Circulaire economie is een druk bediscussieerd onderwerp, zowel als theoretisch concept alsook als praktisch business model. Voor de een gaat het niet veel verder dan recycling van grondstoffen, voor de ander is het de weg naar een duurzame wereld. In een serie van drie artikelen over de circulaire economie schetst Hans Stegeman een theoretisch kader en vergelijkt hij de circulaire economie met ons huidige systeem. In dit derde artikel gaat het over circulaire businessmodellen en de financiering ervan tegen de achtergrond van ons nog steeds lineaire economisch systeem.
Circulaire economie: wanneer werkt het?
Nu we de nodige theoretische kennis op zak hebben, rest ons de cruciale vraag hoe we de circulaire economie, gegeven de beperkingen van onze huidige economie, in de praktijk kunnen organiseren. De focus ligt daarbij niet, zoals in veel studies, op circulaire businessmodellen en hoe die te ontwerpen of te onderscheiden zijn. In dit artikel zijn markten het uitgangspunt.
Laten we beginnen met te onderkennen dat veel businessmodellen of grondstofkringlopen die technisch mogelijk zijn toch niet van de grond komen. De reden hiervoor moet niet zozeer in die businessmodellen of grondstofkringlopen worden gezocht, maar vooral in het (niet) functioneren van de markt. En dus gaat het er niet om een businessmodel beter te begrijpen, maar om te begrijpen waarom een markt er niet is.
In een circulaire economie vormen grondstofstromen het uitgangspunt. De aard van de grondstof bepaalt de mate van circulariteit, de omlooptijd en risico’s die daarmee samenhangen. Dit bepaalt ook de speelruimte voor financierbare bedrijfsmodellen. Rest ons de cruciale vraag te beantwoorden: Wat is er nodig om circulaire markten te laten ontstaan?
Lees hier deel 1 uit de serie door Hans Stegeman : Circulaire economie (deel 1): Doelen, definities en strategieën
Lees hier deel 2 : De vrije markt beperkt de circulaire economie (deel 2)
Een marktlens voor de circulaire economie
In veel studies over de circulaire economie gaat het over ‘businessmodellen’: hoe kunnen bedrijven bijdragen aan het sluiten van kringlopen. Meestal wordt dan ook meteen aangegeven dat het sluiten van grondstofkringlopen iets is waarbij meerdere partijen betrokken zijn. Dit kunnen eindklanten zijn, maar ook afnemers of toeleveranciers in de keten.
Hoeveel partijen dit zijn, is volgens de economische theorie afhankelijk van de aard van de transacties (Williamson, 2008). Hoe groter de investering die alleen nuttig is voor het verder sluiten van een kringloop (asset specificity), hoe eerder een bedrijf geneigd zal zijn dit zelf te doen. Zelf doen kan dan ook betekenen verticale integratie of het voor langere tijd afsluiten van contracten met andere partijen zodat geen marktrisico wordt gelopen. Hoe hoger de frequentie van een transactie die nodig is voor het sluiten van een kringloop, hoe eerder een bedrijf dit deel van de kringloop zelf zal willen sluiten.
De aard van transacties en transactiekosten bepalen, samen met de aard van de markt, de ruimte voor en het aantal businessmodellen.
En als laatste: hoe onzekerder de mogelijkheden om de kringloop te sluiten, bijvoorbeeld door onzekerheid in het aanbod van grondstoffen of de tijdsperiode waarover transacties plaatsvinden, hoe groter de kans dat een bedrijf dat zelf gaat doen. Dus de aard van transacties en transactiekosten bepalen samen met de aard van de markt de ruimte voor en het aantal businessmodellen.
