Vorige week presenteerden CBS en TNO een studie die laat zien dat het aantal flexwerkers in Nederland een snel stijgende lijn vertoont: van 1,7 miljoen in 2003 naar ruim 3 miljoen momenteel. Ter vergelijking: de totale beroepsbevolking bedraagt ruim 9 miljoen werknemers. De hoogte van de cijfers deed nogal wat stof opwaaien.
De onderzoekers zelf waren geneigd om de flexibilisering van de arbeidsmarkt als een onontkoombaar proces. Men sprak in dit verband zelfs van een ‘totaalflexibilisering’. Werkgevers wezen vooral op de positieve kanten van een groeiende ‘flexibele schil’. In een land met een relatief zware ontslagbescherming zou men niet zonder kunnen. Bovendien zouden autonomie en werkgeluk bij flexwerkers in betere handen zijn. De vakbonden waren beduidend minder enthousiast: zij spraken van doorgeschoten marktdenken dat de samenleving zou ontwrichten. Een vraag werd door alle over elkaar heen struikelende partijen gemist: hoe denken flexwerkers over hun werksituatie. Hoeveel positieve energie ontlenen zij aan hun flexwerk?