Joske Paumen is een ervaren betekenisvol ondernemer. Ze is medeoprichter van The Colour Kitchen en was daar in de periode van 2009 tot en met 2018 directeur. Joske combineerde haar opleiding aan de Hogere Hotelschool met een studie bedrijfskunde en deed jarenlang ervaring op in de ontwikkelingssamenwerking. Momenteel is ze betrokken bij de ontwikkeling en de uitrol van de Code Sociale Ondernemingen. Joske is aanjager van maatschappelijke transities en werkt vanuit die missie aan een nieuwe norm voor sociale en duurzame vraagstukken.
Kijk naar talent
‘Wat ik nou echt onbegrijpelijk vind – en dit ligt aan de basis van het feit dat er 1,3 miljoen mensen thuis op de bank zitten in plaats van werken – is dat instanties en bedrijven alleen kijken naar wat mensen niet kunnen. We definiëren mensen in termen van hun beperkingen in plaats van hun talenten. Dat betekent dat elke interventie die men doet om deze persoon weer aan het werk te krijgen, uitgaat van beperkingen en niet van kansen. We worden allemaal afgezet tegen de norm. Die 1,3 miljoen mensen behoren in de ogen van overheid en werkgevers tot de “wankele” categorie. De een heeft een schuld, een ander heeft een moeder voor wie hij moet zorgen, weer een ander heeft een vorm van autisme. Dossieropbouw wordt gefundeerd op problematiek in plaats van op positieve aspecten. Die jongen met een schuld wil vast graag hard werken en veel uren draaien om – onder begeleiding – zijn schuld zo snel mogelijk af te lossen. De man die voor zijn moeder zorgt, kan – tegen een nette vergoeding – elke dag nog wel zes andere mensen in haar flat helpen met dagelijkse bezigheden of verzorging. Die autist is misschien wel een heel goede boekhouder. Dat zijn heel andere perspectieven! Kijk naar positieve aspecten.’ Waarom laten we niet gewoon een enorm dataminingproject los op die 1,3 miljoen mensen? We zijn er heel goed in om koop- of ander gedrag van grote groepen mensen effectief te analyseren, maar zetten zulke kennis en kunde nauwelijks in om deze enorme grote groep mensen een positief perspectief te kunnen bieden. Er is in deze branche nauwelijks sprake van technologische innovatie. Niet voor niets spreekt iedereen gewoon nog over “kaartenbakken”. Ondertussen zitten er jonge mensen op de bank. Terwijl arbeid in Nederland juist ons belangrijkste kapitaal is. Hoe komt het toch dat we daar nog geen slimme, snelle interventie op hebben losgelaten waardoor we dat kapitaal benutten en dus ook de economische voordelen daarvan gaan genieten?’ ‘Je kunt beargumenteren dat het een lastig proces is om al die data te koppelen. Zo veel data verzamelen uit al die verschillende bronnen – zoals de Wsw, de Wajong en dergelijke regelingen – kost veel tijd en veel geld. Je zou een afgeleid verdienmodel kunnen construeren waarin je de economische effecten op lange termijn verwerkt, maar zelfs dan loop je tegen een groot praktisch probleem aan: privacy.’ ‘De overheid heeft een compleet monopolie op informatie over mensen die niet werken in Nederland. Dat maakt haar direct verantwoordelijk voor wat er met die informatie wordt gedaan. Het zou natuurlijk vreemd zijn als die 1,3 miljoen mensen allemaal plotseling een brief kregen met een uitgebreide demografische analyse, een gedragsanalyse en een voorstel tot interventie op basis van die informatie. Aan de andere kant mogen commerciële partijen zulke informatie wél op grote schaal inzetten om doelgroepen te beïnvloeden en verleiden. Maar dat is de vrije markt. Dan mag het wel. Hier hebben we het over een (informatie)monopolie van de overheid en je moet altijd maar afwachten wat de monopolist besluit. Vaak is dat niet in het belang van de “consument”. In dit geval zijn dat de 1,3 miljoen mensen die thuis zitten.’Gedeelde verantwoordelijkheid
‘Ik zou graag een oplossing zien waarin private partijen en overheid gezamenlijk in gelijkwaardigheid verantwoordelijkheid dragen waardoor bedrijven – onder bepaalde voorwaarden – toegang krijgen tot de kaartenbakken. Binnen bijvoorbeeld een – onafhankelijk – instituut kan de overheid dan op gecontroleerde wijze de informatie delen die bedrijven nodig hebben om meer mensen aan het werk te kunnen helpen. Dat instituut heeft zowel de functie van kenniscentrum als die van “tegenspreker”. Zo kunnen alle betrokken partijen leren van oplossingen die elders zijn bedacht en houdt de georganiseerde tegenspraak iedereen scherp op koers. Op die manier kun je het belang van de overheid – de bescherming van de mensen – koppelen aan dat van de ondernemingen – het vinden van uitstekende medewerkers – en dat van de mensen in de kaartenbakken – het vinden van passend werk.’ ‘Helaas zijn vooral gemeenten sterk naar binnen gericht. Er vindt weinig tot geen kennisuitwisseling plaats. Dat is extreem jammer, omdat veel bestaande (overheids)oplossingen direct te kopiëren zijn. Men kan heel veel van anderen leren, maar er wordt absoluut te weinig bij elkaar in de keuken gekeken. Dat zou stap één kunnen zijn: deel werkende oplossingen, zodat niet iedereen afzonderlijk van elkaar het wiel hoeft uit te vinden. Mede hierdoor wordt het huidige systeem in stand gehouden.’Diversiteit op de werkvloer
Lees ook:
Inclusie: wat is dat?
Samen bouwen, samen exploiteren
‘Ook bij het bedrijfsleven ligt de oplossing in het loslaten van oude structuren en systemen. Stop bijvoorbeeld eens met het denken in termen van “profielen”, “vaste vacatures” of zelfs “functies” en “functiehuizen”. Bedrijven moeten daarnaast echt stoppen met het afschuiven van de verantwoordelijkheid richting de overheid. Sommige problemen zijn gewoon te complex en te omvangrijk om alleen door de overheid of alleen door het bedrijfsleven te worden opgelost. Dat moet gezamenlijk. Denk aan mantelzorg, het klimaatprobleem, de problematiek in de farmaceutische en voedingsindustrie. Overheid en bedrijfsleven kunnen (en moeten!) letterlijk de handen ineenslaan om dergelijke problemen te tackelen. Dit kan niet op de oude manier waarbij de overheid het bedrijfsleven “inhuurt”. Dan wordt het een klant-leverancierrelatie en is de afhankelijkheid te groot.’ ‘Wat we in elk geval niet nodig hebben is purpose washing. Helaas zie je dat steeds vaker. Dan formuleren bedrijven een mooi klinkende purpose strategy, maar die is meer gericht op het halen van witte voetjes bij de buitenwereld dan op de intrinsieke motivatie om echt iets te veranderen. Er zijn ook bedrijven met serieus goede intenties, maar tot op heden vind ik het vooral greenwashing. Dan zie je dat het ‘oude commercieel denken’ toch snel de overhand krijgt bij ondernemingen.’ ‘De beste manier om samen te werken is via publiek-private partnerships. Dat zijn letterlijk gezamenlijk gedragen projecten waarin publiek (overheid) hetzelfde aandeel heeft als privaat (bedrijven). Samen bouwen en samen exploiteren. Ik denk daarbij wel dat de overheid de lead moet houden. Je loopt bij bedrijven toch nog weleens het risico dat hun marketingmachine goede sier wil maken met het thema zonder dat er echt iets wezenlijks verandert. Voormalig activist Paul Kingsnorth zei het in Tegenlicht: “Duurzaamheid is een fopspeen voor de middenklasse.” De overheid moet dus wel de lead houden in het agenderen.’ ‘Dat overheid en bedrijfsleven samen optrekken, zag je vroeger niet. Toen werden de zaken gewoon nog in “het torentje” gedaan. Die manier van werken is overigens nog lang niet uitgeroeid. De invloed van allerlei zakelijke belangen bleek bijvoorbeeld afdoende rondom de afschaffing van de dividendbelasting. Er is heel veel private lobbykracht. Die wordt momenteel vooral goed benut door de partijen die het systeem zo lang mogelijk in stand willen houden. Langzaam maar zeker zullen ook die partijen nieuwe leiders in stelling brengen. Mensen die intrinsiek geloven in betekenisvol en duurzaam ondernemen, krijgen langzaam maar zeker op steeds grotere schaal invloed. Dit kost uiteraard veel tijd, maar we hebben die nieuwe influencers echt nodig!’De andere kant van het speelveld
‘Aan de andere kant van het speelveld, bij de betekenisvolle start-ups en purposebedrijven in wording, zie je dat commerciële denken vaak juist te weinig. Elk bedrijfsplan hoort een sterke commerciële component te hebben. Maatschappelijk moet met commercie worden gemixt, want je hebt winst nodig om continuïteit te garanderen. Het kan niet zonder. Alles wat je uit liefde doet, sterft toch vaak in schoonheid. Mede hierdoor zijn er nog niet genoeg betekenisvolle ondernemers om echt een vuist te kunnen maken.’ ‘Een ander groot probleem – en exemplarisch voor compleet nieuw startende bedrijfstakken – is dat de betekenisvolle ondernemingen nog helemaal niet georganiseerd zijn. Er is geen gezamenlijk gremium dat de branche organiseert en waarbinnen ze samenwerken en kennis delen. Er is inmiddels wel een gedragscode: de Code Sociale Ondernemingen. Ook is er een aparte stichting opgericht met een (uit onafhankelijke beoordelaars samengestelde) review board die principal based bepaalt of je voldoet aan de code. Het is niet perfect, maar het is een goed begin en een prima manier om wat ervaring op te doen. Juist bij betekenisvolle ondernemingen is een goede regulering van de branche van belang. Ze houden zich immers bezig met problemen die ons allemaal raken. Bovendien is het goed voor de branche om zich te organiseren
zodat er ook commercieel een vuist gemaakt kan worden. Dat zou misschien een alternatief zijn voor het per se altijd willen samenwerken met de corporates. Waarom niet met elkaar meer massa creëren?’
‘De Rijksoverheid heeft een inkoopkracht van 15 miljard. Je zou een deel daarvan specifiek richting betekenisvolle ondernemingen kunnen sturen. Er gaat bijvoorbeeld veel werk komen uit de implementatie van het Klimaatakkoord. Je zou als overheid kunnen besluiten dat alles wat rond die opdracht zit exclusief naar sociale ondernemingen gaat. Dat zal echter niet of nauwelijks lukken, omdat er nu nog niet voldoende hoogkwalitatieve betekenisvolle ondernemingen actief zijn. In een PwC-rapport worden onderzoeken van ABN AMRO en McKinsey aangehaald waar je uit kunt concluderen dat er tussen de vierduizend en zesduizend sociale ondernemingen actief zijn in
Nederland. Dat is maar een fractie van de 1,6 miljoen geregistreerde bedrijven in Nederland.’
‘We praten nu de hele tijd over betekenisvolle ondernemingen. Inclusieve ondernemingen zijn daar maar een onderdeel van. Toch – en misschien komt dat door een lichte mate van beroepsdeformatie – vind ik het oplossen van de problemen rondom arbeidsparticipatie cruciaal. Arbeid is, zeker in de Nederlandse diensteneconomie, onze allerbelangrijkste asset. Kijk alleen al naar de horeca. Elke dag schieten er ongelofelijk veel nieuwe horecatenten uit de grond. Blijkbaar vervullen ze een behoefte, maar er is geen personeel voor te vinden. We investeren gewoon niet in die juiste assets! Zelfs bij een gerenommeerde naam als Tivoli Vredenburg kampt men structureel met personeelstekorten. Dat komt deels doordat ze zelf te weinig hebben geïnvesteerd in hun horecapersoneel. Ik weet zeker dat we Tivoli en alle andere bedrijven die
kampen met een tekort aan medewerkers tot in de eeuwigheid van supergemotiveerde en vaardige mensen kunnen voorzien. Als we de 1,3 miljoen mensen die nu op de bank zitten begeleiden naar zinvol werk, behoren lege vacatures definitief tot het verleden.’
Bron: Ongekend Talent
Door: Bartel Geleijnse en Job Franken