In organisaties warrelen doorgaans allerlei verhalen rond waarin verteld wordt van gebeurtenissen uit de geschiedenis van de organisatie en van personen die tot de verbeelding spreken. Als je die verhalen zou verzamelen en proberen te interpreteren, blijkt dat in deze verhalen op een symbolische manier de successen, maar ook de tegenslagen van de organisatie worden gevierd, de helden en de antihelden van de organisatie worden geëerd en de eigenaardigheden en folklore van allerlei typerende gedragingen worden doorverteld.
Symboliek tot leven brengen
Storytelling is een interventie om die symboliek tot leven te brengen. In het leven van een gemeenschap kan het vertellen van verhalen verschillende functies hebben. Je leert van elkaar hoe het eraan toe gaat, wat de normen en de waarden zijn. Je verwerkt met elkaar wat je lastig vindt, maar becommentarieert ook waar men trots op is. Ten slotte wordt van iedereen op een geheel eigen manier de verbeeldingskracht geprikkeld om zicht te krijgen op waar men naar verlangt, op waar men op hoopt en wat men in het verschiet ziet.
Niet voor niets is in de culturele antropologie het fonds aan verhalen van een bepaalde gemeenschap een belangrijke bron om zicht te krijgen op de cultuur. Storytelling heeft zich ontwikkeld van folklore tot een gesymboliseerde kunstvorm: in vertelkringen maar zeker ook in allerlei dramatische en narratieve kunsten gaat het niet alleen om de inhoud van het verhaal, maar ook om de vorm, niet alleen om de boodschap maar ook om het vermaak, niet alleen om de symboolwaarde, maar vooral om de entertainmentwaarde.
Storytelling als interventie
In de organisatiekunde is storytelling ontdekt als een interventie die in een rijke variatie aan situaties kan worden toegepast. Ze sluit daarbij aan bij een levendige verteltraditie die veel minder sophisticated en heel vanzelfsprekend is. Iedere organisatie kent zijn wandelgangen en zijn roddels. Maar ook de formele momenten waarop gespeecht wordt en verhalen worden uitgewisseld. En iedere organisatie kent verschillende circuits waarin de verhalen rondwaren over al dan niet waar gebeurde gebeurtenissen uit het verleden. En steeds weer worden fantasieën ontwikkeld over hoe het met deze organisatie, dit team en deze medewerkers in de toekomst verder zal gaan.
Verhalen zijn in hun betekenis gelaagd; interveniëren is in dit verband de toepassing van de kundigheid om die gelaagdheid van betekenissen in de interactie tussen vertellers onderling en daarmee ook de luisteraars te betrekken. Het vertellen van verhalen heeft in een organisatie een potentie die uitstijgt boven de gemeenschappelijke rituelen en het tot uitdrukking brengen van cultuurelementen, mits toegepast in een geëigende setting en begeleid door een veranderkundig geschoolde, narratieve coach.
Storytelling heeft zich in organisaties kunnen transformeren tot een veranderkundig instrumentarium mede door de inkadering in het narratieve model dat in verwante veranderkundige disciplines en in het bijzonder als een tak van het psychoanalytische denkkader (Spence, 1982), als onderdeel van de Ericksoniaanse hypnotherapie (Zeig, 1994) en in het coachingsvak (in: Milner en O’Byrne, 2004) een sterke bloei heeft doorgemaakt. Daarnaast zijn er uiteraard invloeden vanuit de linguïstiek en met name het neoconstructivisme.
De narratieve benadering
Uitgangspunt van de narratieve benadering is dat ieder mens betekenis aan zijn leven probeert te geven door de verhalen die hij gedurende zijn levensloop reconstrueert; verhalen over zichzelf maar ook verhalen over anderen. De gebeurtenissen die je hebt meegemaakt, blijven in je herinnering achter als flarden van verhalen. Zij vermengen zich met andere verhalen die je van anderen hebt meegekregen in de vorm van teksten, geluid, visuele beelden, of schrift.
Wat je je op een bepaald moment van je eigen verleden herinnert, is een reconstructie in min of meer verhalende vorm, waarin eigen beelden en beelden van anderen zich hebben vermengd. Het verhaal geeft daar zin of betekenis aan. Als iemand vertelt over wat hij heeft meegemaakt, of over wat hij heeft ervaren en begrepen van de wereld om zich heen, kan hij dat op een hele concrete, beeldende manier doen, of juist heel erg generaliserend en abstract, met alles wat daar tussen bestaat. Hij staat voor een onmogelijke opgave, of zoals de Lacantiaan Slavoj Zizek het formuleert: het formele probleem, namelijk de onmogelijkheid om op een lineaire, consistente wijze een verhaal te vertellen, om het ‘realistische’ verloop van de gebeurtenissen weer te geven (Zizek, 1996, p. 72).
Associaties
In zijn poging om de werkelijkheid bij benadering weer te geven, ziet hij al vertellend en uitleggend, daar zijn eigen beelden bij; het verhaal komt door associaties tot leven, zoals het verhaal ook bij de luisteraar allerlei associatieve beelden oproept die weer gelinkt zijn aan zijn eigen ervaring. Deze verbeeldingskracht werkt niet alleen achteraf, maar richt zich ook op een mogelijke toekomst. Ik ontwikkel een visie op mijzelf en mijn wereld in de toekomst door te fantaseren over hoe mijn verhaal verder zou kunnen gaan. Ik projecteer betekenis in de toekomst door het verhaal daarover dat ik voor mij zie. Dat wordt wel aangeduid als de helende kracht van verhalen (bijvoorbeeld: Taylor, 1996).
Op dit moment in de tijd, in het hier en nu, komen al die verhalen in mij samen. Of ze werkelijk ook zo zijn gebeurd, is niet meer na te gaan; of ze zich zo zullen afspelen, kan ik nog niet weten. Maar mijn constructies en reconstructies geven mij de betekenis die ik zocht. Het verhaal is geïnterpuncteerd, dat wil zeggen gereconstrueerd vanuit een bepaald standpunt en moment in de tijd.
Mijn verhaal is niet het uwe. Toch?
Mijn verhaal is niet het uwe, mijn herinnering is privé, mijn beelden vallen niet samen met die van u. Of toch? Er bestaat een gezamenlijk fonds aan verhalen waaruit we putten; onze collectieve ervaringen (en die van onze voorouders) zijn vastgelegd in overleveringen, mythen en sagen en ons collectieve geheugen. Onze bronnen van de schriftelijke, de orale en de beeldende traditie vertonen een eindeloze variatie op een aantal steeds terugkerende thema’s die in de verhalen van onze medebewoners van deze planeet en van onze voorouders zijn neergeslagen (Campbell, 1986). Al die verhalen zijn te zien als een gecompliceerd vlechtwerk van lijnen, waarlangs onze geschiedenis zich laat schrijven en herschrijven.
Verhalen zijn voor meerdere uitleggingen vatbaar. Wat een toevallige anekdote lijkt voor de naïeve luisteraar, is voor de ander misschien een wijze levensles. Waar de één een onmiddellijk verband ziet met zijn eigen situatie, is voor de ander de betekenis pas achteraf duidelijk voor een opgave waar hij al enige tijd mee rondloopt. Weer een ander ziet alleen de amusementswaarde. Een verhaal hoeft ook niet af te zijn en kan om een vervolg vragen. Weer een ander verhaal bevat elementen die pas betekenis krijgen door deconstructie, als ze uit hun context worden gelicht en in een nieuwe context geplaatst.
De interactie tussen verteller en luisteraar
Verhalen komen tot leven doordat zij worden doorgegeven, verteld. Het vertellen van een verhaal vereist een verteller en een gehoor. De interactie tussen de verteller en de luisteraar biedt de mogelijkheid van het ontstaan van een ruimte, die ik de narratieve ruimte zou willen noemen, waarbinnen de wereld van de verteller en van de luisteraar elkaar ontmoeten en waarin ideeën, ervaringen, gevoelens en andere bewustzijnsinhouden met diepe interesse en respect voor elkaars verschillende belevingswereld worden uitgewisseld.
Kenmerkend voor deze ruimte is een bepaalde mate van openheid, intimiteit, ontvankelijkheid en verwondering die ondersteund wordt door een quasitranceachtige staat van bewustzijn die tegelijkertijd een alertheid naar buiten en een zelfonderzoek naar binnen toelaat.
Als je in deze narratieve ruimte binnentreedt, worden er twee belangrijke mechanismen gemobiliseerd: projectieve identificatie en associatie/dissociatie. Je identificeert je met de verteller of met een van de acteurs in het verhaal. Je projecteert op hem jouw gevoelens, herkent bij hem je eigen gedachteconstructies en vermoedt bij hem jouw eigen vooronderstellingen. Tegelijkertijd roept het verhaal bij jou associaties op met andere situaties, personen of gebeurtenissen die in enigerlei opzicht lijken op wat in het verhaal wordt gesuggereerd. Al luisterend droom je weg in je eigen wereld die door het verhaal wordt opgeroepen. Je bent in het verhaal van de ander en tegelijkertijd in je eigen verhaal.
