar de economie is niet alles: ‘De mens leeft niet van brood alleen’, zo werd al lang geleden opgetekend (Matt. 4:4). Dit besef leidt in toenemende mate tot een roep om een ‘nieuwe economie’, waarin het niet slechts draait om winstvermeerdering, maar om het creëren van welvaart in de bredere zin van het woord: het welzijn van mens en planeet.
Dit verlangen heeft uitdrukking gekregen in een waaier van uiteenlopende initiatieven. Zo gaat het bijvoorbeeld in de ontwikkelingssamenwerking niet alleen meer om het vergroten van het bnp, maar is de Human Development Index belangrijk, die in de jaren negentig van de vorige eeuw werd ontwikkeld. Daarin wordt, behalve naar het bnp, ook gekeken naar levensverwachting en scholing om de mate van ontwikkeling in een land te kwantificeren. Ook zijn er meer macro-economische alternatieven ontwikkeld, zoals Kate Raworths voorstel voor een ‘donuteconomie’, waarin de economie draait om menselijk welbevinden, binnen de grenzen die de planeet ons stelt (Raworth, 2017).
Ook in de microeconomie is er de wens om de focus op louter winstgeneratie te verbreden. Zo valt te denken aan de inmiddels al wat oudere Triple P-benadering (‘people, planet, profit’), zoals geïntroduceerd door John Elkington (1997). En zo zijn er nog diverse andere initiatieven gaande met als gemeenschappelijke deler dat het uitgangspunt niet winstmaximalisatie moet zijn, maar een meer omvattende definitie van brede welvaart (Felber, 2017).
Mensen zijn meer dan een vleesgeworden calculus
Wat al deze initiatieven gemeen hebben, is de overtuiging dat mensen meer zijn dan een vleesgeworden calculus; dat het mens-zijn om de cultivering van andere perspectieven en waarden vraagt dan slechts het economische. Maar als er wordt doorgevraagd naar het mensbeeld achter deze alternatieve horizonten van economische ontwikkeling, valt er vaak een verlegen stilte. Ondanks kritiek op het neoliberalisme wordt de economische wetenschap nog steeds in grote mate bepaald door de visie op de mens als een rationele beslisser; een construct dat bekend staat als de Homo economicus. Dat dit mensbeeld inadequaat is, wordt breed gevoeld. Dit gevoelen wordt bovendien in toenemende mate ondersteund door gedragseconomisch onderzoek dat laat zien dat mensen zich ook in hun economische keuzes door andere overwegingen laten leiden dan alleen die van de economische calculatie.
Het valt op dat de zoektocht naar nieuwe economische wegen nog nauwelijks voorstellen voor een ander economisch mensbeeld heeft opgeleverd. Nu is dit geen eenvoudige taak, mede door de versnippering binnen de wetenschap. Elke wetenschap ontwikkelt doorgaans een eigen mensbeeld en ondanks alle lof die interdisciplinair onderzoek krijgt toegezwaaid, blijkt het meer dan eens lastig om bruggen tussen verschillende disciplines te bouwen. Daardoor kan het voorkomen dat een mensbeeld niet zozeer wordt verrijkt, maar eerder wordt vervangen door een ander mensbeeld dat weer eigen eenzijdigheden kent (zoals de bekende stelling ‘Wij zijn ons brein’; Swaab, 2010).
