Netwerken hebben de toekomst. Ze vormen een alternatief voor traditionele organisatiemodellen en zijn een manier van organiseren waarmee je in een dynamische economie dingen tot stand brengt. Netwerken leiden echter ook tot begripsverwarring en een aantal hardnekkige organiseerproblemen.
De beeldvorming rond netwerken is dat ze zich niet laten organiseren maar zichzelf organiseren. Netwerken zijn natuurlijk niet zomaar maakbaar, zeggen Edwin Kaats, Wilfrid Opheij, Nikki Willems en Ruben van Wendel de Joode, allen werkzaam bij adviesbureau Common Eye. Verschillende interpretaties, de confrontatie van belangen, afhankelijkheid van afspraken, persoonlijke voorkeuren en relationele fit zijn daar oorzaak en bewijs van.
Netwerken komen echter wel in een grote verscheidenheid voor – van zelforganiserend tot zeer georganiseerd. In alle gevallen is er de mogelijkheid om netwerken te beïnvloeden, te organiseren en soms zelfs te ontwerpen. Netwerken laten zich tot op enige hoogte vormen.
Organiseren van netwerken: vijf bouwstenen
1. De centrale rol van identiteit
De kern van elk netwerk is zijn identiteit. Mensen en organisaties nemen deel aan netwerken omdat ze zich ermee willen en kunnen identificeren. Voor elke professional die een netwerk wil vormen of beïnvloeden, is de speurtocht naar de identiteit – het hart – van het netwerk de eerste stap. Met als belangrijkste vraag: wat verbindt ons?
2. De structurerende rol van spelregels
Netwerken hebben in vergelijking met zelfstandige organisaties veel minder mogelijkheden om de samenwerking te structureren. Ze hebben geen hiërarchie met een eenduidig centrum van besturing, afdelingen, taakomschrijvingen.
Daarom heb je een alternatief nodig. Dat kan de vorm krijgen van spelregels: afspraken van de kernspelers, afgeleid van de identiteit van het netwerk. Met spelregels leggen de deelnemers aan elkaar uit hoe zij wensen om te gaan met elkaar en met sleutelvraagstukken in het functioneren van het netwerk.
3. Organisatie van het netwerk
De ervaring leert dat het nodig blijft om aandacht te geven aan de organiseerkant. Essentiële netwerkorganisatievragen zijn: welke infrastructuur hebben we minimaal nodig om samen te bereiken wat we willen? Wie doen er mee en wat betekent dat als het gaat om inrichting, middelen, fysieke en virtuele plekken? Hoe blijft iedereen geïnformeerd, betrokken, aan boord en actief? Wat betekent dat qua inzet van mensen en middelen? Hoe richten we het netwerk in en met welke middelen ondersteunen we het netwerk? En hoe en waar treffen en ontmoeten we elkaar, fysiek en virtueel?
4. Regie en verbindend leiderschap
Een kenmerk van een netwerk is dat geen enkele deelnemer ‘de baas’ is. De organisatiegraad van netwerken is relatief laag, maar het helpt wel als partijen het geheel samen overzien. Daar is een bepaalde mate van – gegunde – regie voor nodig: een persoon of organisatie die het netwerk bijeenhoudt.
Een kenmerk van een netwerk is dat geen enkele deelnemer ‘de baas’ is.
5. De boegbeelden van het netwerk: tijdelijke coalities
Aan welke betekenisvolle vraagstukken en kansen werken de netwerkpartners samen? In welke constellaties? Wie doen wat? En wat doen ze dan? Het is de kunst om met elkaar te komen tot vitale coalities rond de voor het netwerk echt betekenisvolle vraagstukken. Dat kunnen ook deelverzamelingen zijn van de deelnemende partners. Het is zelfs mogelijk dat partijen deelnemen in de tijdelijke coalities die verder niet participeren in het netwerk.
Bron: Management Executive, 2015 nr. 4