De Verteller
Een verteller heeft een belangrijke rol in het creëren van de narratieve ruimte. Een ervaren verteller doet een beroep op de verbeeldingskracht, het associatieve denken en voelen en het vermogen tot identificatie en empathie. Door te schilderen met woorden. Technisch gezien wordt door het gebruik van schilderende taal, door het vergroten van de tonaliteit in het gebruik van de stem en inhoudelijk door het gebruik van een verwachtingwekkende structuur een staat van bewustzijn geïnduceerd, waardoor de hierboven genoemde processen zich kunnen ontwikkelen (Breuer en Wuestenberg, 1999). Door onverwachte wendingen, wisselingen in spanning en door de afwisseling van interpuncties, in het bijzonder van de positie van de waarnemer of de handelende persoon in het verhaal, worden deze processen nog meer gestimuleerd.
Dat betekent ook omgekeerd dat een verhaal minder aanspreekt als een verhaal te vlak wordt verteld, te abstract is voor het oproepen van concrete beelden, of geen mogelijkheden biedt tot identificatie, omdat de handeling of sleutelfiguren te veel weerstand oproepen. Een goed verhaal heeft een kern van waarheid in zich, wat niet hetzelfde is als een zo getrouw mogelijke weergave van een waar gebeurde gebeurtenis. De luisteraar moet zich kunnen voorstellen dat de in het verhaal weergegeven gebeurtenissen zich ook echt (zij het onder heel andere condities) zo zouden kunnen afspelen, al is het maar symbolisch.
De luisteraar
Het verhaal is gelaagd. De luisteraar kan op verschillende niveaus insteken (zie Breuer, 2002):
- de luisteraar zoekt naar een lijn om het verhaal te kunnen volgen; het kan zijn dat de activiteiten van de luisteraar hier ophouden. Het amuseert hem of niet: het verhaal als verhaal;
- de luisteraar zal ook proberen om het verhaal te begrijpen: het verhaal als puzzel. Waarom handelen de personen in het verhaal zoals zij doen? Gaandeweg: wat zou de afloop of de oplossing kunnen zijn? Hoe wordt de weg daar naar toe afgelegd (de werkwijze, methode, aanpak)? En eventueel: hoe zou ik dat doen? Wat zou mijn oplossing zijn?;
- de luisteraar kan ook meer associatief verbindingen gaan leggen met zijn eigen denk- en leefwereld. Soms begrijpen mensen hun eigen situatie beter als je hen een gebeurtenis voorhoudt uit een heel andere context maar met vergelijkbare kenmerken en met een (mogelijke) oplossing of oplossingsrichting;
- in het verhaal kan een oplossing voor een probleem worden gepresenteerd die voor de luisteraar direct toepasbaar is in zijn eigen situatie. ‘Die oplossing zou voor mijn probleem misschien ook kunnen werken.’;
- de wijze waarop de oplossing wordt gekozen in het verhaal, kan een analoge oplossing voor de luisteraar met zich meebrengen. Dit vraagt behalve een openheid voor een andere oplossing ook een zekere mate van creativiteit, omdat een grotere vertaalslag moet worden gemaakt;
- de suggestie van een andere manier van denken, kijken of handelen kan de eigen vooronderstellingen, die aan het ‘normale’ gedragpatroon ten grondslag liggen, onderuit halen, waardoor nieuwe oplossingsmogelijkheden als realistische opties in beeld komen die voorheen ondenkbaar waren of volstrekt over het hoofd werden gezien;
- het verhaal kan een nog diepere laag aanboren wanneer de personen en gebeurtenissen in het verhaal symbolisch verwijzen naar diep gewortelde, algemeen menselijke conflicten, tegenstrijdige impulsen en strevingen die te maken hebben met de menselijke conditie. Karakters, voorwerpen en gebeurtenissen kunnen een archetypische betekenis hebben die er een is van alle tijden en alle mensen.
Betekenis zoeken
De luisteraar zoekt naar een betekenis achter het verhaal. Projectieve identificatie en de associërende en dissociërende verbeeldingskracht helpen om die betekenis te vinden. Maar dit geldt ook voor de verteller zelf. Ook de verteller wordt door zijn eigen verhaal gegrepen. Al vertellend identificeert hij zich met de figuren die hij (her-)schept, en al vertellend wordt de eigen verbeeldingskracht geactiveerd. Door te vertellen herschep je niet alleen je eigen werkelijkheid, maar leg je daar ook een bepaalde betekenis in. Die betekenis hoeft overigens niet van tevoren vast te staan, maar kan zich ook tijdens of na de vertelling aan de verteller opdringen.
Daarom moet een verhaal verteld worden.
Door: Francois Breuer
Bron: Management & Organisatie