Veel literatuur over klokkenluiders gaat in op de vraag of het om een al dan niet moreel toelaatbare praktijk gaat. Logisch, want klokkenluiden is iets waarvan we niet weten of we het goed of slecht moeten vinden. De meningen over deze praktijk verschillen van land tot land. In dit artikel betogen de auteurs dat juist die fundamentele morele onduidelijkheid ertoe kan leiden dat klokkenluiders ook in een existentiële crisis terecht kunnen komen. De klokkenluider is niet iemand die bij veel mensen op begrip kan rekenen; dit betreft ook vaak geliefden en naasten. De auteurs willen in dit artikel aandacht vragen voor hoe het leven van klokkenluiders in menig opzicht ontwricht kan raken en wat dat voor ons allen te betekenen heeft.
De thematiek van klokkenluiders is de laatste jaren steeds belangrijker geworden binnen de bedrijfsethiek. Klokkenluiden betekent in de bedrijfsethiek, net als bij sportwedstrijden, het laten afgaan van een alarm wanneer de regels van het spel worden overschreden. Maar, anders dan de scheidsrechter in een voetbalwedstrijd, is de persoon die de klok luidt niet een objectieve onafhankelijke toeschouwer, maar een medewerker of een belanghebbende die het wangedrag van een collega of organisatie meldt. Klokkenluiders zijn individuen die het schadelijk achten als misstanden en ethisch wangedrag binnen een bedrijf of organisatie niet in de openbaarheid worden gebracht. En inderdaad: de eerste grote klokkenluiderszaken, zoals de ondergang van zowel Enron als WorldCom rond de eeuwwisseling in de Verenigde Staten, maken duidelijk hoeveel schade onethisch gedrag kan aanrichten. In beide gevallen waren de klokkenluiders werknemers van de organisatie en in beide gevallen bleken de klokkenluiders vrouwen te zijn. Er bestaat overigens geen consensus over de vraag of dit toeval is. Bij Enron was de klokkenluider Sherron Watkins en bij WorldCom Cynthia Cooper. Beiden hebben veel gedaan om de dilemma’s die zij als klokkenluiders ervoeren publiek te maken. Hoewel ze de ondergang van organisatie niet konden voorkomen, zijn ze allebei als held onthaald. Alle twee geloofden ze dat het naar buiten brengen van frauduleus gedrag gerechtvaardigd was, omdat dit in het belang van de betrokken bedrijven en hun belanghebbenden was. Bovendien waren ze ervan overtuigd daarmee het algemene belang te dienen.Loyaliteit
Toch wordt klokkenluiden nog steeds door veel mensen gezien als moreel verwerpelijk, omdat het de basis van vertrouwen en loyaliteit schendt tussen mensen die samenwerken of met elkaar leven; zoiets hoort niet. Loyaliteit wordt vaak verbonden met een vorm van dankbaarheid. ‘You don’t bite the hand that feeds you’ en een klokkenluider lijkt niet bepaald veel dankbaarheid te betuigen. Maar als loyaliteit ten opzichte van de werkgever de hoogste morele deugd is, waarin verschilt die organisatie dan nog van een Siciliaanse maffiabaas? Als stilte een absoluut gebod is voor de gemiddelde werknemer, verschilt zijn situatie dan wezenlijk van het maffialid dat geconfronteerd wordt met de ‘omertà’ ofwel zwijgplicht? Je zou dus kunnen zeggen dat de hele literatuur over klokkenluiden een reflectie is op de vraag of je in organisaties en bedrijven min of meer veilige alternatieven voor stilte kunt creëren (Omtzigt, 2007). Een alternatief waarin werknemers zich kunnen uitspreken over dubieuze gebeurtenissen, zonder dat zij of de mensen die hen dierbaar zijn persoonlijk bedreigd worden. De