In dit artikel stellen de auteurs vast dat deugdzaam leiderschap investeringen vergt van zowel de leidinggevende als de organisatie en dat het wellicht niet voor iedereen is weggelegd, ook gezien het feit dat de uitoefening van deugdzaam leiderschap via karaktersterkten afhangt van persoonlijkheidstrekken. Na een algemene beschrijving van deugden en hoe men in de westerse en oosterse filosofische tradities over deugden denkt, beschrijven de auteurs drie mogelijke benaderingen om een deugdzaam leider te worden.
Geschatte leestijd: 21 minuten
Inhoudsopgave
Deze drie benaderingen zijn:
- de onderwijsmodellen over experimenteel leren van Kolb,
- The Virtues Project van Kavelin-Popov, en
- een benadering die gebaseerd is op de ‘value based orientation’ van Crossan en het vier-fasenproces van Rest.
De auteurs benadrukken dat de Big Fivepersoonlijkheidstrekken zorgvuldigheid en inschikkelijkheid van cruciaal belang zijn en dus meer verdisconteerd moeten worden bij zowel de transitie van principaal-agentdenken naar rentmeesterschapdenken, als (meer praktisch) bij de werving en selectie van leiders.
Inleiding
Immoreel gedrag, zoals fraude, verduistering en corruptie, is van alle tijden. De internetbubbel barstte rond 2000 en aan de jarenlange koersstijging op de beurzen kwam een einde. Tegelijkertijd kwamen de berichten over fraude, verduistering en corruptie. De namen zijn alom bekend: Enron, WorldCom, Parmalat, Tyco, Qwest. Het maatschappelijk vertrouwen kreeg een flinke knauw door deze schandalen. Door de financiële crisis en de erop volgende (kleinere) schandalen is het vertrouwen verder gedaald. De crisis en de schandalen hebben er ook toe geleid dat het Angelsaksische model en het kortetermijndenken hebben afgedaan, ten gunste van het denken over langetermijnwaardecreatie.
Het principaal-agentdenken wordt langzamerhand vervangen door de rentmeesterschapfilosofie (‘stewardship’), waarbij de leidinggevende de persoonlijke doelen het best bereikt door maximaal bij te dragen aan de collectieve langetermijndoelen van de organisatie (Davis e.a., 1997). Aandeelhouderswaarde, activistische aandeelhouders en private equity staan binnen dit model niet meer centraal.
Grotere roep om moreel leiderschap
Door de daling van het maatschappelijke vertrouwen is de roep om moreel leiderschap groter geworden (Lakshmi, 2014; Hendriks e.a., 2020). Op welke manier een leidinggevende de doelen bereikt en wat medewerkers over de leidinggevende zeggen, zegt meer dan wat de leider zelf over de eigen manier van werken vertelt.
Succesvolle leiders inspireren medewerkers immers tot succes. Er is dan ook veel geschreven en gezegd over leiderschapstrekken, leiderschapsstijlen en situationele factoren die leiderschapsgedrag beïnvloeden en we kunnen vele artikelen vinden die de definitie van leiderschap, de wijze van internaliseren en diverse vormen van leiderschap behandelen (zoals transformationeel, situationeel, charismatisch, dienend, organisatorisch, participatief, laisserfaire-, autocratisch, visionair, moreel, inclusief, verantwoordelijk, strategisch, ethisch en authentiek leiderschap).
Succesvolle leiders inspireren medewerkers immers tot succes.
De literatuur tot op heden negeert echter grotendeels het belang van karaktervorming bij leiders op het gebied van de deugden (Crossan e.a., 2017; Newstead e.a., 2019). De maatschappij ziet het steeds meer als de plicht van leiders om te handelen conform de waarden en normen, en niet stil te zitten bij of (erger) mee te werken aan ondeugdelijke praktijken. In plaats van het Angelsaksische model en het principaal-agentdenken met de focus op de korte termijn ontstaat nu het rentmeesterschapmodel. De maatschappij – en dus ook de organisatie met alle medewerkers – vertrouwt op de leidinggevende, en door het tonen van deugden stijgen het vertrouwen en de satisfactie van de medewerkers.
Verband leiderschap en florerende medewerkers
De boodschap die we hier willen afgeven is dat er een verband is tussen (deugdelijk) leiderschap en het al dan niet floreren van medewerkers en de onderneming (Hendriks e.a., 2020). In dit kader kan beargumenteerd worden dat deugdelijk leiderschap een hulpmiddel is om bevlogenheid van medewerkers en werkgeluk te bevorderen, om zodoende een hogere productiviteit, een grotere klanttevredenheid en minder verzuim en verloop te bewerkstelligen (Krekel e.a., 2019). Het is dus van belang om aan deugden te werken, deze te internaliseren en te uiten. We beargumenteren dat de leidinggevende zich bewust kan worden van het belang van deugden, erop kan reflecteren en ze kan internaliseren in de karakterstructuur, om ze vervolgens toe te kunnen passen in de dagelijkse praktijk.
In dit artikel bieden we handvatten en methoden om deugdzaam leiderschap verder te stimuleren. We beginnen met een algemene beschrijving van deugden, hoe men in de westerse en oosterse filosofische tradities over deugden denkt. Vervolgens relateren we deugdzaam leiderschap aan karaktersterkten of persoonlijkheidseigenschappen, waarbij we gebruikmaken van inzichten uit de psychologie. Ten slotte bekijken we welke methoden en handvatten er zijn voor deugden als karaktersterkten, om zo deugdzaam gedrag te bevorderen.
Deugden
Deugden zijn de bouwstenen van ons karakter; het zijn onze innerlijke drijfveren en ze vormen samen ons morele kompas. Deugden zijn al dan niet door oefening verkregen en zijn dus niet aangeboren, maar het zijn goede gewoonten en een tweede natuur geworden dankzij deze voortdurende oefening. Dit impliceert dat de leidinggevende door voortdurende oefening kan leren deugdzaam te handelen (Newstead e.a., 2019).
Het begrip ‘deugd’ vindt men terug in vrijwel alle vormen van ethiek, maar de klassieke traditie van de deugdenethiek (o.a. Plato, Aristoteles en Thomas van Aquino) staat binnen het kader van een teleologische theorie (Hackett & Wang, 2012), dat wil zeggen: een theorie die vertrekt vanuit een begrip van het doel van het menselijk leven. In die klassieke traditie wordt dat doel opgevat als ‘geluk’ en vormt de deugd de (belangrijkste) manier waarop dat doel wordt bereikt. De Griekse filosoof Plato behandelde het onderwerp van de deugden in zijn boek Politeia, Aristoteles breidde dat gedachtegoed uit in zijn Nicomachische ethiek. De christelijke wereld bouwde hierop voort en integreerde het in de theologie.
Christelijke traditie
Van oudsher worden de theologale of goddelijke deugden onderscheiden van de kardinale deugden (Buijs, 2016). De drie theologale deugden geloof, hoop en liefde ontlenen hun naam aan het feit dat ze voor christenen de weg zijn die hen direct naar God leidt. De kardinale deugden betreffen moed, matigheid, rechtvaardigheid en wijsheid.
De naam is afkomstig van het Latijnse woord voor hengsel waarop een deur rust (cardo); het zijn dus kern- of spildeugden. Voor de theologale deugden geldt ‘hoe meer, hoe beter’, voor de kardinale deugden geldt dit principe niet. Bij de kardinale deugden zal juist met beleid gekozen moeten worden om de gulden middenweg van de deugd aan te houden (Van Oudenhoven, 2008). Heel weinig moed leidt immers tot laf gedrag, terwijl te veel moed overmoedig en roekeloos maakt. Volgens Aristoteles zou de wijsheid de deugd zijn die ervoor zorgt dat we het midden kunnen houden op de deugddimensies (Pinnoy, 1981). Over de theologale deugden is veel gezegd, vooral in bijbels verband; de mens – en dus ook de leidinggevende – zou te allen tijde veel van de drie deugden geloof, hoop en liefde in huis moeten hebben.
Naast de bovenstaande christelijke stroming zijn er ook andere stromingen te onderscheiden die bijgedragen hebben aan het hedendaagse denken over deugden. De belangrijkste zijn de joodse, islamitische en oosterse stromingen (Dahlsgaard e.a., 2005) die hierna besproken worden.
