We maken een uitstapje naar de sportpsychologie omdat daar een interessante toepassing van principes van zelfsturing te vinden is. Sportpsychologie is een interdisciplinair gebied waarin onder andere gestudeerd wordt op training en trainingsmethoden en op fysiologische kenmerken die bijdragen tot succes in competitieverband.
De mentale training die erop gericht is de atletische prestatie te vergroten, is voor ons vooral interessant. Hoe kunnen we deze principes omzetten naar individuen in organisaties en werk? Deze technieken geven ons mooie inzichten in het mentaal veranderen van mensen met als doel hen beter te laten presteren. Er is ons nog geen onderzoek bekend over de toepasbaarheid in werksituaties. Maar we kunnen deze inzichten hier niet achterwege laten. Sportpsychologen hebben vijf belangrijke vaardigheden ontdekt voor mentale training (Foster, 2002):1 Het gebruik van mentale beelden om de prestatie te verbeteren.
De atleet begeleidt daarbij zichzelf. Hij ontspant zich eerst en roept dan precieze beelden op (visualisatie). Deze beelden afwisselen met het feitelijk oefenen van vaardigheden geeft het beste resultaat. Atleten kunnen op die manier zich sneller vaardigheden eigen maken, kunnen beter omgaan met een terugslag, kunnen lichamelijke en cognitieve competitieangst terugbrengen, kunnen de accuratesse van een bepaalde vaardigheid vergroten en kunnen effectief een competitieve houding ontwikkelen voor een wedstrijd.2 Het ontwikkelen van routines
In de sport gaat het dan om consistente gewoonten van slapen en voeding, mentale en fysieke voorbereidende rituelen voor de wedstrijd, het deelnemen aan uitdagende perioden van training en het duidelijk toewijzen van tijd aan oefenen. Dergelijke routines helpen ook om te herstellen van intense perioden van uitputting om overtraining te voorkomen. De lessen voor werksituaties zijn dan: het effectief gebruiken van tijd, prioriteren, doelen stellen en zich committeren aan doelen. En het voorkomen van overwerkt zijn. Een principe uit de sfeer van Appreciative Inquiry (onder andere Cooperrider, 1995) is hier ook van toepassing: geen aandacht op problemen, maar aandacht op datgene dat werkt. Kijk naar de factoren die voor jou werken. En ten slotte aandacht voor het proces van het worden van een leerling, naar gezel, naar meester en voor het belang van bewust oefenen.3 Het gebruik van self-talk
Met name dan positieve, zelfbevestigende selftalk, die intern het succesvolle gedrag begeleidt. Deze technieken zijn ontleend aan de cognitieve therapie en aan de rationeel-emotive therapie (RET) (zie hoofdstuk 6 van het boek Mensen veranderen). De ‘self-talk’-technieken (bijvoorbeeld: zelfmotivatie, realistisch denken, eigen emoties serieus nemen) beïnvloeden de positieve stemming en het zelfvertrouwen. Het concept van ‘explanatory style’ (Abramson, Seligman & Teasdale, 1978) is ook een mooi voorbeeld: de persoonlijke uitleg of begrip van wat een bepaalde gebeurtenis veroorzaakt, of het goed is of slecht. Het beschrijft hoe iemands gevoelstoestand is, waarbij optimisme een cruciale factor is. Een verwant principe is ‘dialogical self’ en ‘self-monitoring’.4 Controle over activiteiten
Het vermogen om jezelf te blijven onder druk is een hooggewaardeerde vaardigheid in de sport. Atleten kunnen hun niveau van opwinding (‘arousal’) naar eigen wil reguleren, bijvoorbeeld omdat het nodig is je te ontspannen, om je juist op te pompen of om tempo te houden tijdens een langdurige inspanning. Het gaat dan om fysieke activeringstechnieken, zoals bewegen om het hartritme en de bloeddruk te verhogen, om cognitieve activeringstechnieken, zoals beelden van snelheid of van een droomgoal, of om omgevingsactivering, zoals een lagere kamertemperatuur of van locatie veranderen. Hanin (1980) gebruikt het concept zone of optimal functioning (ZOF): het verwijst naar het niveau van intensiteit dat een atleet zelf kan benoemen en zelf kan leren om de beste prestaties te creëren.