Meeromvattend mensbeeld prioriteit
Toch zou het ontwikkelen van een meeromvattend economisch mensbeeld een belangrijke prioriteit moeten zijn, vooral omdat de vraag vooral uit het werkveld lijkt te komen. Een mogelijk gevolg van het ontbreken van zo’n meeromvattend mensbeeld is namelijk de kritiek dat het bij meer holistische benaderingen vooral om ‘window dressing’ gaat, waarbij de harde (economische) werkelijkheid wordt toegedekt; als puntje bij paaltje komt, wordt de mens nog steeds gezien als een wandelende rekenmachine. Tegen deze achtergrond is het onze stelling dat het ontwikkelen van een bredere, meer genuanceerde economische antropologie noodzakelijk is. Deze moet bewust een bredere visie op menselijk welzijn behelzen. Daartoe moeten we de lastige vraag zien te beantwoorden wat de mens zo uniek maakt en wat onder ‘menswaardig’ moet worden verstaan. In dit artikel proberen we een eerste bescheiden antwoord te geven op die vraag, waarbij we de term Homo amans als werktitel gebruiken. We beginnen met een korte schets van de opkomst en de kritiek op de Homo economicus. Vervolgens doen we een schetsmatig voorstel voor een verrijkte mensvisie, die beter past bij de nieuwe inzichten die momenteel worden opgedaan over menselijk (economisch) gedrag. Ten slotte gaan we in op de vraag hoe een veranderende visie op menselijk welzijn en op de rol en functie van de economie tot stand komt. We gaan daarbij vooral in op de concepten wereldbeeld, sociale verbeelding en paradigmaverschuiving.
Het paradigma: de mens als Homo economicus
De term Homo economicus werd voor het eerst gebruikt in 1887. Het concept zelf is terug te voeren op Xenofon van Athene (ca. 430-355 v.Chr.) – en ook is het een belangrijke achtergrond in het werk van Machiavelli (zoals betoogd door Van Geest, 2021, p. 61) – maar het waren de veel latere geschriften van de Britse theoretici Adam Smith (1723-1790) en John Stuart Mill (1806-1873) die het idee van de Homo economicus populair en invloedrijk maakten. Terwijl Smith (1776) een genuanceerde versie van de economische mens ontwikkelde waarbij welzijn niet uitsluitend gerelateerd is aan materiële goederen, was het Mill die de Homo economicus definieerde als ‘een wezen dat rijkdom verlangt, en die in staat is om te oordelen over de vergelijkende effectiviteit van middelen om dat doel te bereiken’ (Mill, 1844, p. 137). Mills toepassing van het mensbeeld op ogenschijnlijk niet-economische zaken (zoals vrije tijd en gezinsstichting) maakte het concept populairder in bredere kring. De Homo economicus is een theoretisch model over menselijk agentschap (‘agency’) waarin de individuele actor zijn of haar welzijn maximaliseert in het kader van de beperkingen waarmee hij of zij wordt geconfronteerd. Het gaat hier overigens wel om een abstractie; men was zich er zeker van bewust dat de mens meer is dan een Homo economicus.
Ondanks die welbewuste vooronderstelling is, zeker in de twintigste eeuw, de Homo economicus steeds meer als de facto metatheoretisch mensbeeld gaan functioneren; vooral impliciet. Maar het is ook expliciet gemaakt, bijvoorbeeld door Gary S. Becker, winnaar van de Prijs van de Zweedse Rijksbank voor Economie in 1992 voor zijn boek Human capital (1964). Daarin stelt hij dat de economische analyse alle vormen van menselijk gedrag kan verklaren. Becker is te situeren in de ‘Chicago school of economics’. Deze denkrichting beleefde in de jaren negentig van de vorige eeuw zijn hoogtepunt van populariteit (vandaar ook dat Becker in die periode de Nobelprijs kreeg). Becker beperkte zijn studies niet tot het economische – hij heeft ook discriminatie, onderwijs en het familieleven vanuit het paradigma van ‘rational choice economics’ bestudeerd. Zijn stelling is dat al deze terreinen goed te verklaren zijn vanuit het perspectief van de consument die streeft naar het maximaliseren van het nut met inachtneming van zijn of haar budgettaire beperkingen, alsook (in de context van bedrijven) vanuit het perspectief van de ondernemer die streeft naar het maximaliseren van de winst, gegeven de productiemogelijkheden en de kosten. Daarmee treedt hij in de voetsporen van Mill.
Grenzen van de groei
Het valt moeilijk te overschatten hoe sterk deze neoliberale perceptie van de mens van invloed is geweest op de structuur van onze ‘global village’. Wellicht meer dan we willen toegeven, wordt de manier waarop we onszelf organiseren en hoe we beleid bepalen gekleurd door de bril van de Homo economicus (Fleming, 2017). De ongebreidelde groei waartoe dit mensbeeld leidde, leek lange tijd geen gevolgen te hebben, maar de afgelopen decennia maakten ons duidelijk dat we hard tegen de grenzen van de groei aanlopen. De financiële crisis van 2008 vormde een belangrijke waarschuwing. Verder is er de milieucrisis – en dan met name de klimaatcrisis als onderdeel daarvan – die als ruis op de achtergrond steeds luider wordt. Bovendien kan de marktwerking ons morele universum verstoren. Deze opvatting kan ertoe leiden dat, zoals de sociale psycholoog Erich Fromm (1900-1980) stelde, mensen vooral gezien worden als producenten en consumenten. Hierdoor kunnen we worden verblind door het ‘hebben’ en verliezen we het ‘zijn’, en dat maakt ons dan samen ziek (Fromm, 1977, 2018).
De kritiek op de eenzijdigheid van de Homo economicus wordt op dit moment breed gedeeld, niet in het minst door economen zelf (Urbina & Ruiz-Villaverde, 2019). Kate Raworth vertegenwoordigt een steeds grotere groep wetenschappers in haar oproep om het ‘rational choice’-paradigma te vervangen door een meer genuanceerd en verfijnd antropologisch model, waarbij socialiteit wordt benadrukt in plaats van eigenbelang, evenals vloeiende waarden in plaats van vaste voorkeuren, onderlinge afhankelijkheid in plaats van isolatie, vertrouwen in plaats van berekening, en inbedding in het natuurlijke leven in plaats van dominantie over het leven (Raworth, 2017, p. 101-115). Haar oproep is helder: ‘En dus is het tijd om helemaal opnieuw naar onszelf te kijken, en de karikatuur [van Mill] te verwijderen uit de economische tentoonstelling en te vervangen door een nieuw portret van de mensheid. Het zal blijken dat dit de belangrijkste portretopdracht van de eenentwintigste eeuw is, die niet alleen economen aangaat, maar ons allemaal. De voorbereidende schetsen worden momenteel gemaakt en, net zoals in Leonardo’s atelier, werken veel kunstenaars hier samen – van psychologen, gedragswetenschappers en neurologen tot sociologen, politicologen en, inderdaad, economen’ (Raworth, 2017, p. 95).
De mens als Homo amans?
Het is aan het schetsen van dit nieuwe portret van de mensheid dat wij als onderzoeksteam een impuls willen geven. We doen dat in het kader van het ‘Homo amans’- onderzoeksproject dat in 2018 van start ging; als onderdeel van dit project werd in juni 2019 een symposium in het Vredespaleis te Den Haag georganiseerd. Daarvoor werden internationale wetenschappers uit verschillende academische disciplines uitgenodigd om met elkaar in gesprek te gaan over de contouren van een nieuw mensbeeld voor de economie. Het resultaat hiervan is inmiddels verschenen in boekvorm onder de titel Relational anthropology for contemporary economics: A multidisciplinary approach ( Van Nes, Nullens & Van den Heuvel, 2022; open access).
Het Homo amans-project is voortgekomen uit de wens om de eenzijdigheden van de Homo economicus te nuanceren en aan te vullen. Onze keuze voor het begrip Homo amans ofwel de ‘liefdemens’ staat voor onze wens een bredere benadering op de mens te ontwikkelen waarin het economisch-calculerende wordt verdisconteerd, maar dan wel wordt gecombineerd met andere valide perspectieven op het menselijk (economisch) handelen. Onze hypothese is dat de mens ten diepste een relatiewezen is dat niet per definitie rationele keuzes vanuit eigenbelang maakt. In plaats daarvan staat in ons menselijk streven de zoektocht naar betekenis en verbinding centraal – juist dat streven maakt ons tot mens. Mens-zijn betekent betrokken zijn op de ander. Het houdt in dat we slechts alleen dan kunnen floreren – in een breder kader prefereren we dan ook te spreken van de mens als Homo florens ofwel de bloeiende mens – wanneer we ook verantwoordelijkheid voor de ander nemen.