Joodse traditie
In de Tenach zijn er meerdere teksten die zich in het bijzonder bezighouden met de deugden die door de joodse cultuur worden gewaardeerd: het verslag van de tien geboden die Mozes in Exodus ontving en twee boeken van Spreuken die specifieke instructies geven over de gevolgen van deugden en ondeugden. De tien geboden vormen een lijst van ‘U zult’ en ‘U zult geen/niet’. De geboden verbieden polytheïsme, afgoderij, Gods naam ijdel gebruiken, moord, overspel, diefstal, liegen en hebzucht, terwijl ze bevelen dat de sabbat wordt geheiligd en de ouders worden geëerd. Rechtvaardigheid is geïmpliceerd in verboden tegen moord, diefstal en liegen, matigheid in die tegen overspel en hebzucht en transcendentie in het algemeen binnen de goddelijke oorsprong van de bevelen.
De beginregels van het eerste boek van Spreuken zijn een oproep tot vergiffenis en zijn tamelijk duidelijk in het onderscheiden van die deugden die het jodendom bijvoorbeeld waardeert, rechtvaardigheid en voorzichtigheid. De boeken II en IV van Spreuken worden toegeschreven aan Salomo en handelen specifiek over deugdzaam gedrag. De verzen van Spreuken zijn er in overvloed en veel deugden worden erin bepleit. Ze omvatten integriteit (moed), rechtschapenheid, betrouwbaarheid (gerechtigheid), liefde, genade en vriendelijkheid (mensheid), ijver, voorzichtigheid, nederigheid en terughoudendheid (matigheid), hoop, liefde voor God (transcendentie) en begrip, kennis en respect voor instructie (wijsheid).
Islamitische traditie
De islamitische deugden kregen vorm tijdens en kort na het leven van Mohammed (570-632). De engel Gabriel openbaarde ze en ze zijn opgenomen in 114 hoofdstukken van de koran (‘recitatie’), met de bewering van Mohammed dat hij de opvolger van Jezus en de laatste van de profeten was. De openbaringen vormden ook de basis voor zijn verdere leer, die zich snel ontwikkelde tot het georganiseerde islamitische geloof. Hoewel hij op cruciale manieren verschilt van het jodendom en het christendom, werd de islam toch beïnvloed door en omvat het enkele van de waarden van deze andere religies. De islamitische filosofie onderscheidt zich door de centrale inclusie en het belang van God. Het is dus niet verrassend dat transcendentie een centrale rol speelt in de islam.
Oosterse tradities
De belangrijkste stromingen in de oosterse filosofie zijn de boeddhistische filosofie, het confucianisme, het taoïsme en de hindoeïstische filosofie. De oosterse filosofie komt uit Azië, voornamelijk uit India en China. Er is niet alleen een geografisch scheiding met de westerse filosofie, maar tevens een groot verschil door het ontbreken van een scheiding tussen religie en filosofie. Veel van de oosterse filosofische scholen zijn namelijk tevens erkend als religies.
De Boeddha kwam na jarenlange reizen pas tot ‘nirwana’ ofwel het ultieme doel van het bestaan, gekenmerkt door een staat van gelukzaligheid die wordt bereikt door een afstemming van het zelf en de verlangens. De Boeddha geloofde dat iedereen met de juiste soort van beoefening het nirwana kon bereiken. De vier boeddhistische deugden (‘brahmaviharas’) ontstaan vanzelf wanneer de zelfillusie verwijderd wordt (Jayawardena- Willis e.a., 2019): het zijn compassie, gelijkmoedigheid, medevreugde en liefdevolle vriendelijkheid. Deze vier deugden hebben alle hun oorsprong in het loslaten van het egomechanisme. Als we deugdelijk proberen te doen – met daarbij een egocentrische houding – dan glijden we af naar de ondeugd, want wat we doen is dan alleen deugdelijk voor de buitenkant.
Gedachtegoed Confusius
Het gedachtegoed van Confucius is zeer invloedrijk geweest voor de Chinese beschaving. De deugdenethiek van Confucius is zonder godsdienstige achtergrond. De deugd van menselijkheid speelt in deze stroming een belangrijke rol (Hackett & Wang, 2012). Het confucianisme, de historische Chinese tegenstroming van het taoïsme, staat voor beheersing, orde, gezag, hiërarchie, regels, rituelen, voorschriften, verantwoordelijkheden en moraal. Er heerst consensus onder wetenschappers dat er vier tot vijf centrale deugden te onderkennen zijn binnen het confucianisme die de mens voor een gezond leven moet uitoefenen. Deze deugden zijn: ‘ren’ (welwillendheid, naastenliefde en menselijkheid), ‘yi’ (eerlijkheid en oprechtheid), ‘zhi’ (kennis), ‘xin’ (trouw en integriteit) en ‘li’ (correct gedrag ofwel fatsoen, goede manieren, beleefdheid, ceremonie en aanbidding).
