Het was zomaar een oefening tijdens mijn militaire opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie. Ik raakte in een discussie terecht met een van de instructeurs, de wachtmeester H. “Ja, maar wachtmeester”, zei ik. “Ja maar is hetzelfde als Nee want” , bulderde de met zwarte baret getooide wachtmeester. Daarop probeerde ik een variant, want ik wilde toch mijn punt maken: ”OK. Jawel, edoch dan”, zei ik grijnzend. Ed
Wachtmeester H ontplofte: “Je gaat toch niet doen alsof je slimmer bent dan ik, Van Brakel?”, zo uitte hij zijn woede. “Ach, doen alsof is niet nodig….”, antwoordde ik. Je begrijpt dat de hiërarchie niet altijd samen ging met mijn karakter. Toch leerde ik hier een belangrijke les: Om dingen te creëren, is ‘Ja maar’ geen goed begin. Al was dat absoluut niet wat mijn instructeur bedoelde. De kracht van maar In mijn verder totaal niet militaire carrière raakte ik me steeds meer bewust van de kracht van de taal. Vooral van de beperkingen die woordconstructies als ‘ Ja maar’ opleveren. Want wachtmeester H. had natuurlijk wel gelijk. Als je ‘Ja, maar’ zegt, dan ben je het eigenlijk niet met het gestelde eens. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat mensen het gedeelte van de zin dat voor het voegwoord ‘maar’ komt, vergeten. Of in ieder geval veel minder belangrijk ervaren, als het gedeelte dat na het woord ‘maar’ komt. Ik zal dit illustreren met een voorbeeld. In functioneringsgesprekken wordt vaak begonnen met het benoemen van iets positiefs, waarna een duidelijke ‘maar’ wordt uitgesproken. Bijvoorbeeld: “je hebt je targets grandioos gehaald, maar je bent de laatste tijd vaak afwezig’. Vergelijk het gevoel dat voorgaande zin oplevert, met het gevoel dat de volgende zin oplevert: “Je bent de laatste tijd vaak afwezig, maar je hebt je targets grandioos gehaald”. Ik hoop dat je het met me eens bent, dat de tweede zin een positiever gevoel oplevert dan de eerste zin. En op het moment dat je je bewust wordt van deze mogelijkheden, creëer je voor jezelf een keus om de feedback bij de ander positief of negatief over te laten komen. Een mogelijkheid dus om een gesprek een andere wending te geven, om daarmee iets anders te bereiken. De wachtmeester H. leerde mij echter nog meer. Hoewel dat kwartje pas vele jaren viel, op een workshop van creatief denker Cyriel Kortleven. Bij die workshop deden we een oefening. Cyriel deponeerde een stelling: we gaan een geweldig feest bouwen. En de deelnemers moesten daar met een gesprekpartner op reageren. Deelnemer 1: “Ja, maar ik moet zo naar huis”. Deelnemer 2: “Ja, maar ik heb geen geld”. Deelnemer 1: “Ja maar ik vind de mensen hier niet zo leuk”. En zo verder voor 2 minuten. Het viel mij op, en dat was ook de bedoeling van de oefening, dat vrijwel alle deelnemers moeiteloos twee minuten lang allerlei ‘ja maar bezwaren’ konden opwerpen. Zo zijn wij geconditioneerd om maar tegen dingen te zijn, om alsmaar kritisch te zijn. Het viel me ook op dat we geen steek verder kwamen met het bedenken van een feest. Het zou niet echt een topavond worden als we zo doorgingen qua festiviteiten. Ja en Cyriel Kortleven kwam daarop met een eenvoudige, doch briljante oplossing. Bij zijn brainstormsessies geeft hij de opdracht om elke zin met ‘ Ja, en’ te beginnen. Ja en. En dan niet op de zeikerige Nederlandse manier, waarmee je de stelling überhaupt al ter discussie stelt, maar op een enthousiaste toon. We gaan een geweldig feest bouwen: Ja, en daarna kunnen we nog naar het strand verder feesten. Ja, en dan gaan we pina colada drinken. Ja en ik ken iemand die een goede DJ is. Ja en dan vragen we of hij dance classics wil draaien. Ja en dan gaan we hier op straat nog meer mensen uitnodigen. Dit feest wordt al een stuk beter dan het vorige, nietwaar? De les die je als mens, of als manager, hieruit kunt trekken is dat mijn wachtmeester H. best wel gelijk had. En dat je het woordje ‘maar’ het beste uit je vocabulaire kunt schrappen, en het kunt vervangen door het woordje ‘en’. Want door ‘en’ te gebruiken ga je creëren. Door ‘Ja, en’ te gebruiken, bedenk je dingen die fantastisch zijn. En als je daar de helft van kunt waarmaken, is dat altijd beter dan helemaal niet beginnen omdat iemand bezwaren maakt door het gebruik van dat vermaledijde woordje ‘maar’. Laat maar weg En daarbij kan het vaak nog effectiever zijn om het woord ‘maar’ helemaal weg te laten uit je communicatie. Want als je ‘maar’ zegt, zeg je eigenlijk nog iets anders. Namelijk: ik vind mijn wereldmodel, mijn visie, belangrijker en meer waard dan die van jou. Hoeveel onbedoelde conflicten en ruzies beginnen niet met het uitspreken van een zin waar het woord ‘maar’ in voorkomt? Op het moment dat je ‘maar’ uitspreekt, gaat de tegenpartij vrijwel altijd in de verdediging. Er wordt namelijk niet gezocht naar overeenkomsten. De zoektocht gaat naar verschillen. Met ‘maar’ benoem je dus verschillen, waarbij je tegelijkertijd jouw argumenten boven die van een ander stelt. Het benoemen van die verschillen kan soms nuttig zijn, het creëren van een conflictsituatie ook. Maar vaak bereik je het tegenovergestelde van wat werd beoogd. In het eerdergenoemde voorbeeld over de targets, kan je ervoor kiezen om de twee zinsdelen evenveel waarde te geven: “Ondanks dat je de laatste tijd geregeld afwezig was, heb je je targets grandioos gehaald”. Of wanneer je in een discussie zit met iemand, zeg dan niet altijd ‘maar’. Probeer mee te gaan met de argumenten van een ander, waarna je jouw visie ernaast zet: “Ik begrijp je punt volledig, en als aanvulling daarop stel ik voor dat…” En ondanks dat het ontzettend moeilijk is, kan het bewust wel of niet gebruiken van ‘maar’ verrassende effecten hebben op het effect van communicatie. En daarmee kun je bewust kiezen voor een ander gespreksresultaat. Door: Eduard van Brakel