Circulaire principes en lineaire markten
De onderstaande figuur geeft dit conceptueel weer. In het midden een ‘normale’ waardeketen: van de ontginning van grondstoffen tot en met het afval van productie en eindproducten. De pijlen geven de verschillende strategieën weer om waardebehoud te realiseren: de zogenaamde Re’s zoals ook weergegeven in het eerste artikel. Echter, om die Re’s te realiseren zijn vaak nieuwe organisaties ofwel businessmodellen nodig (de bolletjes in de figuur). Tussen elk van die actoren ontstaan dan weer nieuwe markten. Als die markten werken, kunnen er transacties plaatsvinden tussen de verschillende businessmodellen. Als dit op een winstgevende manier gebeurt, is sprake van een verdienmodel.
Die markten ontstaan echter lang niet altijd zomaar uit zichzelf. Immers, als ze zouden werken, dan zouden ze er al zijn en zouden we al een circulaire economie hebben. En dus is eigenlijk het nog niet bestaande deel van de circulaire economie de plek van niet goed werkende markten.
Niet-werkende markten
In de economische literatuur zijn markten en wanneer ze wel of niet werken veelvuldig en uitvoerig beschreven. Dat geldt ook voor deze nieuwe of nog niet bestaande markten.
Het uitgangspunt is dat de markt het best in staat is om een efficiënte verdeling van productiemiddelen tot stand te brengen. De expliciete aanname is dat een goed werkende markt de weerslag is van de voorkeuren van alle actoren en zo het meest efficiënt welvaart maximaliseert. In deel 2 van deze serie heb ik al betoogd dat de marktordening een optimale grondstoffenbenutting op diverse manieren echter ook kan verstoren. Daarom is het nuttig om, gegeven onze huidige marktordening, dieper te duiken in de verschillende vormen van marktfalen, om te kunnen analyseren wanneer circulaire businessmodellen al dan niet kansrijk kunnen zijn.
Systeemfalen
De economische literatuur beschrijft een lange lijst aan marktimperfecties die het ontstaan van markten, en dus het in een circulaire economie tot stand komen van circulariteit, bemoeilijken of zelfs tegenhouden. We maken onderscheid tussen primair en secundair systeemfalen (Vollebergh, 2018). Bij primair systeemfalen staat het niet optimaal werken van markten centraal, bij secundair systeemfalen gaat het vooral om de transitie- of contextvariabelen die ervoor zorgen dat markten er niet zijn of niet optimaal werken. Contextvariabelen zijn bijvoorbeeld instituties. Transities zorgen ervoor dat producten en consumentenvoorkeuren kunnen veranderen en er dus een nieuwe markt dient te ontstaan.
Â
Primair systeemfalen
Primair systeemfalen wordt in de standaard literatuur het meest beschreven. In de context van de circulaire economie is dit primaire falen echter niet of maar zeer beperkt toegepast. Toch zijn deze vormen van marktfalen een belangrijke reden waarom bepaalde circulaire markten niet tot stand komen:
- Negatieve externe effecten: De marktprijzen weerspiegelen niet de maatschappelijke kosten die gepaard gaan met productie en consumptie van goederen of diensten. Het meest bekende voorbeeld in het huidige tijdsgewricht hiervan zijn natuurlijk de maatschappelijke kosten die gepaard gaan met de uitstoot van CO2. Ook het niet goed beprijzen van milieueffecten bij de ontginning en uitputting van grondstofvoorraden is hiervan een voorbeeld. Het niet beprijzen van deze effecten kan leiden tot een concurrentienadeel voor circulaire alternatieven.
- Imperfecte marktordening: Een ander klassiek economisch probleem is die van te weinig concurrentie of te weinig vraag: monopolie aan de aanbodkant, monopsonie aan de vraagkant en alles wat ertussen ligt. Beperkingen in het aantal vragers en aanbieders zorgen voor suboptimale prijzen als er een markt is, maar vaak ook tot het überhaupt niet tot stand komen van markten.
De marktmacht van een bedrijf met een monopoliepositie is vaak zowel oorzaak als gevolg van toetreding barrières. Dergelijke barrières kunnen een technologische achterstand zijn, maar ook de omvang van de markt. Dit laatste is vaak een belemmering voor het ontstaan van een circulaire economie. Alleen bij voldoende aanvoer van reststromen – bijvoorbeeld plastic – lukt het om een concurrerend businessmodel op te zetten. Gebrek aan volume ’sluit’ de markt voor meer aanbieders.
