Daar stond hij dan: mijn mooie mok. Op de lange brede kast die tegen de zijwand op kantoor stond. Gisteren stond mijn mok nog op het bureau in de hoek, en daar lagen ook nog wat notities en geeltjes, en een medaille van een triatlon die ik vol trots aan mijn collega’s liet zien. Tenminste, gisteren lagen die spullen er nog. Nu waren ze weg. Want vandaag moest ik op zoek naar een andere werkplek. Het Nieuwe Werken was ingevoerd en ik had in de file gestaan en kon dus niet op ‘mijn’ plek zitten. Daar was iemand anders nieuw aan het werken.
Ik besloot mijn mok in mijn tas te stoppen. De geeltjes en notities was ik kwijt, die lagen al ergens in de papierbak, en ik hoorde dat de medaille ergens anders in een kast lag. Die vond ik gelukkig snel terug en stopte hem gauw in mijn tas. Ik ging op zoek naar een vrije werkplek ergens in het gebouw, en besloot om mijn koffie dan maar weer uit plastic bekertjes te gaan drinken. Uiteindelijk vond ik twee verdiepingen lager nog een plekje om te werken. Tussen mensen die ik niet kende en die met totaal andere dingen bezig waren dan ik en op elke vraag van mij ‘daar heb ik geen tijd voor/zicht op/idee van’ antwoordden. Ik werd er elke keer weer droevig van, van die flexplekken. Ik wil gewoon een eigen plek. Met vaste collega’s om me heen met wie ik grappen kan maken, van wie je weet wanneer ze iets serieus bedoelen, of juist niet. Met collega’s waarmee je op een goed moment aan een half woord genoeg hebt om te snappen wat ze bedoelen. Met een werkplek waar mijn eigen mok staat, waar ik mijn geeltjes en papiertjes ongeorganiseerd kan laten liggen omdat ik dat prettig vind. En waar ik medailles kan vergeten, zonder dat ik in de stress hoef te zitten of ze niet per ongeluk weggegooid zijn. Maar dat was een onderbuikgevoel zeiden de projectmanagers die het ‘Werken Nieuwe Stijl’ moesten promoten van de hogere managers. Het is efficiënt, zeiden ze, want het bedrijf bespaarde zo kosten. Flexplekken als bezuinigingsmaatregel dus. Gelukkig blijkt nu uit steeds meer onderzoeken dat dat flexwerken helemaal niet goed is. En daar ben ik blij mee. Flexwerken zorgt voor meer ziekte bij werknemers omdat mensen nu eenmaal virusverspreidende wezens zijn, er is een gebrek aan privacy en dat heeft invloed op de emotionele gesteldheid van mensen. Het feit dat de flexplek niet persoonlijk is, doet ook van alles met je brein, omdat het veilige ‘thuisgevoel’ van je werkplek daardoor verdwijnt (zeker als andere mensen aan jouw spullen gaan zitten!). En die kale opgeruimde bureaus zijn slecht voor de creativiteit, terwijl de kale kille kantoorruimtes ook slecht zijn voor de hersenen (die er kleiner van kunnen worden!). Die managers die mij altijd vertelden dat een rommelig bureau staat voor een rommelig hoofd, diende ik altijd van repliek met de zin: ‘Een leeg bureau staat voor een leeg hoofd’. Ik hou van een rommel, omdat je door rommel heen kunt bladeren en een boel ‘oh ja’-momentjes kunt krijgen (Dat klopt: uit onderzoek blijkt dat rommel de creativiteit bevordert). Maar met flexwerken is dat voorbij. Dan moet alles kaal, kil en leeg zijn, zonder persoonlijk tintje, zodat je je eigen identiteit op je werk kwijtraakt. En je daarbovenop ook nog het risico loopt om goed contact met je teamleden kwijt te raken, wanneer iedereen versnipperd in kantoortuinen aan het werk is. Voor het samenwerken in teams is het dus ook nog eens funest. Kortom, die flexplekken, kunnen we daar niet heel snel afscheid van nemen? Door: Eduard van Brakel Lees ook: