De gedachte dat op cijfers gebaseerde beslissingen – ‘evidence based decisions’ – per definitie beter zijn dan op intuïtie of associëren gestoelde berust op de illusie dat data objectief zijn. Het past in de opvatting van organisaties als systemen. Data worden dan opgevat als een grootheid die in en voor zichzelf bestaat, het is een ‘ding’. En vandaaruit worden ‘spannende’ aannames gedaan. Daaronder ligt de algemene aanname dat de cijfers altijd juist zijn.
Intuïtie heeft te maken met eigen ervaring, waarden en sociale conditionering; zij is dus subjectief. Bij het interpreteren van analyses speelt juist dat een grote rol. Een analyse van ook grote hoeveelheden data is daarmee altijd subjectief. Beperkingen en vooringenomenheid bij het werken met data zijn dus alom aanwezig. De gedachte dat alle data verzameld kunnen worden en dat vooringenomenheid bij het samenstellen van datasets kan worden uitgebannen, is daarom een illusie. Zelfs als menselijk ingrijpen kan worden omzeild, blijft de uitputtend lijkende hoeveelheid data een uitsnede van de potentieel beschikbare data. Je kunt immers alleen verzamelen wat digitaal beschikbaar is, wat door de beschikbare technologie wordt bijeengebracht. Die technologie ‘bekijkt’ de wereld vanuit een bepaald oogpunt. De systemen die de data verzamelen, doen dat met een, door ons, vooropgezet doel en dat is doorgaans een ander doel dan waarvoor we big-data-analyses uitvoeren. In plaats van een volstrekt coherent en consistent ‘wereldbeeld’ levert de technologie ons dus een verzameling losstaande beelden.