Taoisme
Het taoïsme steekt de draak met het confucianisme. Het taoïsme is namelijk de filosofische rivaal, waarbij het draait om ‘tao’ ofwel de weg. Deze tao heeft betrekking op de hemel en de aarde en is onbeschrijfelijk, niet benoembaar en kan niet worden vertaald. De tao verwijst naar de richting, de beweging daar naartoe, de methode om er te komen, evenals de gedachten daaromtrent. Het gaat om de weg naar een eindeloze cyclus van gebeurtenissen, waarbij je niet moeten proberen de wereld te veranderen maar je juist moet voegen naar de situatie zoals die op je afkomt. Taoïsme is praktisch en gericht op harmonie en eenvoud. De tao suggereerde dat de deugdelijke mens vertoeft zonder te denken en handelt zonder te overwegen; hij rekent niet met juist of onjuist, noch met mooi of lelijk. De originele teksten van Lao Tzu zijn zo cryptisch, dat er meerdere interpretaties mogelijk zijn. Wel kunnen we onderkennen dat in de natuurlijkheid en spontaniteit (‘tzu-jan’) ofwel ‘het zijn en bestaan zonder inspanning’ de grootste deugd ligt.
Hindoeïsme
Het hindoeïsme legt de nadruk op persoonlijke verbetering, als klankbord van het boeddhisme, maar staat in schril contrast met het confuciaanse geloof in deugd als burgerschap. De nadruk in het hindoeïsme ligt op persoonlijke deugden, zoals: niet te veel met het zelf bezig zijn. De deugden binnen het hindoeïsme verbeteren het huidige leven en geven potentieel om een hogere kaste in het volgende leven te bereiken. Het hindoeïsme kenmerkt zich door zes deugden: ‘sama’ (gemoedsrust), ‘dama’ (zelfbeheersing), uparati (afzien van zinsgenot), ‘titiksa’ (verdraagzaamheid), ‘sraddha’ (geloof) en ‘samadhana’ (concentratie). In het hindoeïsme is geweldloosheid de hoogste deugd.
Universele deugden
Peterson en Seligman (2004) hebben al deze stromingen bestudeerd en komen tot de belangrijke conclusie dat er, ondanks verschillen, consensus is over bepaalde kerndeugden. Met andere woorden: er zijn algemene karaktereigenschappen die ‘universele’ waarden identificeren en ook samenvallen met eigentijdse lijsten van eigenschappen die individuen vatbaar maken voor het (psychologische) goede leven – of we die nu positieve geestelijke gezondheid, psychologisch welbevinden, psychosociale deugden, zelfactualisatie, psychosociale volwassenheid of authentiek geluk noemen.
Peterson en Seligman identificeerden uit de genoemde stromingen zes universele deugden die alle, zij het niet alle zes evenredig, terugkomen in de diverse stromingen. Deze zes universele deugden zijn: moed, matigheid, rechtvaardigheid, wijsheid, menselijkheid en transcendentie. Samen representeren ze een goed karakter.
- Moed.
- Hierbij draait het om de juiste keuze, ondanks mogelijk (persoonlijke) consequenties. Moed impliceert de emotionele kracht om ondanks tegenspoed doelen te bereiken. Een moedig leidinggevende is dapper en eerlijk en heeft doorzettingsvermogen.
- Matigheid.
Deze deugd betekent dat de leidinggevende controle heeft over zijn emotionele reacties en wens tot persoonlijke gratificatie. Het is de deugd die de leidinggevende ervan weerhoudt om excessen na te jagen. Het draait hierbij om vergeving, nederigheid, voorzichtigheid en zelfregulatie. - Rechtvaardigheid.
- Bij rechtvaardigheid gaat het erom dat de leidinggevende anderen geeft waar ze recht op hebben. Het is de karaktereigenschap die ten grondslag ligt aan een gezonde samenleving. De deugd omvat teamwerk, eerlijkheid en fair handelen.
- Wijsheid.
Een leidinggevende die over wijsheid beschikt is in staat om de juiste beslissingen te nemen, goed te handelen en de juiste middelen in te zetten, gegeven een bepaalde situatie. Wijsheid impliceert dat de leidinggevende in staat is wijsheid te vergaren en deze in te zetten in de praktijk. Onder de deugd wijsheid vallen creativiteit, nieuwsgierigheid, beoordeling, perspectief en de wil om iets nieuws te leren. - Menselijkheid.