De omvang van de markt is vaak een belemmering voor het ontstaan van een circulaire economie. Gebrek aan volume ’sluit’ de markt voor meer aanbieders.
De vraagkant van de markt werpt echter ook vaak belemmeringen op voor het ontstaan van een circulaire economie. Bijvoorbeeld omdat specifieke afvalstromen of producten maar voor een beperkte groep vragers bruikbaar zijn. Dit geldt bij uitstek voor zeer innovatieve toepassingen. Hoe specifieker de afvalstroom, qua materiaal of geografische afhankelijkheid, hoe groter de kans op dit probleem.
De combinatie van beperkte vraag en beperkt aanbod komt overigens ook voor. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een eco-industrieel park waarbij de reststroom van het ene bedrijf (bijvoorbeeld warmte) de input is voor het andere bedrijf. Met maar een aanbieder en een afnemer ontstaat maximale ketenafhankelijkheid en geen echte markt.
- Informatieproblemen: Gebrek aan informatie is een derde marktprobleem. In theorie heeft een vrije markt volledige informatie over alle vraag en aanbod. De praktijk is anders. Het probleem zit hem niet zozeer in de beschikbaarheid van materiaal om te hergebruiken, of van producten die beter benut zouden kunnen worden, maar juist in het bij elkaar brengen van vraag en aanbod. Niet voor niets worden nu pogingen ondernomen om materialen in kaart te brengen door middel van een materialenpaspoort. Bovendien zijn er transactiekosten gemoeid met het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van onbenutte grondstoffen en producten. Als deze transactiekosten te hoog zijn, kan dit ervoor zorgen dat een markt niet goed werkt of zich niet (verder) ontwikkelen kan. In de praktijk blijkt dit vaak het geval te zijn (Berg and Wilts, 2019). Nieuwe technologieën zoals internetplatforms hebben weliswaar flink bijgedragen aan verlaging van deze kosten, maar naast zoekkosten (bijvoorbeeld het doorspitten van pagina’s op marktplaats) blijven fysieke kosten, zoals het ophalen van spullen bestaan. Ook blijft er sprake van informatie-asymmetrie omdat de verkoper meer weet over de kwaliteit van een product of grondstof dan de vrager. Hoe heterogener de producten, hoe lastiger (of duurder) het is om die asymmetrie op te heffen.
Dit soort informatieproblemen beperken de mate van circulariteit van een economie.
Secundair systeemfalen
Naast deze min of meer standaardvormen van marktfalen zorgt secundaire systeemfalen voor additionele problemen waarom markten niet werken of niet ontstaan.
Een vorm hiervan is innovatiefalen. Als bedrijven bang zijn dat zij zelf niet de vruchten kunnen plukken van hun investeringen in innovatie, dan investeren ze wellicht te weinig. Deze ‘weglekeffecten’ spelen ook in de context van de circulaire economie. Bedrijven zullen minder investeren in circulair design en technologie als anderen dat makkelijk kunnen repliceren.
Als bedrijven bang zijn dat zij zelf niet de vruchten kunnen plukken van hun investeringen in innovatie, dan investeren ze wellicht te weinig.
Innovatiefalen is tevens de oorzaak van het vastlopen van een systeem in een bepaalde richting. Als er veel is geïnvesteerd in een bepaalde richting, bijvoorbeeld in lineaire technologie, dan is het rationeel om dit te blijven doen, in ieder geval bij een korte investeringshorizon. Deze ‘lock-in’ maakt circulaire alternatieven minder aantrekkelijk. Dit probleem ligt dicht aan tegen transformatiefalen: actoren in de economie slagen er niet in los te komen van een bepaalde denk- en innovatierichting. Dit gaat verder dan technologie. Wet- en regelgeving, consumentengedrag en gewoonten blijven deze richting bestendigen.