koppositie die de VS heeft gehad in het ontwikkelen en formuleren van wetgeving ten aanzien van klokkenluiders (zie kader) maakt dat we de situatie daar – tot het losbarsten van de klokkenluidersgolf op internet (2007-2008) – als vertrekpunt kiezen. Dit ondanks de grote verschillen met Europa wat betreft bijvoorbeeld cultuur en management. Doel is zicht te krijgen op de beweegredenen van klokkenluiders. Dat zal niet eenvoudig zijn; het gaat om complexe ethische situaties waarbij de betrokken personen doorgaans geen toegang hebben tot ondubbelzinnige morele regels en richtlijnen.Internationale wetgeving
De VS hebben al in een heel vroeg stadium wetgeving ingevoerd ter bescherming van klokkenluiders. In 1989 werd de Whistleblowers protection act van kracht om klokkenluiders bij de overheid te beschermen. In 2002 moest de Sarbanes-Oxley-wet ervoor zorgen dat het klokkenluiden werd bevorderd in bedrijven die publiek eigenaarschap kennen. In artikel 30.1 van deze wet staat expliciet dat bedrijven klokkenluiders moeten gaan beschermen tegen mogelijk ontslag of andere disciplinaire maatregelen. Maar waar hotlines in Amerika acceptabel werden gevonden, zijn ze in Europa op zijn zachtst gezegd problematisch. In 2005 besloot het Franse CNIL (het nationale comité voor databescherming) de anonieme hotlines die bedrijven als McDonald’s wilden instellen als onderdeel van hun gedragscode, te verbieden met een beroep op privacywetgeving. Fransen vinden het anoniem melden van wantoestanden over het algemeen moreel onaanvaardbaar. Hoe moet iemand zich verdedigen tegen anonieme klachten? In Duitsland ondervonden Amerikaanse bedrijven als Wal-Mart soortgelijke problemen. Hotlines werden hier niet verboden, maar Duitsers zijn doorgaans van mening dat een hotline een beroerd alternatief is voor de ondernemingsraad die in het algemeen zeer effectief kan omgaan met klachten van medewerkers.Emoties
Bij onze bespiegeling over de drijfveren van de klokkenluiders hebben we speciale aandacht voor twee denkers: Zygmunt Bauman (1993) en Hans Jonas (2003). De eerste benadrukt het belang van de zogenaamde morele impuls, de tweede het belang van een gevoel voor verantwoordelijkheid. Beide denkers zijn het erover eens dat emoties een belangrijke rol spelen bij ethiek. Ze denken echter wezenlijk verschillend over wat wel aangeduid wordt als de kwestie van het morele bereik: waar Bauman vindt dat moreel handelen de nabijheid van de ander veronderstelt, is Jonas daarentegen van mening dat we ons ook verantwoordelijk moeten voelen voor mensen die niet dicht bij de persoon staan. Technologische ontwikkelingen hebben een niveau zonder weerga gecreëerd van verbondenheid van mensen over de hele planeet; als antwoord op deze verbondenheid vraagt de wereld, aldus Jonas, een heel andere soort ethiek. Maar waar brengen deze overwegingen de klokkenluider? Als we de discussie over het morele bereik koppelen aan klokkenluiderszaken, komt de volgende vraag op: handelen klokkenluiders namens mensen bij wie zij zich direct betrokken voelen of namens een bredere groep belanghebbenden? Als dat laatste het geval is, doet zich een tweede vraag voor: is het mogelijk je moreel verantwoordelijk te voelen voor ‘het publiek’? We zullen zien dat dergelijke vragen allerlei haken en ogen hebben.Het leven van een klokkenluider