Bij menselijkheid gaat het erom dat de leidinggevende in staat is om anderen met liefde en respect te behandelen. Het is de interpersoonlijke sterkte die de leidinggevende in staat stelt om contact met anderen te leggen. Bij deze deugd horen de aspecten liefde, vriendelijkheid en sociale intelligentie. - Transcendentie.
Bij deze laatste deugd gaat het om sterkten dat relaties dwingt om rekening te houden met het universum en met betekenisvol leven. Het omvat de waardering van schoonheid en excellentie, dankbaarheid, hoop, humor en spiritualiteit.
Deze convergentie binnen de diverse stromingen is weergegeven in tabel 1 (gebaseerd op Dahlsgaard e.a., 2005). Hoewel rechtvaardigheid en menselijkheid beide expliciet genoemd worden in alle stromingen, geldt dit niet voor de andere vier deugden. Gematigdheid en wijsheid worden respectievelijk alleen in het confucianisme en boeddhisme impliciet benoemd, terwijl transcendentie een minder expliciete rol lijkt te spelen in het confucianisme en taoïsme (maar de notie dat er een hogere betekenis of doel is voor het leven, al dan niet religieus onderbouwd, komt in elke traditie terug). De grootste verschillen tussen tradities zien we met betrekking tot moed. Waar deze deugd in sommige tradities vrij expliciet besproken wordt (meestal als fysieke moed), maken vele oosterse tradities er geen melding van.
Toepasbaarheid situatie afhankelijk
Iedere deugd representeert een uniek aspect waarbij de toepasbaarheid en de consequentie van uitoefening situatieafhankelijk is. Sommige deugden zouden van meer belang kunnen zijn dan andere. Zo wordt wijsheid door Aristoteles gezien als de belangrijkste deugd; zij mitigeert de overige kardinale deugden. De hedendaagse ethische wetenschappers stellen echter dat de universele deugden tezamen een geheel vertegenwoordigen, waarbij wordt gesteld dat de mens zelden één of twee bepaalde deugden bezit en de andere deugden niet. Dit impliceert dat de deugden met elkaar samenhangen (MacIntyre, 1984).
De huidige leiderschapstheorieën bevatten soms enkele, doch nooit alle karaktertrekken die gebaseerd zijn op de deugdenethiek. Door het ontbreken van deze holistische zienswijze en het op ongelijke wijze betrekken van sommige van de dimensies, resulteert een leiderschapskarakter dat beslist onevenwichtig te noemen is. Het is zodoende van evident belang om de zes universele deugden moed, matigheid, rechtvaardigheid, wijsheid, menselijkheid en transcendentie tezamen in ogenschouw te nemen.
Onderscheid tussen deugden, karaktersterkten en persoonlijkheidstrekken
Deugden zijn iets anders dan karaktersterkten. De karaktersterkten zijn de vrijwillig gekozen mechanismen en processen waardoor de deugden worden uitgeoefend. Een toeschouwer zou op basis van karaktersterkten en gedrag kunnen verklaren en wellicht voorspellen. De deugd is een motiverende prikkel om bepaald gedrag wel of niet te vertonen; Peterson en Seligman (2004) noemen het ‘values in action’. Deugden zijn zodoende het hart van waaruit de leidinggevende kan handelen en deugden helpen om bepaalde karaktersterkten te ontwikkelen.
De psychologische wetenschap heeft de trekken van een goed karakter nader gespecificeerd. Bij de classificatiestructuur met de zes universele deugden moed, matigheid, rechtvaardigheid, wijsheid, menselijkheid en transcendentie horen karaktersterkten.
Zo horen bij de deugd moed de karaktersterkten dapperheid, doorzettingsvermogen, eerlijkheid en levenslust. Karaktersterkten zijn de meer psychologische processen die de deugden bepalen of, anders gezegd, karaktersterkten zijn onderscheidende manieren om een bepaalde deugd te tonen. De deugd wijsheid kan zodoende worden uitgeoefend door karaktersterkten als creativiteit, nieuwsgierigheid, kritisch denken, leergierigheid en sturend vermogen. Deze karaktersterkten hebben alle betrekking op het verkrijgen en gebruik van wijsheid, maar zijn toch verschillend van elkaar.
