In het voorjaar van 1984 begon voor mij in Apeldoorn de onderofficiersopleiding, in de wandelgangen de ‘wachtmeestercursus’ genoemd. Ik was na de basisopleiding vier jaar aan het werk geweest als marechaussee en mocht nu, voor mijn tweede kans, naar deze opleiding. De opleiding zou een jaar duren en bestond in grote lijnen uit twee delen. Tijdens het eerste deel stond de verdere militaire vorming centraal en tijdens het tweede deel ging het vooral om aanvullende wetskennis.
Bijzonder en complex
De instructeurs waren collega-onderofficieren van de marechaussee en dat gaf de opleiding een bijzonder karakter. Enerzijds hadden alle cursisten al een aantal jaren gewerkt binnen de organisatie en anderzijds had een deel van de opleiding ook een vormend karakter. Met name dat laatste aspect maakte alles wat complex. Als iemand al geruime tijd werkt binnen een organisatie en dan door collega´s nog verder moet worden gevormd, kan dat snel leiden tot scheve gezichten. Velen kenden elkaar al jaren vanuit het werk. Ik kon me daarom voorstellen dat het voor veel instructeurs niet eenvoudig was de juiste toon te vinden, met name in het militaire deel van de opleiding. Het is dan ingewikkeld de juiste balans te vinden tussen de rol als collega en de rol als opleider. Dit leidde ook regelmatig tot conflicten met de instructeurs. Vooral de vlotte tong van collega’s uit ‘het westen’ werd soms door de collega-instructeurs uit andere delen van het land niet direct op waarde geschat.
Afwijzend en opbouwend
Ik herinner me dat een collega met een bijzonder positieve instelling, maar ook een vlotte tong, een idee naar voren bracht tijdens een gesprek met het kader. Het kader reageerde sterk afwijzend op zijn voorstel. Hij moest niet zo zeuren en niet zo negatief zijn. Ik vond dat hij eigenlijk wel een goed punt had en bracht niet lang daarna hetzelfde onderwerp nog eens ter sprake. Iedereen spreekt op zijn of haar eigen manier, maar inhoudelijk had ik hetzelfde punt. Mijn opmerking werd gezien als bijzonder opbouwend. Ik was stomverbaasd en vertelde dat ik eigenlijk hetzelfde vertelde als mijn collega korte tijd daarvoor had gedaan. Waarom werd er dan op zijn inbreng zo negatief gereageerd?
Uiteraard kwam er een uitleg dat het toch anders lag, maar voor mij was het een duidelijk voorbeeld van dat het vaak niet gaat om wat er wordt gezegd, maar om wie het zegt. Het is de toon die de muziek maakt, maar als je de muzikant niet mag, lukt het vaak niet om goed naar de muziek te luisteren.
… als je de muzikant niet mag, lukt het niet om goed naar de muziek te luisteren …
Richten op de inhoud
Dit weten we allemaal: binnen een team kan de een alles zeggen en de ander niets. De kritische noot van de een wordt al snel ervaren als dwarsliggen, terwijl het bij een ander wordt gezien als ‘goed meedenken’. Ik heb in de loop der jaren gemerkt hoezeer dit bepalend is voor wat er gebeurt binnen een organisatie, tot op het hoogste niveau. Mensen die niet in het gewenste spoor lopen of over wie in de loop der tijd een negatief beeld is ontstaan, kunnen de meest zinnige en belangrijke zaken naar voren brengen en worden toch genegeerd. Zelf heb ik natuurlijk soms ook wat meer moeite met de inbreng van de een dan van de ander. Het is nu eenmaal niet mogelijk met iedereen eenzelfde ‘klik’ te hebben. Toch heb ik later nog vaak teruggedacht aan deze situatie en dan probeerde ik me vooral te richten op de inhoud.
Beluister de podcast: Leiderschap door de rangen heen
Bron: Leiderschap door de rangen heen
Door: Harry van den Brink
Foto: Defensie.nl