Niet haaks op eigenbelang
Die fundamentele oriëntatie staat niet automatisch haaks op het economisch eigenbelang. Integendeel, de markteconomie kan juist een leerplaats zijn voor deugdzaamheid en waardecreatie, zoals gepassioneerd bepleit door Deirdre McCloskey in haar magnum opus The bourgeois virtues (2006). Daarin geeft ze veel aandacht aan de joods-christelijke traditie, met haar bekende drieslag van de deugden: geloof, hoop en liefde (1 Kor. 13:13). Deze geeft volgens haar expressie aan de diepmenselijke behoefte om betekenis te geven (‘geloof’), toekomstperspectief te ontwikkelen (‘hoop’) en onderlinge verbinding te versterken (‘liefde’).
Geloof, hoop en liefde zijn samen te vatten in het basisvermogen tot vertrouwen, waarvan verbinding, verwachting en betekenis uitingsvormen zijn. Paul Seabright (2010) omschrijft hoe het menselijk geëvolueerde vermogen tot abstract redeneren zaken als geld, markten, steden en het banksysteem in staat heeft gesteld de basis te leggen voor het sociale vertrouwen dat we in ons dagelijks leven nodig hebben. Zelfs de eenvoudige handelingen van het kopen van voedsel en kleding zijn afhankelijk van een verbazingwekkend web van interacties dat zich over de hele wereld uitstrekt. De mens heeft het vermogen ontwikkeld om totale vreemden te vertrouwen, zich met hen te verbinden en samen betekenis toe te kennen. Vertrouwen is daarmee ons belangrijkste economisch kapitaal.
Om dit fundamentele inzicht te vertalen naar een mensleer, zoeken we aansluiting bij het begrip capaciteiten (‘capabilities’). Dit begrip is met name bekend geworden door de ‘capabilities approach’, zoals voornamelijk ontwikkeld door Amartya Sen (1989) en Martha Nussbaum (2000). Deze benadering stelt dat het waarborgen van een aantal kerncapaciteiten fundamenteel is voor een menswaardig bestaan. Die capaciteiten worden weliswaar geëxpliciteerd – waarbij er overigens wel discussie is over de vraag hoeveel capaciteiten er precies zijn – maar ze worden bewust niet gefundeerd op een onderliggende mensvisie. De ‘capabilities approach’ is wat dat betreft bewust minimalistisch, om op die manier aanvaardbaar te zijn voor mensen met heel verschillende wereldbeschouwelijke, culturele en religieuze achtergronden.
Toch zijn we van mening dat een robuuste, duidelijk gefundeerde en tegelijkertijd open mensvisie noodzakelijk is om het dominante paradigma van de Homo economicus aan te vullen (Nullens & Van Nes, 2022). Hiervoor gaan we te rade bij de socioloog Christian Smith, met name bij zijn boek What is a person? (Smith, 2010). Hij constateert dat veel academici – met name in de sociale wetenschappen – erg terughoudend zijn in het spreken over mensleer, beïnvloed als ze zijn door het paradigma van het sociaal constructivisme dat werd geïntroduceerd door de sociologen Peter Berger en Thomas Luckmann (1966).
