Heel basaal begint alle professionele houvast in taal. Vaak is dat een eigen ‘woordenschat’; vakjargon dat voor buitenstaanders niet altijd even goed te doorgronden valt, bedoeld om snel met vakgenoten te kunnen communiceren maar ook om mensen die dat niet zijn buiten te sluiten. Denk aan artsen die technische termen gebruiken die voor de collega-medici heel goed te begrijpen zijn, maar op de patiënt wellicht overkomen als abacadabra. Of aan de rechter en de advocaat die in de rechtszaal afkortingen gebruiken voor wetsartikelen waardoor anderen het belang ervan niet of nauwelijks kunnen doorgronden.
Dat is overigens niet alleen een kwestie van de juiste woorden weten, maar ook gevoel ontwikkelen voor de onderliggende (wereld van) betekenis. Illustratief is in dat opzicht een mooie tabel die rondgaat op de sociale media met een opsomming van wat Engelsen zeggen, wat wij dan horen en wat eigenlijk wordt bedoeld. Hilarische voorbeelden zijn uitspraken als ‘That idea is quite good’, waarbij niet ‘best goed’ wordt bedoeld maar ‘nogal teleurstellend’ of ‘That is quite brave’, waarbij iemand denkt dat zijn actie als dapper wordt bestempeld terwijl eigenlijk overmoedig wordt bedoeld of een kwalificatie als ‘very interesting’ die niet verstaan moet worden als ‘heel interessant’, maar eerder als ‘grote onzin’. Wie wil meepraten en liefst ook nog verstaan wil worden moet zich de taal eigen maken die in een professionele praktijk gesproken wordt, en de subtiele wereld van betekenis die hierin tot uitdrukking komt. Dat geldt ook voor besturen, organiseren en adviseren. Een kritische beschouwing hierover is te vinden in het boek Theatre of the Oppressed van Augusto Boal (1979). Hij laat op indringende wijze zien dat vaktaal behalve inclusie ook exclusie kan bewerkstelligen en uiteindelijk zelfs tot onderdrukking kan leiden van mensen die om wat voor reden dan ook ‘taal tekortkomen’: ongeschoolden, kansarmen, de kwetsbaren in onze samenleving.
De winst die samenhangt met de mogelijkheid om de praktijk op een bepaalde, voor zich sprekende manier onder woorden te brengen kan gepaard gaan met verlies aan ruimte om dat nog op een andere manier te doen. Dat kan resulteren in ‘aangeleerde incompetentie’, op het moment dat zich situaties voordoen die in de taal van de professie eigenlijk niet goed te duiden zijn. Punt is evenwel dat besef hiervan soms ontbreekt, ingegeven door het illusoire idee overal woorden voor te hebben: ‘Ah, dat is een governance vraagstuk, dat gaat niet over structuur maar over cultuur en gedrag, waar het om draait is de “tone at the top” en het versterken van de publieke verantwoording.’ De echte tragiek van veel professionals is volgens mij dat ze nog (te) zelden het gevoel hebben zonder woorden te zitten, bijna nooit meer sprakeloos zijn, en daardoor ook de stilte die valt in hun eigen praktijken niet meer horen.
Bron: Woorden wisselen
Door: Mark van Twist