Mensen die de klok luiden lopen grote risico’s. Feit is dat niet alle klokkenluiders publieke helden worden. Sterker nog: veruit de meeste klokkenluiders verliezen hun baan, raken in financiële moeilijkheden, krijgen stress of depressies en zien ook hun privéleven hier fors onder lijden. Soms worden ze zelfs slachtoffer van verbaal of fysiek geweld. Het wordt pas echt grimmig als organisaties elke herinnering of dossier uitwissen van de persoon die de klok luidt. De dochter van een Amerikaanse klokkenluider vertelde het volgende: ‘Weet je, na een tijd kwam ik erachter dat ze haar niet wilden ombrengen. Tenminste niet echt. Maar ze wilden ervoor zorgen dat het leek alsof ze nooit bestaan had, dat alles wat ze gezegd heeft nooit was gebeurd. Dat is ook een soort moord’ (Alford, 2001, p. 54). Klokkenluiders ondergaan soms nachtmerrieachtige ervaringen die je in romans van Kafka of Orwell verwacht tegen te komen. Een probleem is ook dat hun verhalen vaak niet zonder tegenstrijdigheden zijn, waardoor de melding uiteindelijk niet ten volle wordt gehonoreerd of zelfs uit beeld verdwijnt. Zoals Dandekar (1998, p. 105) het welluidend zegt: ‘Het feit dat de overtreding reëel is, wil lang niet altijd zeggen dat men vindt dat de overtreder moreel in de fout is gegaan.’Klokkenluider als zondebok
Volgens de Amerikaanse psycholoog en ethicus Fred Alford worden klokkenluiders al snel gezien als zondebok. Dat wil niet zeggen dat ze automatisch het slachtoffer worden van karaktermoord (door collega’s, managers, politici of media), maar dat iemand die de klok luidt in een totaal andere wereld terecht lijkt te komen, waar men als vreemdeling behandeld wordt. De meest voorkomende aantijging die een klokkenluider te verduren heeft, is volgens Alford, niet zozeer dat hij een verrader is, maar dat men zich verbijsterd afvraagt: wie is deze vreemde persoon die de vuile was buiten hangt? Wat bezielt hem? Waarom doet hij wat hij doet? Dit soort reacties leiden niet zelden tot een existentiële crisis bij de klokkenluider. Met onrechtvaardigheid of vijandigheid is nog normaal om te gaan, maar het wordt moeilijk als je buiten de morele orde geplaatst wordt. Veel klokkenluiders weten niet hoe ze nog zin moeten geven aan een wereld waarin ze ooit vertrouwen hadden. Wettelijke en publieke instituties zijn niet te vertrouwen, leiders zijn niet te vertrouwen – eigenlijk zijn mensen in het algemeen niet te vertrouwen. Wie de klok luidt, stapt buiten het bestaande betekenisuniversum. Hij of zij komt in een andere wereld terecht (Alford, 2001, p. 6). Dergelijke bevindingen met klokkenluiders laten iets buitengewoon zorgwekkends van organisaties zien. In navolging van Bauman stelt Alford dat iedere organisatie in zekere zin uit is op de vernietiging van de persoonlijkheid van haar leden, in casu op het uitwissen van de vaardigheid om serieus na te denken over wat men doet (ibid., p. 116).Handelen klokkenluiders namens mensen bij wie zij zich direct betrokken voelen of namens een bredere groep belanghebbenden?Niet alleen de reflectie wordt ontmoedigd, maar ook de mogelijkheid om deze uit te spreken. Wat Foucault aanduidt als ‘parrheisia’ – het Oudgriekse woord voor onverschrokken betoog – is iets wat ontmoedigd moet worden in de ‘onwetende werelden’ van de organisatie. Volgens Alford is dit in de kern het probleem van de klokkenluider. Ongeacht diens motieven wordt de klokkenluider een persoon van vlees en bloed. Om de eenheid en loyaliteit in de organisatie te bewaren, moeten klokkenluiders tot zondebok worden bestempeld.