Zij betoogden dat persoonlijkheid sociaal geconstrueerd wordt en niet terug te voeren is tot een ‘natuurlijke’ of ‘feitelijke’ basis. Smith onderkent het belang van de inzichten van het sociaal constructivisme, maar hij wil een extreme interpretatie voorkomen en benadrukt het belang van een objectieve werkelijkheid: niet alles is een sociale constructie. Smith zoekt aansluiting bij de filosofische traditie van het personalisme, zoals ontwikkelt in de laat-negentiende en vroeg-twintigste eeuw door denkers als Max Scheler, Martin Buber, Emmanuel Levinas en anderen. Die traditie heeft zich altijd sterk verzet tegen de reductie van de mens. Scheler verzette zich bijvoorbeeld sterk tegen wat hij zag als de ontmenselijking door de industriële revolutie, waarbij mensen eenzijdig werden geïnterpreteerd als een bron van arbeids- en koopkracht (Staude, 1967).
Menselijke essentie
Teruggrijpend op deze traditie van het personalisme stelt Smith dat de mens niet slechts een sociaalcultureel construct is (in de gedaante van bijvoorbeeld een Homo economicus), maar dat er een menselijke essentie is die sociaal-culturele conditionering overstijgt. Daarmee ontkent Smith overigens niet dat de werkelijkheid sociaal-cultureel wordt gemedieerd. Hij onderkent dit terdege, maar verzet zich tegen een radicale interpretatie daarvan. In plaats daarvan pleit hij voor een ‘zwakke’ of ‘realistische’ versie van het sociaal constructivisme (Smith, 2010, p. 122), waarbij er ruimte komt voor een gefundeerde visie op menselijke capaciteiten, waarvan kan worden gezegd dat ze hun sociaal-culturele inbedding overstijgen.
Een dergelijke visie schept ruimte om over fundamentele menselijke capaciteiten te spreken. Smith (2010, p. 54) identificeert dertig van zulke capaciteiten, te onderscheiden in vijf categorieën: a) ‘existence capacities’ (zoals het onderbewuste brein), b) ‘primary experience capabilities’ (zoals het mentaal voorstellingsvermogen), c) ‘secondary experience capacities’ (zoals het ervaren van emoties), d) ‘creating capacities’ (zoals het gebruik van taal) en e) ‘highest order capacities’ (zoals intermenselijke communicatie en liefde). Samen constitueren deze capaciteiten het mens-zijn en volgens Smith zijn ze ‘het materiaal waaruit de menselijke persoonlijkheid zich ontvouwt’ (Smith, 2010, p. 59).
Opmerkelijk in Smiths voorstel is hoe het mens-zijn gericht is op anderen (zie de laatste categorie). Tegelijkertijd ligt de oplossing niet in het vervangen van de Homo economicus door de Homo amans. Dit zou immers tot nieuwe eenzijdigheden leiden en geen recht doen aan de laatste inzichten op het gebied van ons economische gedrag. Daarom pleiten we voor een dialectische relatie tussen beide mensbeelden, daarbij wel opmerkend dat de relationele dimensie te veel ondergesneeuwd is geraakt en als het ware opnieuw moet worden ontdekt. Dat betekent niet dat het Homo economicus-mensbeeld volledig dient te worden vervangen, maar wel dat het moet worden aangevuld met andere perspectieven op de mens. Met het Homo amans-mensbeeld willen we zo’n aanvullend perspectief leveren.
Concretisering: Homo amans als aanvulling op de Homo economicus
Wat betekent dit alles concreet? Hoe kan de Homo amans een daadwerkelijke verrijking zijn van de Homo economicus? Hierover is onder meer nagedacht door Hendrik Opdebeeck, hoogleraar filosofie en economie aan de Universiteit Antwerpen. In zijn bijdrage aan de bundel Relational anthropology for contemporary economics (Opdebeeck, 2022) wijst specifiek hij op zes nieuwe economische modellen die beter te combineren zijn met het model van de Homo amans dan met dat van de Homo economicus, zonder dit laatste overigens te willen vervangen. In dit kader noemt hij onder meer het ‘corporate social responsibility’-paradigma (CSR), de ‘gelukseconomie’ (‘happiness economics’), de ‘purpose economy’ (zie Wilkinson, 2008) en de gemeenschapseconomie (geïnspireerd door de Focolarebeweging).