Marktfalen en juiste analyses
Deze effecten zijn sterk bepalend voor de ontwikkeling van circulaire markten. Zowel de SER (SER, 2018) als SFL (Van Tilburg et al., 2018) noemen ze als aparte categorie problemen in de circulaire economie, maar dan als redenen waarom financiering lastig is. Dit is een te beperkte benadering. Deze marktbeperkingen zorgen er inderdaad voor dat circulaire markten niet kunnen ontstaan. Maar de juiste analyse begint met de aard van de grondstof en markt, en leidt pas daarna tot een conclusie over de mate van financierbaarheid.
Grondstoffen en circulaire markten
In het eerste artikel hebben we vier grondstofsoorten onderscheiden:
- fossiele grondstoffen (vooral brandstoffen);
- biotische stromen (vooral in de voeding- en landbouwsector);
- metalen;
- mineralen.
Voor sommige grondstofsoorten is het veel makkelijker om het primaire gebruik ervan te verminderen dan voor anderen. We gaan ze nu een voor een bij langs om de marktrisico’s en -falen te analyseren, met in ons achterhoofd het schema van de strategieën. In figuur 2 zijn de grondstofstromen op deze strategieën geprojecteerd, als handleiding voor de relatie tussen grondstoffen en strategieën.
Fossiele brandstoffen
Fossiele brandstoffen (kolen, olie, gas) beslaan 16% van de jaarlijkse mondiale grondstoffenextractie. Hiervan wordt 91,1% gebruikt voor energie (Chen and Kim, 2019), ofwel verbrand. Vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen past prima in het huidige economische systeem. Over vermindering door een efficiënter gebruik van energie hoeft niet eens gediscussieerd te worden. Als de kosten voor maatregelen om energiebesparing te realiseren opwegen tegen de besparing zelf is dit een prima bedrijfseconomische afweging. Dit is ook wat in de praktijk in de westerse wereld gebeurt: Grondstoffen worden in de productie steeds efficiënter gebruikt.
Het wordt al iets complexer als het gaat over de substitutie van fossiel naar hernieuwbaar. Ook hier gelden weer een standaard-bedrijfseconomische afweging: als hernieuwbare energie goedkoper is dan fossiele energie zal een bedrijf overstappen. Hier komen externe effecten als belangrijkste marktfalen om de hoek kijken. Hernieuwbare alternatieven (zon, wind, water) zijn in eerste instantie vaak nog duurder omdat de externe effecten van het gebruik van fossiele brandstoffen niet geprijsd zijn. Met behulp van overheidssubsidies is echter een meer concurrerende markt gecreëerd voor hernieuwbare energie. Dit is wat in de praktijk de afgelopen jaren is gebeurd.
Bij substitutie van fossiel naar hernieuwbaar verandert de aard van de markt niet wezenlijk. Ook is de mate vak ketenafhankelijkheid vaak beperkt (mogelijke uitzondering hierop is restwarmte). Businessmodellen zijn dus, zoals we ook zien, relatief makkelijk van de grond te krijgen en te financieren.
Biomassa
Biomassa (26% van de mondiale jaarlijkse grondstofstromen), alles wat groeit en bloeit op de aarde en daarna wordt verwerkt, is eigenlijk alleen op het niveau van voedingsstoffen circulair. Ofwel, een plantje bloeit of een beest groeit, wordt geoogst of geslacht, verwerkt en opgegeten. Het enige dat rest is – naast afval in elke stap in de keten – uitwerpselen met een deel van de voedingsstoffen.
Biomassa in het voedselsysteem is dan ook voor het overgrote deel niet circulair, maar hernieuwbaar: als de snelheid waarmee wordt geoogst en geslacht lager is dan die van het laten groeien en bloeien van nieuwe biomassa, dan is het systeem houdbaar (als het ecosysteem verder ook op peil wordt gehouden). Uitzonderingen hierop zijn onder andere katoen en hout: deze belanden wel degelijk in producten die langer mee kunnen gaan. De marktuitdagingen die dan kunnen ontstaan zijn dezelfde als voor metalen en mineralen, en worden later beschreven.