Klokkenluider als held
Paradoxaal genoeg kan een zondebok uiteindelijk ook een held worden. Denk aan Hollywoodfilms waarbij een klokkenluider die in eerste instantie wordt uitgestoten uiteindelijk de held of heldin wordt die verlossing brengt voor iedereen. Alles aan dit soort verhalen is klassiek: de klokkenluider verliest zijn status, hij brengt zijn familie in gevaar en ontvangt bedreigingen. Niemand in zijn omgeving, ook zijn eigen gezin niet, begrijpt waarom hij zoveel moeilijkheden over zich afroept. De hoofdpersoon van het verhaal ondergaat het zinverlies waar Alford het over heeft. Maar uiteindelijk wordt de crisis overwonnen en wordt de klokkenluider de grote held. In werkelijkheid loopt het echter vrijwel altijd anders af met klokkenluiders. Hun leven raakt meestal verwoest. Dat roept allerlei vragen op. Worden klokkenluiders gedreven door iets geheimzinnigs? Willen ze een legendarische status verwerven? Volgen zij simpelweg hun gevoel voor verantwoordelijkheid en accepteren zij de consequenties? Of gaat het eerder om een morele drijfveer dan om een bewuste keuze? Opnieuw dringt de vraag zich op: wat beweegt een klokkenluider? Beauchamp en Bowie (1988, p. 5), al jaren grootheden in dit veld, stellen dat het wijs is om niet al het kwaad in de wereld te willen bevechten: ‘Zeker, vaak bevinden we ons in een positie waarin we het kwaad niet of enkel tegen een te hoge prijs kunnen verhinderen. In een dergelijke situatie wordt er van ons niets verwacht.’ Klokkenluiden is voor Bowie en Beauchamp dus een kwestie van kosten en baten. We zullen hierna zien dat dit een al te eenvoudige kijk op het leven van klokkenluiders is.De vraag is: kunnen we het goede doen?
Een standaarduitgangspunt in de literatuur is dat klokkenluiders iets onthullen omdat ze zich zorgen maken over het algemeen belang of over het lot van bepaalde belanghebbenden. De economische redenering die hier doorgaans op volgt, is dat klokkenluiders een kostenbatenafweging maken en dan besluiten al dan niet de klok te luiden. Kortom, de klokkenluider wordt verondersteld de helderheid van geest te hebben die helpt om het dilemma dat veroorzaakt wordt door het beschreven conflict tussen loyaliteiten gemakkelijk op te lossen. Het is zowel deze vaardigheid om te calculeren en uitkomsten te wegen als het juist begrijpen van iemands morele plicht die echter ter discussie staat. Filosoof en theoloog John D. Caputo (1993) wijst erop dat mensen morele problemen vooral ervaren als zich iets rampzaligs voordoet. ‘Disaster’, het Engelse woord voor ramp, betekent letterlijk dat de ster (‘astrum’) verdwenen is. Met andere woorden, men mist een soort leidende ster die de weg wijst. Caputo stelt dat elk reëel moreel dilemma in deze zin desastreus is. Je kunt niet verwachten dat het probleem alleen maar wordt opgelost door de goede dingen te doen bij alle moeilijkheid en ingewikkeldheid van de specifieke situatie. Wie te maken heeft met morele dilemma’s moet het zonder een helder beginsel stellen. Het is alleen nog maar een verloren zaak, waardoor al het calculerend denken in chaos uitmondt.Situaties klokkenluider hebben karakter van ramp
De situaties waarin klokkenluiders zich bevinden, hebben vaak het karakter van een ramp. In veel gevallen is de schade aan de organisatie zo groot dat deze onherstelbaar is, zoals de casus van Sherron Watkins en Enron illustreert. Haar onthulling voorkwam niet dat duizenden mensen hun baan en hun pensioen verloren, investeerders hun geld kwijtraakten, de leidinggevenden in de gevangenis kwamen en sommigen zelfs hun leven verloren. Ook Watkins zelf leed zwaar onder dit alles, en zelfs het respect en de publieke status die ze uiteindelijk kreeg, wogen niet op tegen haar beproeving. Dit is echter geenszins een argument om te zeggen dat Watkins de klok niet had moeten luiden; veeleer is het een erkenning van de moeilijkheden die ze heeft doorstaan, nadat ze besloot in de openbaarheid te treden. Van Caputo leren we dat vragen over onze morele plichten geen makkelijk antwoorden hebben. Uiteindelijk moeten we erkennen dat we de morele plicht tot klokkenluiden niet simpel kunnen onderbouwen. Maar dit betekent niet dat er geen sterke morele beweegredenen achter het klokkenluiden zitten. Caputo staat stil bij het feit dat de morele verplichting waarmee klokkenluiders moeten dealen niet terzijde kan worden geschoven – juist omdat die niet te calculeren is. Het gevoel van een plicht overkomt je. Je kunt niet goed uitleggen waarom je dit gevoel hebt, maar het is onmiskenbaar in je aanwezig. Caputo (1993, p. 7) verwoordt het als volgt: ‘Plichten vragen niet om mijn instemming. Een plicht is niet een soort contract dat ik ondertekend heb, nadat ik de gelegenheid had er eerst eens nauwkeurig naar te kijken en mijn advocaat te raadplegen. Het gaat niet om iets waarmee ik ingestemd heb. Maar de plicht bindt me aan iets. Ze komt over me heen en bindt me.’Plichtsgevoel
Dit soort inzichten in hoe de moraliteit werkt, kunnen ons misschien beter in staat stellen te begrijpen wat er in een klokkenluider gevaren is. Men trotseert de zorgen van familie, vrienden en collega’s, en accepteert dat persoonlijk leed onvermijdelijk is, omdat men zich gebonden voelt aan een bepaalde plicht. Dat plichtsgevoel kan zo sterk zijn dat men blind wordt voor alles behalve dat plichtsgevoel. Interessant is dat Caputo stelt dat het plichtsgevoel klinkt als klokkengelui, als een alarm; alles schreeuwt om een reactie. Deze metafoor maakt veel duidelijk over wat er gebeurt in een situatie van klokkenluiden. Je kunt zelfs stellen dat het alarm dat een klokkenluider laat afgaan de noodzakelijke en onvermijdelijke echo is van het plichtsgevoel. Een ander belangrijk inzicht van Caputo is dat de morele plicht zich beweegt tussen goed en kwaad (ibid., p. 33). Hij stelt dat het leven ons niet voorbij goed en kwaad brengt, zoals Nietsche zegt, maar ons er eigenlijk tussen klem zet. We kunnen niet simpel stellen dat een klokkenluider het goede doet, want het goede is nooit uniform en homogeen. Integendeel, aldus Caputo, het goede is altijd meervoudig en open voor variaties. Er zijn dus altijd alternatieve handelingsmogelijkheden om het goede te doen en klokkenluiden is er een van. De morele impuls van de klokkenluider De vraag blijft echter, waarom iemand besluit uit alle alternatieven het goede te doen de moeilijkste optie te kiezen: klokkenluiden.Moreel handelen niet praktisch
Het werk van de Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman kan misschien enig licht werpen op deze vraag. Maar het zal degenen teleurstellen die een sterke basis zoeken voor klokkenluiden als een morele of zelfs wettelijke plicht. Bauman (1993) wijst erop dat moreel handelen meestal niet handig of praktisch is. Hij bedoelt hiermee dat moreel handelen zichzelf altijd een standaard zet die niet te bereiken is. Wie moreel handelt, wordt achtervolgd door onzekerheid. Steeds weer is er de vraag of je genoeg hebt gedaan, of dat vroeg genoeg was of je anders had kunnen handelen. De morele plicht raakt nooit uitgeput en jaagt voortdurend op onze beslissingen. Vanuit dit perspectief wordt het mogelijk de zone van morele dubbelzinnigheid van het klokkenluiden te accepteren. Steeds weer besef je dat er geen wet of regel is die je zal helpen uit de problemen te komen. Als klokkenluider begeef je je onvermijdelijk in een zone van dubbelzinnigheid. Je weet niet of je te laat bent of juist te vroeg. Je hebt weliswaar het gevoel het juiste te doen, maar vraagt je tegelijkertijd voortdurend af wat de kosten ervan zijn voor jezelf en je familie. Toch vind je dat je het dwars door al die dubbelzinnigheid heen moet doen.Paradox van moraliteit
Bauman verwoordt de paradox van moraliteit als volgt: ‘Ik ben slechts vrij doordat ik gegijzeld word.’ Of: ‘Ik word slechts mijzelf doordat ik er voor de ander ben.’ Dergelijke paradoxen negeren we doorgaans. Gemakzuchtig denken we vaak dat moreel handelen erop neerkomt dat we ons eigenbelang terzijde schuiven voor het algemeen belang of gevestigde morele normen. Maar Bauman wijst erop dat moraliteit niet zo simpel is. Zijn betoog is dat we niet moeten proberen de paradox kwijt te raken door binaire posities als zelf en ander in te nemen, of verschillende belangen tegen elkaar af te wegen. Volgens Bauman gaat dit systematisch ordenen van belangen en morele principes voorbij aan de complexiteit van het leven. En het maakt het heel moeilijk om de rommeligheid van zoiets moreel ambivalents als klokkenluiden te begrijpen. Klokkenluiders verlaten vaak de comfortzone en de veiligheid van het gemeenschappelijke dat gedicteerd wordt door loyaliteit en gezamenlijke sociale plichten en rollen. Zij weigeren hun mond te houden alleen ‘omdat iedereen dat doet’. Iets dergelijks is volgens Bauman doorgaans wel kenmerkend voor een zuiver morele handeling. Als men alleen conventies, sociale regels of rolgedicteerde plichten volgt, is men volgens hem juist níet verantwoordelijk, omdat het persoonlijke antwoord op een bepaalde gebeurtenis dan ontbreekt (de etymologische verwantschap tussen verantwoordelijk en antwoord bestaat overigens ook in het Engelse woord ‘responsible’). Wie de klok luidt, verlaat de zone van de functie en dringt de zone van het persoonlijke binnen.Morele eis van onuitgesproken
Wat het begrijpen van het proces hoe iemand ervan overtuigd raakt dat klokkenluiden het ‘beste’ antwoord is op een bepaalde situatie bemoeilijkt, is dat de morele eis vaak onuitgesproken blijft. Bauman spreekt over ‘de ondraaglijke stilte van verantwoordelijkheid’ (ibid., p. 78). Hij baseert zich op Knud Løgstups begrip ethisch beroep, om uit te leggen dat een moreel beroep onuitgesproken is en juist omdát het onuitgesproken is, radicaal is. Je kunt er niet omheen, omdat het op het individu is gericht en op niemand anders. Dit beroep komt van de ander, die daar het recht niet toe heeft en die dat beroep vaak niet bewust uitspreekt; maar toch is het er.Is het mogelijk je moreel verantwoordelijk te voelen voor ‘het publiek’?Bij de klokkenluider is het doorgaans ook heel moeilijk om aan te geven wie of wat de ander precies is. Ervan uitgaande dat de klokkenluider te goeder trouw is, handelt deze in het algemeen belang. Maar het publiek heeft geen stem die tot ons kan spreken. In ieder geval komt de eis niet per decreet, iets waardoor ze vaak zo moeilijk te interpreteren is.
Vaagheid en verwarring
Vaagheid en verwarring zijn kenmerkend voor de morele impuls, in die zin dat deze niet kan worden afgebakend als een expliciete regel voor alle cases. Dit karakter van vaagheid en verwarring is kenmerkend voor de morele impuls, juist omdat het beroep op het individu wordt gedaan in specifieke situaties. Als we die vraag zouden vertalen in een recht of plicht, of een sociale norm of wet, dan zou de kracht ervan verdwijnen. Het appel dat op mij gedaan wordt, is dan niet meer specifiek en uniek voor mij bestemd, maar kan met anderen gedeeld worden. Dit maakt dat we twee keer moeten nadenken alvorens we iets als klokkenluiden tot een wettelijke plicht maken. Er zijn landen (zoals Zuid-Afrika) met wetgeving ter voorkoming van corruptie, wat klokkenluiden tot een wettelijke plicht maakt. Als iemand het niet meldt, wordt hij of zij conform de Prevention and combatting of corrupt activities act (uit 2004) zelf schuldig. De meeste wetgeving gaat niet noodzakelijkerwijs over de wettelijke plicht van het klokkenluiden, maar richt zich op het beschermen van de klokkenluider tegen beroepsmatige schade. Vanuit Baumans perspectief biedt de wet dan vooral ruimte om een moreel beroep te kunnen doen op het individu om de klok te luiden; de plicht om dat ook te doen moet niet wettelijk worden vastgelegd.Morele angst
Het lijkt dat het helpen en steunen van klokkenluiders het minste is wat we kunnen doen, maar dat kan nooit de angst verlichten die in de kern van een zuivere morele handeling zit. Volgens Bauman ligt morele angst ten grondslag aan iedere morele handeling. Sterker nog: de morele drijfveer om iets te doen, zonder dat je zeker weet of het juist is of niet, maakt een handeling pas moreel. Echt moreel handelen komt voort uit deze drijfveer, door het herkennen van een onvervulde opdracht. Het morele zelf is daarom nooit zonder angst; het vraagt zich altijd af of er wel voldoende gedaan is en of wat er gedaan is wel moreel genoeg is (ibid., p. 80). Moraliteit, stelt Bauman, is in wezen aporetisch. Dit betekent dat je er bij het zoeken naar antwoorden op bepaalde morele vragen niet uitkomt. Nooit weten klokkenluiders daadwerkelijk of zij goed of slecht handelen (ibid., p. 11). Ze bevinden zich tussen tegenstrijdige impulsen die de beslisser in onzekerheid laten. En toch blijven ze die morele impuls in zichzelf ervaren. Caputo liet ons zien dat die morele impuls niet in een kostenbatenanalyse is uit te drukken. Van Bauman leren we dat die morele impuls niet via een regel of wet tot uitdrukking kan worden gebracht. Het is een impuls die absoluut niet impulsief is, in de zin van vluchtig. Het is blijvend en drijft het individu tot een individueel moreel antwoord.Temmen in gedragscodes
De fout die we geneigd zijn te maken in maatschappelijke structuren (zoals organisaties), is om te proberen ze te temmen en vast te leggen in gedragscodes of andere ethische standaarden. Paradoxaal genoeg ondermijnen we hiermee juist de morele drijfveer, de impuls die iemand brengt tot klokkenluiden. Het fenomeen van de kliklijnen die tot ruim tien jaar geleden in de VS opgang deden voordat de brede mogelijkheden van internet geaccepteerd waren, is een mooie illustratie van dit ondermijnen van de morele drijfveer. Tal van bedrijven delegeerden de wettelijke taak om klokkenluiders de mogelijkheid te geven misstanden te rapporteren naar callcenters met geautomatiseerde protocollen. Dit leidde tot standaardantwoorden, vaste uitvraagprocedures en rubriceringen en een afstandelijke en weinig betrokken bejegening van klokkenluider (Petersen, 2005). Voor klokkenluiders was dit ook vaak het bewijs dat de organisatie hun unieke situatie niet serieus nam. Bovendien creëerden bedrijven, door het gebruiken van dergelijke standaardprocedures, het beeld dat ze niet aanspreekbaar waren voor de beller of de betrokken stakeholders, maar alleen bezig waren met het beperken van de eigen aansprakelijkheid. Zulke callcenters staan lijnrecht tegenover de ethiek van Bauman. Gestandaardiseerde en bureaucratische procedures ondermijnen de morele impuls die juist zeer individueel en specifiek is. Hierdoor verwordt iedere ethische kwestie eerder tot een vraag van wet en plicht, dan dat ze leidt tot een morele drijfveer en worsteling met het goede. Feit is dat ondanks problemen rond meldingsprocedures, vertrouwelijkheid en beschermingsconstructies klokkenluiders zich blijven melden en iedere keer weer de moed hebben om wangedrag en andere ethische overtredingen te melden. En tot nu toe weten we nog niet welke motieven iemand heeft om dit te doen. Daarom zullen we nu de morele zin die klokkenluiders drijft, nader verkennen.Gevoel voor verantwoordelijkheid
Op de vraag wat de klokkenluider in de kern drijft, geeft de Duitse filosoof Hans Jonas (2003) aan dat het gaat om een gevoel voor verantwoordelijkheid. Hij ziet dit als een emotie en die emotie is een noodzakelijke voorwaarde voor moraliteit. We voelen ons verantwoordelijk als het bestaan van iets of iemand op het spel staat. Veel mensen zullen de neiging hebben een kind te redden dat in het water is gevallen. Ze zullen die neiging voelen nog voordat ze een kosten-batenanalyse maken. Die neiging die zij voelen is een morele impuls. Jonas’ opvatting lijkt op die van Bauman, maar er zijn verschillen. Voor Bauman (1993) is verantwoordelijkheid altijd meer dan gehoorzaamheid aan regels of normen. Als ik mijn verantwoordelijkheid zie als een regel, dan is dat slechts een regel die voor mij alleen geldt, een regel die alleen ík kan horen. Bauman spreekt in dit verband van een singuliere verplichting die alleen voor mijn oren bestemd is (ibid., p. 52). Omdat alleen ik die regel begrijp, is het onmogelijk haar te veralgemeniseren of standaardiseren. Pogingen om moraliteit te standaardiseren lopen nergens op uit, aldus Bauman. Jonas is het hier niet helemaal mee eens. Regels zijn volgens hem niet noodzakelijkerwijs slecht. Ze kunnen namelijk bijdragen aan het sterker maken van ons gevoel voor verantwoordelijkheid. Hoewel zowel Jones als Bauman de nadruk legt op emotie en anders zijn, heeft Jonas minder aversie tegen regels. Voor Jonas is die singulariteit – het feit dat ik de enige ben die de roep om verantwoordelijkheid ervaart – niet zo heel belangrijk. Hij benadrukt daarentegen steeds dat verantwoordelijkheid gedeeld is. Onze tijd veronderstelt volgens hem niet een subjectief, maar een collectief of zelfs planetair verantwoordelijkheidsgevoel. We hebben regels en macht nodig om deze gedeelde vormen van verantwoordelijkheid in werking te zetten.De mogelijkheid van een moreel bestaan
Jonas heeft dus een breder begrip van verantwoordelijkheid dan Bauman. Hij beweert dat alles in de wereld slechts éé n doel heeft: het wil er zijn. Een steen wil niet kapot gaan, een dier wil niet sterven en ook mensen willen blijven voortbestaan. Niets in de wereld is onverschillig tegenover het eigen bestaan, aldus Jonas. De afwezigheid van deze onverschilligheid is wat Jonas het goede noemt. Onze wereld, zo zegt hij, wordt onbegrijpelijk als we niet accepteren dat dingen een verschil maken. Morele wezens worden geraakt door deze eis van alles wat er is om te blijven bestaan. Het bestaan is echter per definitie kwetsbaar. Daarom heeft het bestaan van dingen, dieren en mensen een waarde, en dit geldt ook voor bedrijven. De kwetsbaarheid van alles wat bestaat, roept in ons een gevoel van verantwoordelijkheid op.De kwetsbaarheid van alles wat bestaat, roept in ons een gevoel van verantwoordelijkheid op.Jonas verschaft ons twee belangrijke inzichten omtrent moraliteit en ethiek. In de eerste plaats verwerpt hij het idee dat er een kloof bestaat tussen feit en waarde; een kloof waar veel bedrijfsethici in geloven. Hij verwerpt het idee dat dingen slechts feiten zijn. Dit zou namelijk impliceren dat dingen geen verschil maken. Zo hebben veel zakenlieden de aarde lange tijd alleen gezien als een neutraal gegeven, waarover de mens zich geen morele zorgen hoeft te maken. Denk bijvoorbeeld aan de mijnindustrie: wat men uit de mijn haalt, heeft geen intrinsieke maar slechts een instrumentele of financiële waarde. Jonas verafschuwt deze mentaliteit en wil dat we begrijpen dat alle bestaande dingen – organisch en anorganisch, bezield en onbezield – kwetsbaar zijn en derhalve een intrinsieke waarde hebben.