In tabel 2 staan alle karaktersterkten die horen bij de zes universele deugden. Peterson en Seligman (2004) suggereren verder dat karaktersterkten gevormd worden door habituele acties en dat deze stabiel maar kneedbaar zijn, waardoor het mogelijk is ze (verder) te ontwikkelen.
Persoonlijkheidstrekken
De uitoefening van een bepaalde karaktersterkte hangt af van persoonlijkheidstrekken. Persoonlijkheidstrekken zijn de endogene basistendenties waardoor bepaalde gedachten, gevoelens en gedrag ontstaan. Uit onderzoek van Moberg (1999) blijkt dat vooral inschikkelijkheid en zorgvuldigheid bijdragen aan een deugdzame organisatie.
Dit is niet verwonderlijk; zorgvuldige mensen hebben een gevoel van competentie, werken ordelijk, zijn principieel en ijverig en bezitten zelfdiscipline. Inschikkelijkheid wordt in de Big-Five-persoonlijkheidstest (o.a. Goldberg, 1992) ook wel vriendelijkheid genoemd. Mensen die hoog scoren op deze dimensie zijn aangename personen in de omgang. Ze zijn openhartig, geneigd om anderen te vertrouwen en ze zijn nederig, meegaand en sympathisch. Ook al zijn er meerdere persoonlijkheidseigenschappen die iemand een deugdzaam leidinggevende maken, inschikkelijkheid en zorgvuldigheid dragen hier zeker aan bij. Hoewel inschikkelijkheid vaak niet geassocieerd wordt met leiderschap (Judge e.a., 2002), zou leiderschap wellicht wat meer inschikkelijkheid kunnen gebruiken om de transitie van het principaal-agentmodel naar het rentmeesterschapmodel te maken.
De weg naar deugdzaam leiderschap
Als we van theorie naar praktijk gaan, zijn er niet alleen schalen ontwikkeld om deugdelijkleiderschap te meten op de werkvloer (Riggio e.a., 2010; Thun & Kelloway, 2011; Wang & Hackett, 2016), maar bieden deze schalen ook handvatten voor deugdzaam leiderschap dat een leider in de dagelijkse praktijk kan uitoefenen.
Zo wordt een moedig leider geacht te handelen met doortastend initiatief, zelfs in geval er een persoonlijk
risico aan verbonden is, terwijl een wijs leider in staat is om alleen middelen in te zetten die noodzakelijk zijn in een specifieke situatie. Maar hoe kunnen we deugdzaam leiderschap stimuleren op de werkvloer? Hierna beschrijven we drie benaderingen die kunnen helpen om deugdelijk gedrag onder leiders te bewerkstelligen.
Als eerste gebruiken we de onderwijsmodellen over experimenteel leren van Kolb (1984) die zijn gebaseerd op de cognitieve ontwikkelingstheorieën van Piaget (1976). De leertheorie van Kolb beslaat vier fasen waardoor het internaliseren van de karaktersterkten beter zal slagen. Toegepast op leiderschap in organisaties impliceert de theorie ten eerste een concrete ervaring waarin de leidinggevende samen met medewerkers iets doet. In de tweede fase reflecteert de leidinggevende over het eigen gedrag en over het gedrag van anderen. In de derde fase maakt de leidinggevende een concrete conceptualisatie van de verklaring die een medewerker heeft gegeven over het geobserveerde gedrag of de persoonlijke ervaring; in deze fase komen nieuwe ideeën en concepten naar voren. In de vierde en laatste fase wordt er actief geëxperimenteerd met de nieuw opgedane
ideeën en concepten.
Assimilatie en accommodatie
Om nieuwe leerschema’s te kunnen ontwikkelen, is assimilatie en accommodatie noodzakelijk. Assimilatie omhelst de integratie van externe elementen in bestaande systemen en maakt dus gebruik van bestaande cognitieve schema’s om wijs te worden uit nieuw materiaal. Accommodatie is de aanpassing van het assimilatieschema om nieuwe ervaringen te begrijpen die niet pasten in het oude cognitieve schema.
Een tweede benadering ontlenen we aan The Virtues Project (TVP), een wereldwijd initiatief om de praktijk van deugden in het dagelijks leven te stimuleren. Het project werd in 1991 geïnitieerd door Linda Kavelin-Popov, Dan Popov en John Kavelin en vond zijn weg naar meer dan honderd landen. Gebaseerd op het uitgangspunt dat de meeste mensen inherent goed zijn en dat deugden de meest elementaire elementen van die goedheid zijn, bestaat TVP uit een lijst van deugden en (vijf) strategieën die zijn ontworpen om deugden te cultiveren en het karakter te ontwikkelen (Popov & Smith, 2005).