Op twee manieren speelt biomassa een grote rol in de circulaire economie: de bio-based economie en het verminderen van reststromen.
De eerste functie van biomassa is te fungeren als substitutie voor niet-hernieuwbare grondstoffen: van biomassa voor brandstof, bioplastics, chemicaliën, medicijnen, et cetera. Dit wordt ook wel de bio-based economy genoemd (Carus, 2017). In een bio-based economie worden niet-hernieuwbare grondstoffen vervangen door biologische substituten, zodat een groter deel van de materialen die gebruikt worden in de economie hernieuwbaar is.
Soms lukt dit goed, met behulp van regulering (bio-based brandstoffen), of door innovatie (bio-based plastics), vaak is het echter lastig om te organiseren. Hoe meer waarde kan worden gehaald bij verwerking van biomassa (cascadering) hoe meer de bio-based economy kan bijdragen aan de circulaire economie (Korhonen et al., 2018).
Hoe meer waarde kan worden gehaald bij verwerking van biomassa (cascadering) hoe meer de bio-based economy kan bijdragen aan de circulaire economie
In een bio-based economie komen dan ook vaak een aantal vormen van marktfalen samen: ketenafhankelijkheid als gevolg van een zeer beperkt aantal vragers en aanbieders, concurrentie met producten met (ongeprijsde) negatieve externe effecten, maar ook secundair systeemfalen. Onderzoek kost vaak veel geld en het is maar de vraag of de baten ook terugkomen bij bedrijven die dat onderzoek zelf doen. Door deze vormen van marktfalen lukt het vaak niet de volledige potentie te benutten. Om dit te kunnen oplossen is steun van de overheid noodzakelijk om risico’s in de keten af te dekken en/of financiers die meer risico’s willen nemen, zeker in een eerste fase. Naarmate markten vervolgens volwassener worden, waardoor meer vragen en aanbieders komen, verdwijnt ook het secundaire systeemfalen.
Meer dan een reststroom
Opmerkelijk genoeg gaat een groot deel van de literatuur met betrekking tot de circulaire economie in de voedingsmiddelen- en landbouwsector alleen over het verwaarden of gebruiken van reststromen (ministerie LNV, 2019). Natuurlijk kan dat helpen om het systeem te verduurzamen, echter alleen onder de voorwaarde dat het ook daadwerkelijk leidt tot (1) substitutie van niet-hernieuwbaar naar hernieuwbaar en/of (2) vermindering van de primaire stromen. Als aan een van deze twee voorwaarden niet wordt voldaan, is er alleen sprake van verdere optimalisatie van het huidige systeem zonder vermindering van het grondstofgebruik.
Homogeniteit, continuïteit en volume van de reststromen zijn, naast de aard van het afval, vaak bepalend voor het businessmodel.
Wat het verwaarden van reststromen vaak lastig maakt, zijn dezelfde marktproblemen als hiervoor geschetst bij bio-based toepassingen. Het verschil is dat het aanbod bepaald wordt door het beschikbare afval in de keten. Homogeniteit, continuïteit en volume van de reststromen zijn, naast de aard van het afval, vaak bepalend voor het businessmodel. Een groter gebruik impliceert dus per definitie een grote afhankelijkheid tussen ketenpartijen, met alle risico’s van dien.
Metalen en mineralen
Het cruciale verschil met de andere grondstoffen is dat metalen en mineralen meer dan een cyclus mee kunnen gaan. Het gaat dus niet om substitutie of eco-efficiëntie, maar om ‘werkelijke’ circulariteit: hoe kunnen we waarde behouden van wat is geëxtraheerd en geproduceerd? Dit geldt voor 58% van de mondiale stroom aan grondstoffen. Een groot deel van de literatuur met betrekking tot de circulaire economie gaat logischerwijze over deze grondstoffen en materialen (Ghisellini et al., 2016).
Voor wat betreft vermarkting zijn metalen en mineralen een complexer geheel. Zo speelt hier de aard van de transacties (asset specificity, onzekerheid en frequentie) een grote rol bij de keuze van een bedrijf om de keten zelf te willen sluiten, of dat via de markt op te lossen. Op een aantal momenten, zoals in figuur 2 ook te zien, is er logischerwijze sprake van een markt. Bij mineralen en metalen is daarbij niet alleen de aard van de grondstof van belang, maar ook het soort product waarin de metalen of mineralen worden gebruikt.
Bij huizen (met veel steen, cement en eventueel hout) duurt het soms tientallen jaren voordat er een transactie plaatsvindt. Bij een transactie zal vaak het ‘product’ onverminderd intact blijven en de mogelijkheid van reparatie of opknappen speelt gedurende de hele levensduur van het ‘product’ een rol. Bij producten die een kortere economische en technische levensduur hebben, spelen hele andere zaken. Vooral bij de zogeheten fast-moving consumentengoederen zoals bijvoorbeeld kleren of elektronica. De frequentie van de product- en grondstofstroom is hoger, waardoor het ook makkelijker is om is markten te creëren. Echter, hoe hoger de kosten voor inzameling, demontage, hoe lastiger het is om er geld aan te verdienen. Hoe hoger echter de waarde van het product en/of grondstof, hoe makkelijker het is marge te maken en een markt te creëren.
Alle mogelijke vormen van marktfalen kunnen een rol spelen waardoor markten niet tot stand komen. Van informatieproblemen (hoe kunnen producten ingezameld worden, wat is de kwaliteit na gebruik), marktordeningsvraagstukken (is de schaal van de markt voor reparatie of hergebruik groot genoeg?) tot externe effecten (is een ‘refurbished’ product niet te duur in vergelijking met het primaire product?). Voor de duidelijkheid van mijn verhaal laat ik deze verschillen hier verder buiten beschouwing. We hebben het dan over producten, producten opknappen, onderdelen opknappen en hergebruik van materialen. Figuur 3 toont de verschillende markten die we hiervoor kunnen onderscheiden. We beschouwen hier vooral de eindmarkt tussen producent en (eind-)consument.
Van alle nieuwe producten die worden verkocht kan (als er sprake is van retourlogistiek of een product-als dienstmodel, garantieregeling) een deel worden teruggebracht en (eventueel refurbished) worden hergebruikt, Een ander deel zal niet meer te repareren zijn en zal of als afval worden weggedaan, of er zal materiaal of onderdelen worden gebruikt voor nieuwe producten. Deze cyclus kan een aantal keren worden herhaald, afhankelijk van de levensduur van het product en de mate van recyclebaarheid en herbruikbaarheid. Deze aspecten zijn op hun beurt weer afhankelijk van de aard van het product, het ontwerp en het gebruik. Producten die weinig slijten of verouderen zullen veel langer hergebruikt kunnen worden, producten die makkelijk te repareren zijn zullen minder snel tot afval verworden. Uiteindelijk hangt de mate van circulariteit zowel van de technische mogelijkheden af (Figge and Thorpe, 2019) alsook van de marktmogelijkheden.
De beste manier om een circulaire economie te realiseren hangt vaak af van heel specifieke eigenschappen van een product en materiaal.
De beste manier om een circulaire economie te realiseren hangt vaak af van heel specifieke eigenschappen van een product en materiaal. In het voorbeeld dat Figge en Thorpe (2019) gebruiken, blijkt dat niet alleen een zo hoog mogelijke waarde in elke stap (producten hergebruiken) per definitie de hoogste circulariteit oplevert, omdat ook een deel van de producten niet meer terugkomt. Alleen als in dit geval recycling beter wordt geprijsd (door negatieve externe effecten te beprijzen) kan circulariteit worden gestimuleerd.
In het algemeen geldt dat een aantal (markt-)voorwaarden kunnen worden gesteld om deze cyclus tot stand te laten komen. Hoe homogener een product of grondstofstroom, hoe lager de kosten om deze circulair te maken. Een product dat bestaat uit veel verschillende grondstoffen, zoals veel elektronica, is duurder om uit elkaar te halen en betekent ook dat veel (aparte) markten moeten worden gecreëerd om alle onderdelen weer te kunnen hergebruiken. Vanwege het geringe volume is het dan de vraag of de secundaire grondstofstromen groot genoeg kunnen zijn. Een andere uitdaging is de mate van verspreiding van producten. Vooral consumentengoederen zijn vaak in kleine hoeveelheden over zeer veel klanten verdeeld. Inzameling levert dan relatief hoge kosten op.
Per saldo zal, zeker bij fast moving consumer goods, de uitdaging voor kringloopmarkten niet zozeer zitten in marktfalen, maar vooral in de kosten die het geven van een tweede leven aan producten en grondstoffen met zich meebrengt.
Een indeling van circulaire markten
Op basis van het voorgaande kan een indeling worden gemaakt van de mogelijkheden om circulaire markten voor verschillende grondstoffen te realiseren. Tabel 1 geeft deze mogelijkheden weer. Drie elementen spelen daarbij een rol:
- het coördinatiemechanisme voor transacties (op de markt of binnen een bedrijf);
- marktfalen;
- de aard van de grondstof of het product.
Al deze elementen zijn in het vorige besproken en toegepast op de verschillende categorieën grondstoffen. Op elk van de onderdelen die ‘de markt’ bepalen is ingeschat of dit het ontstaan van een markt tegenhoudt of ernstig beperkt (score van 1) of juist geen obstakel is (score van 5). De onderste regel geeft aan welk percentage van het totaal aantal punten elke potentiele kringloop scoort. Hoe lager dit percentage, hoe lastiger het is om een markt te creëren.
Alleen op basis van versimpelde veronderstellingen is er in algemene zin wat over markten te zeggen, zeker daar waar het gaat om mineralen en metalen. De uitkomst van de scores in de tabel is daarom slechts een zeer indicatieve weerslag van wat ervoor is beschreven in termen van marktbeperkingen. Het lastige is dat dit ook nauwelijks of niet te observeren is. Alleen met aanvullend onderzoek, zowel op microniveau (welke bedrijfsmodellen en markten zijn er wel) als op macroniveau (welke materiaalkringlopen worden gesloten) is daar iets meer over te zeggen.
De uitkomst van deze tentatieve vingeroefening is dat het creëren van markten voor hernieuwbare brandstoffen relatief het makkelijkst is, gegeven de aard van de markt en de grondstoffen. Dat wil nog steeds niet zeggen dat dit zomaar gebeurt. Zolang negatieve externaliteiten van fossiele brandstoffen niet worden gecorrigeerd, blijft in veel gevallen sprake van een concurrentienadeel.
De tabel laat ook zien dat de kringlopen voor mineralen en metalen (fast moving consumer goods en infrastructuur) relatief laag scoren, maar als gevolg van totaal verschillende kenmerken. Voor fast moving consumer goods is de aard van transacties niet zozeer het probleem, maar vooral de aard van de producten en hun verspreiding, waardoor de kosten voor secundaire product- en grondstofstromen hoog zijn.
Hoe nu verder?
Het is een lang verhaal geworden. Maar ja, het creëren van nieuwe markten is dan ook niet makkelijk. En alleen als we snappen waarom een markt er nog niet is of kringlopen niet gesloten worden, weten we waar we moeten beginnen. Of, volgens de Amsterdamse wijsgeer J. Cruijf: Je ziet het pas als je het doorhebt. Onderkennen waar en waarom een markt niet werkt, of dat de aard van een grondstof voor uitdagingen zorgt, bepalen uiteindelijk de ruimte voor financierbare businessmodellen en geven richting aan overheidsingrijpen.