Deze nieuwe economische modellen en zijn deels te verklaren vanuit de opvatting van de mens als een Homo economicus. Voor CSR geldt bijvoorbeeld dat het een bedrijf momenteel veel oplevert aan werknemerstevredenheid, evenals aan goodwill en (daarmee) klandizie, als het sociale en ecologische dimensies nadrukkelijk betrekt bij beslissingen. Toch is zo’n verklaring maar ten dele geldig; het mensbeeld van de Homo amans kan helpen bij het beter begrijpen van deze nieuwe paradigma’s. In relatie tot CSR geeft Opdebeeck bijvoorbeeld terecht aan dat het vanuit het paradigma van de Homo amans makkelijker is het ‘cluster of responsibility’ (Opdebeeck, 2022, p. 175) te duiden.
Vooral echter maakt de aanvulling van het mensbeeld van de Homo amans het mogelijk om de zoektocht naar zin en betekenis die deze nieuwe economische benaderingen kenmerkt beter te duiden. Opdebeeck beschrijft dit zoeken naar zingeving als een queeste naar transcendentie (Opdebeeck, 2022, p. 177-179). De zoektocht kent uiteraard vele verschillende ankerpunten; voor sommigen is het oriëntatiepunt de leer van Boeddha, weer anderen laten zich inspireren door de humanistische canon of door het Joods-christelijk wereldbeeld. Wat de verschillende zingevingskaders gemeen hebben, is de noodzaak tot vertrouwen in iets of iemand anders; een vertrouwen dat we niet geheel kunnen berekenen of beïnvloeden, maar dat een belangrijke invloed uitoefent op onze (economische) keuzes. Het is voor het paradigma van de Homo economicus moeilijk deze dimensie goed in kaart te brengen en te doorgronden. Vanuit de opvatting van de mens als Homo amans is dat echter veel geëigender. Het is te verstaan vanuit ‘highest order capacities’, zoals Smith (2010) die definieert. Daarmee is de perceptie van de mens als Homo amans niet slechts een ‘nice to have’, maar wordt deze in toenemende mate een cruciale aanvulling op de opvatting van Homo economicus.
Naar een breder mensbeeld: wereldbeeld, sociale verbeelding en paradigmaverschuiving
We constateerden in het voorgaande dat de Homo economicus niet uit de lucht is komen vallen, maar een product is van zijn tijd. Het past immers in een algemene voorstelling van de wereld ofwel in een bepaald wereldbeeld. Zo’n wereldbeeld vormt gevormd in een specifieke context, een vanzelfsprekend cultuurgegeven dat bepalend is voor onze interpretatie van feiten, keuzes, omgangsvormen en taal. Meestal worden we ons hiervan pas bewust wanneer we in aanraking komen met een andere cultuur of als we ons gaan bezighouden met een andere tijd. Dan ervaren we de reikwijdte (en de beperking) van onze eigen verstaanshorizon, aan de hand waarvan we de ons omringende fenomenen duiden.
Wie bijvoorbeeld het indrukwekkende boek De nieuwe zijderoutes van historicus Peter Frankopan (2020) leest, wordt zich er plots bewust van hoe wereldhandel en religie steeds met elkaar vervlochten waren (voor een diepgaandere analyse zie Van Geest, 2021). In ons denken zijn dit verschillende compartimenten. Anno 2022 vinden we het logisch dat economie iets zegt over religie, maar het omgekeerde vinden we ontoelaatbaar; geloof is immers vooral een privézaak. De economische mens zoals wij die nu beleven, is een vorm van sociale verbeelding die haar wortels heeft in de moderniteit.
Sociale verbeelding
Verbeelding verwijst in dit verband naar beeldvorming, een manier om grip te krijgen op de werkelijkheid en op omgangsvormen. Het gaat vooral om de wijze waarop een bepaalde groep zich een voorstelling vormt van het eigen collectieve maatschappelijke leven. Volgens Charles Taylor (2005), die het begrip ‘social imaginary’ ofwel sociale verbeelding heeft ingevoerd, is het economische perspectief de gehele samenleving gaan doordringen. Dit vormt de basis van allerlei praktijken, omgangsvormen, taal en keuzes die we maken. De mens berekent altijd meteen genot en pijn, kosten en baten, en probeert – gelet op de middelen die hij tot zijn beschikking heeft – het maximale resultaat te bereiken.