Dit door een lexicon van deugden aan te nemen en de taal van de deugden te spreken, zodat negativiteit omgezet kan worden in deugdentaal, door deugden te gebruiken als een kader om uitdagingen en fouten te begrijpen en ervan te leren, door grenzen te stellen die de waardigheid van mensen beschermt, door een dagelijkse routine te kweken van eerbied en respect voor de ander en door ‘compassionate curiosity’ aan te bieden, om er voor anderen te zijn en naar hen te luisteren. Met deze vijf strategieën kan de leidinggevende niet alleen de goedheid of deugdzame potentie van het eigen karakter verfijnen, maar ook de ontwikkeling van deugden bij anderen bevorderen en daarom een goed leidinggevende worden.
Deugdgeoriënteerde benadering
De derde insteek betreft een deugdgeoriënteerde benadering die kan helpen om goede karaktersterkten te ontwikkelen. Het model is gebaseerd op de Virtue Based Orientation (VBO) van Crossan e.a. (2013) en het vierfasenproces van Rest (1986). De vier fasen die men daarbij moet doorlopen zijn bewustzijn, beoordeling, intentie en gedrag. Indien de leidinggevende effectief wil worden, zijn zelfbewustzijn en zelfreflectie cruciaal. Bij dit model zou dus een vijfde kritische fase van reflectie moeten worden opgenomen.
Figuur 1 geeft een visualisatie van dit proces met vijf fasen. Indien de leidinggevende in staat is om dit proces continu te doorlopen, ontstaat er een vliegwiel met een doorlopend leerproces.
Voorbeeld
Een voorbeeld om dit te verduidelijken: als een leidinggevende de deugd moed wil ontwikkelen en in het bijzonder wil werken aan dapperheid, suggereert de deugdenoriëntatie dat deze deugd versterkt kan worden door een vliegwiel aan te zetten van ervaring en reflectie. Hierbij moeten ondeugden van roekeloosheid en lafheid vermeden worden. De leider doorloopt de fasen van bewustwording, beoordeling, intentie en gedrag.
Het is de reflectie die de leidinggevende in staat stelt om dit proces te bespoedigen en op deze manier dapper te worden. Dit proces kan individueel doorlopen worden, maar het is beter om de dialoog met anderen te zoeken. De deugden kunnen ook getraind worden door het deugdelijk gedrag van anderen gade te slaan, te bestuderen en te modelleren.
Deze ideeën vinden we terug in het werk van Aristoteles en het oude gezegde van de Igbo- en Yoruba-regio’s van Nigeria dat een compleet dorp nodig is om een kind op te voeden. Goede sociale relaties op de werkvloer zijn dus van essentieel belang voor de ontwikkeling van deugdzaam leiderschap.
Tot besluit
In dit artikel hebben we een overzicht gegeven van de literatuur over deugdzaam leiderschap en een aantal handvatten en werkwijzen geboden waarmee deugdzaam leiderschap in de geest van de rentmeesterschaptheorie operationeel gemaakt kan worden. De drie beschreven benaderingen gaan uit van intentioneel leren, waarbij bewustwording en reflectie cruciaal zijn.
Deugdzaam leiderschap vergt zodoende investeringen van zowel de leidinggevende als de organisatie en is wellicht niet voor iedereen weggelegd, ook gezien het feit dat de uitoefening van deugdzaam leiderschap via karaktersterkten afhangt van persoonlijkheidstrekken.
Dit betekent dat, wanneer we een transitie van het principaal-agentdenken naar het rentmeesterschapmodel willen bewerkstelligen, we leiders meer moeten gaan selecteren op zorgvuldigheid en inschikkelijkheid. Het belang van karaktervorming op het gebied van de deugden zou meer aandacht moeten krijgen in de literatuur.
Bron: Tijdschrift M&O
Door: Antoinette Rijsenbilt en Martijn Burger
Dr. A. Rijsenbilt is verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Haar onderzoek richt zich op de persoonlijkheid (in het bijzonder op de narcistische persoonlijkheid) van bestuurders en de effecten daarvan op de bedrijfsvoering.
Dr. M. Burger is wetenschappelijk directeur van de Erasmus Happiness Economics Research Organisation en universitair hoofddocent bij de capaciteitsgroep Toegepaste Economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.