Overheidsingrijpen kan erop worden gericht marktfalen aan te pakken. Daarbij moet wel telkens in het achterhoofd worden gehouden dat een oplossing op microniveau ook leidt tot verduurzaming op macroniveau. De harde randvoorwaarden daarbij zijn dat primaire stromen vervangen moeten worden door secundaire stromen, dat levensduurverlenging van producten niet meer energie mag kosten dan hun vervanging en dat hergebruik en recycling uiteindelijk maximale duurzaamheidswinst oplevert.
Er is dus ruimte voor nieuwe businessmodellen. En dus ook voor financierbare verdienmodellen.
Innovaties kunnen ook bijdragen aan het sluiten van kringlopen. Het oplossen van informatieproblemen heeft geleid tot businessmodellen zoals deel- en platformmodellen. Superieure innovatie draagt bij aan de bio-based economy. Reparatiediensten laten zien dat een deel van kringlopen te sluiten is omdat de reparatiemarges voor sommige producten opwegen tegen nieuwkosten.
Er is dus ruimte voor nieuwe businessmodellen. En dus ook voor financierbare verdienmodellen. Hoe beter gemankeerde markten worden gestimuleerd en ontwikkeld, hoe kleiner de risico’s voor financiers en hoe groter de mogelijkheden voor ondernemers om geld te verdienen door kringlopen te sluiten.
Auteur
Hans Stegeman is hoofd onderzoek en beleggingsstrategi bij Triodos Investment Management. Hij schrijft columns (voor RTLZ en fondsnieuws) en is bezig met een proefschrift over circulaire economie. Hans studeerde Algemene Economie aan de Universiteit Maastricht. Tussen 2007-2017 was hij werkzaam bij de Rabobank, met als laatste functie hoofdeconoom Nederland. Daarvoor werkte hij onder andere als onderzoeker bij het Centraal Planbureau.
Â
Literatuur
Berg, H., Wilts, H., 2019. Digital platforms as market places for the circular economy—requirements and challengesVoraussetzungen und Herausforderungen für Digitale Plattformen als Marktplätze der Kreislaufwirtschaft. Nachhalt. | Sustain. Manag. Forum 27, 1–9. doi:10.1007/s00550-018-0468-9
Carus, M., 2017. Biobased Economy and Climate Change—Important Links, Pitfalls, and Opportunities. Ind. Biotechnol. 13, 41–51. doi:10.1089/ind.2017.29073.mca
Chen, W.-M., Kim, H., 2019. Circular economy and energy transition: A nexus focusing on the non-energy use of fuels. Energy Environ. 30, 586–600. doi:10.1177/0958305X19845759
Figge, F., Thorpe, A.S., 2019. The symbiotic rebound effect in the circular economy. Ecol. Econ. 163, 61–69. doi:10.1016/j.ecolecon.2019.04.028
Ghisellini, P., Cialani, C., Ulgiati, S., 2016. A review on circular economy: The expected transition to a balanced interplay of environmental and economic systems. J. Clean. Prod. 114, 1–17. doi:10.1016/j.jclepro.2015.09.007
Korhonen, J., Honkasalo, A., Seppälä, J., 2018. Circular Economy: The Concept and its Limitations. Ecol. Econ. 143, 37–46. doi:10.1016/j.ecolecon.2017.06.041
ministerie LNV, 2019. Realisatieplan Visie LNV Op weg met nieuw perspectief. Den haag.
SER, 2018. Verkenning Financiële instrumenten voor een circulaire economie. Den Haag.
Van Tilburg, R., Achterberg, E., Boot, A., 2018. Financiele beleidsinterventies voor een circulaire economie. Utrecht.
Vollebergh, H., 2018. Haasje over ? Instrumentering van Transities : Van Uitdaging naar Uitvoering. Tilburg University, Tilburg.
Williamson, O.E., 2008. Outsourcing: Transaction cost economics and supply chain management. J. Supply Chain Manag. 44, 5–16. doi:10.1111/j.1745-493X.2008.00051.x