Vanuit het begrip van sociale verbeelding is de stap naar de rol van paradigma’s in de wetenschappen snel gemaakt. In de wetenschapsfilosofie is een paradigma een methodisch denkkader, een samenhangend stelsel dat we steeds verfijnen. Een klassiek voorbeeld van een paradigma is de evolutieleer. Dit paradigma helpt ons om het leven beter te begrijpen en het wordt tot op de dag van vandaag verfijnd. Zo is er een grote verschuiving tussen de klassieke evolutionisten van Charles Darwin en de evolutionisten met inzicht in DNA en de samenhang van ecologische systemen. Maar het kan ook gebeuren dat een paradigma gaat vastlopen, zodat het niet langer volstaat om de feiten te verklaren, of dat de correcties diepgaand en radicaal moeten zijn. In dat geval moeten we opnieuw onze paradigma’s durven te bevragen.
Dit punt werd eerder gemaakt door de wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn, die sprak over paradigmaverschuivingen (Kuhn, 1962). Deze zijn noodzakelijk om enige vooruitgang te kunnen boeken. Maar ze zijn ook weerbarstig. Niet alleen doordat oude paradigma’s een prestigieuze plaats hebben, maar vooral doordat oude paradigma’s verbonden zijn met cultuur en sociale verbeelding. Het is onze indruk dat we nu ooggetuigen zijn van een paradigmaverschuiving op het vlak van mensbeelden in de economie. Dit is geen verhaal uit de studeerkamer, want het is vooral gedreven door de harde werkelijkheid van de huidige economische systeemfouten. Recentelijk hebben Lucas Simons en André Nijhoff erop gewezen dat het niet langer volstaat om een beetje groener of een beetje rechtvaardiger te zijn. Omdat de systemen vastlopen, moeten we onze obsessie voor groei afleggen en meer vanuit een holistische of integrale visie op het leven gaan denken (Simons & Nijhoff, 2020). Met het veranderen van het wereldbeeld is het onvermijdelijk dat ook het mensbeeld in de economie mee zal moeten veranderen.
Tot besluit
Bovenstaande mag geen pleidooi heten voor de verdringing van het dominante paradigma van de Homo economicus. Wel zijn we van mening dat dit model anno 2022 niet langer volstaat en om verrijking vraagt. Daartoe hebben we, zij het heel voorzichtig, een eerste aanzet gegeven in het verstaan van de mens als een Homo amans, als hypothese die om verdere toetsing vraagt. Verder onderzoek zal niet alleen moeten uitwijzen in hoeverre een dergelijk model recht doet aan de complexe menselijke natuur, maar ook hoe het relationele van de Homo amans zich verhoudt tot het rationele van de Homo economicus. Om niet in de valkuil te stappen om een theoretisch construct uit te werken zonder daar verder handen en voeten aan te geven (Wildman, 2022), is het belangrijk daarnaast na te gaan of een breder mensbeeld leidt tot een beter begrip van het handelen van de mens in bijvoorbeeld het bedrijfsleven. Ook dat is een vraag waar nader onderzoek antwoord op zal moet geven.
Door: Patrick Nullens, Steven van den Heuvel en Jermo van Nes
P. Nullens is gewoon hoogleraar systematische theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven en bijzonder hoogleraar voor ethisch leiderschap en menswaardige samenleving aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht.
S.C. van den Heuvel is hoofddocent systematische theologie aan en directeur van het Institute of Leadership en Social Ethics bij de
Evangelische Theologische Faculteit te Leuven.
J. van Nes is docent Nieuwe Testament aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven.