De terugkerende roep van captains of industry en politici om de aandeelhoudersmacht in te dammen, is onzes inziens een reflectie van de spanningen die in ons stakeholdersmodel besloten liggen. Op grond van dit model moeten aan de ene kant het bestuur en de raad van commissarissen zich bij de vervulling van hun taken richten naar het belang van de vennootschap, welk belang vooral wordt bepaald door het bevorderen van het bestendige succes van de vennootschap. Daartoe moeten zij de belangen van álle bij de vennootschap betrokkenen afwegen. De vennootschap is namelijk geen verlengstuk van de aandeelhouders.
Aan de andere kant beslissen uitsluitend de aandeelhouders over de samenstelling van de raad van commissarissen (en bij niet-structuurvennootschappen ook van het bestuur). En beslissen zij uiteindelijk ook over het welslagen van een openbaar bod op de aandelen van een beursvennootschap – en daarmee over het einde van de zelfstandigheid van die vennootschap. De inherente spanning van dit stakeholdersmodel werd tot nu toe gemitigeerd door het bestuur, onder toezicht van de raad van commissarissen, een grote mate van autonomie te geven over het beleid en de strategie van de vennootschap en door beursvennootschappen een grote mate van vrijheid te bieden om beschermingsconstructies op te werpen tegen ongewenste (zogenoemde vijandige) overname- en aandeelhoudersvoorstellen. Deze bestuursautonomie impliceert dat aandeelhouders, behoudens afwijkende statutaire bepalingen, niet bevoegd zijn voorstellen tot wijziging van de strategie of van het beleid ter bindende besluitvorming op de agenda van een aandeelhoudersvergadering te (laten) plaatsen. Aandeelhouders kunnen derhalve geen wijziging van de strategie en het beleid afdwingen. Dat geldt ook ten aanzien van het beleid van het bestuur om een potentieel openbaar bod af te wijzen of om niet in onderhandeling te treden met een potentiële bieder als de afwijzing is gebaseerd op een serieuze en inhoudelijke analyse en het bestuur over een goed verdedigbare strategie beschikt. Bovendien hebben de meeste Nederlandse beursvennootschappen een of meerdere beschermingsconstructies tot hun beschikking om zich te weren tegen een eventueel ongewenst openbaar bod of aandeelhoudersactivisme (tabel 5.1). Aan de effectiviteit van de hiervoor genoemde remedies wordt nu oprecht dan wel opportunistisch getwijfeld. Daar liggen onzes inziens de volgende factoren aan ten grondslag. De eerste factor is dat het bestuur en de raad van commissarissen in een vijandige overnamesituatie geen regie hebben over het biedingsproces en derhalve over het mogelijke einde van de zelfstandigheid van de vennootschap, terwijl het juist in die situatie nodig is dat zij datgene doen dat in het belang is van de vennootschap en al haar stakeholders.
In combinatie met het feit dat institutionele beleggers hun aandelenportefeuilles internationaal spreiden, is daarmee de allocatie naar grotere landen zoals Frankrijk of de Verenigde Staten veel groter. Aandeelhouders in deze landen hebben dan ook doorgaans een veel hoger belang in de beursvennootschappen ‘uit eigen land’. Buitenlandse aandeelhouders van Nederlandse beursvennootschappen zijn op voorhand minder bekend met de Nederlandse corporate-governancecultuur, gebruiken en regels, met name ten aanzien van het opwerpen van beschermingsconstructies. Ook hier geldt het gezegde ‘onbekend maakt onbemind’.
De grote Nederlandse beursvennootschappen hebben, zeker in vergelijking met bijvoorbeeld Franse en Italiaanse beursvennootschappen, ook veel minder zogenoemde niet-financiële ondernemingen, zoals families, oprichters en strategische beleggers, als aandeelhouders. Dergelijke aandeelhouders worden veelal gezien als ‘bevriende’ aandeelhouders en zullen hun aandelen in de regel niet aan een vijandige bieder aanbieden. Zij bieden derhalve ‘economische’ bescherming. Dat geldt ook voor particuliere beleggers. Uit tabel 5.2 blijkt ook dat de grootste Nederlandse beursvennootschappen, in tegenstelling tot met name Amerikaanse en Italiaanse beursvennootschappen, nauwelijksparticuliere aandeelhouders hebben. Particuliere beleggers tonen een grotere terughoudendheid om hun aandelen aan vijandige, buitenlandse bieders aan te bieden. In juni 2017 hebben Nederlandse captains of industry Nederlandse pensioenfondsen opgeroepen om meer in Nederlandse beursvennootschappen te beleggen, in de verwachting dat Nederlandse pensioenfondsen economische bescherming zouden kunnen bieden tegen mogelijke vijandige overnames van Nederlandse beursvennootschappen.