Mensen leven niet in een sociaal vacuüm, maar zijn voortdurend in contact met andere mensen. In onderlinge interactie ‘onderhandelen’ ze over de betekenis die ze aan hun omgeving toekennen: wat gebeurt er, wat vinden we daarvan, wat weten we nog niet, wat betekent dat voor onze acties, welke uitkomsten verwachten we enzovoort.
Betekenisgeving is een sociaal, actief en vaak retrospectief proces: ‘By constructing stories with others, actors make sense, to themselves and others, of their actions’ (Wagenaar & Cook, 2003, p. 156). Gezien hun beperkte tijd selecteren mensen interactiepartners op basis van ingeschatte machtsverhoudingen of interdependenties en op basis van sympathie, gewoonte, overeenkomst en dergelijke. In die relaties geven ze niet alleen inhoudelijke betekenissen, maar ontwikkelen ze ook regels over wie er wel of niet bij hoort, wie wel of geen macht krijgt toegekend, hoe ze met derden omgaan en wat wel of niet is toegestaan (zie Klijn, 1996). Dit gebeurt niet alleen in de verbale communicatie, maar ook in het coördineren van non-verbale handelingen. Omdat mensen interactief gedeelde betekenissen ontwikkelen en vaak naar mensen met gelijksoortige betekenissen trekken, ontstaan sociaal-cognitieve configuraties (Van Dongen et al., 1996). Een configuratie kenmerkt zich door relatief stabiele interactiepatronen (‘wie’), overeengekomen interactieregels (‘hoe’) en gedeelde betekenissen (‘wat’). De sociale structuur is zowel de voorloper als het resultaat van de cognitieve structuur en vice versa. Configuraties hoeven niet samen te vallen met bestaande indelingen, zoals organisaties, afdelingen of buurten. Ze zijn niet vooraf geprecodeerd, maar kunnen wel empirisch worden herleid. De meeste mensen herkennen zich in de betekenissen van meerdere configuraties en interacteren binnen meerdere configuraties. Dit fenomeen van meervoudige betrokkenheid benoemen we als multipele inclusie (Maas, 1988, p. 102).Dynamiek en fixaties
Configuraties zijn tijdelijk, ze ontstaan, ontwikkelen zich en vallen op een goed moment ook weer uiteen. Het contact met mensen uit andere configuraties en multipele inclusies zijn belangrijke bronnen voor ontwikkeling. De confrontatie met andere werkelijkheidsdefinities, andere mensen en/of andere omgangsvormen leidt tot dynamiek. Ontwikkeling, groei en verandering horen bij het organiseerproces. Tegelijkertijd heeft het proces ook de neiging te stagneren. Wanneer we vooral praten met mensen met vergelijkbare werkelijkheidsdefinities en alleen in die interacties betekenissen toekennen, sluit de configuratie zich. De interne homogeniteit neemt toe en de buitengrenzen verharden. Andere betekenissen, actoren en omgangsregels worden uitgesloten. Mensen zoeken bevestiging van het bestaande, veilige contacten zonder enig risico en zonder enige ontwikkeling. Ze laten geen variëteit toe en raken verslaafd aan de herhaling van zetten. Veelal zijn mensen zich niet bewust van het vaste patroon waarin ze terecht zijn gekomen. Natuurlijk zijn stabiliserende momenten ook belangrijk (Chia, 1996). Het tijdelijk vastzetten van betekenissen en omgangsregels is zelfs een voorwaarde voor gezamenlijk handelen. Wanneer betekenissen en regels echter zo vanzelfsprekend zijn dat er niet meer op gereflecteerd kan worden, is er sprake van fixatie. Bij cognitieve fixaties worden de betekenissen als onveranderbaar en niet-onderhandelbaar verklaard. Wanneer het niet meer mogelijk is te reflecteren op de mensen die participeren of op de onderlinge omgangsregels, is er sprake van sociale fixatie. Symptomen van fixaties zijn bijvoorbeeld de aanwezigheid van taboes, herhaling van zetten, vicieuze cirkels, tergende vertragingen of een geëscaleerd conflict. Variëteit wordt buitengesloten: ‘Dit is zo’ of ‘Zo doen we dat hier en punt uit’. Daarbij blijken fixaties zich vaak te verbreden. Op die manier kan een cognitieve fixatie leiden tot een sociale fixatie en andersom. Ontwikkeling, verandering en groei stagneren.Doorbreken van stagnaties
Binnen een gefixeerde configuratie zijn mensen niet meer in staat tot reflectie of verandering van hun gedrag. Een gerichte interventie van buitenaf lijkt dan aangewezen. Echter, het doorbreken van fixaties is lastig. Een cognitieve fixatie, zoals een taboe, kan bijvoorbeeld niet doorbroken worden door het taboe zelf aan de orde te stellen, want dat is juist wat niet is toegestaan. De cognitieve kant laat geen variatie toe. De sociaal-cognitieve benaderingen stellen dat het wel mogelijk is om de confrontatie te organiseren aan de kant van de interactie die nog variatie toelaat. Dit is het principe van contextvariatie (Voogt, 1991). Bij cognitieve fixatie is de interventie dus gericht op nieuwe actoren of nieuwe spelregels en bij sociale fixaties is het inbrengen van nieuwe inhouden een adequate strategie (Termeer, 1993).
Contextvariatie is enigszins contra-intuïtief, omdat veel sturingsstrategieën zich richten op hetgeen wat vastzit. Bijvoorbeeld wanneer mensen bepaalde regels ontduiken of naast zich neerleggen, is de eerste neiging om die regels aan te scherpen. Hiermee wordt echter de vicieuze cirkel van regelgeving in reactie op slim gedrag eerder versterkt dan doorbroken. Het is wellicht effectiever om een nieuwe inhoud te introduceren, waarmee eerder onmogelijke geachte handelingspatronen mogelijk worden. Door de cognitieve interventie ontstaat dan ruimte aan de sociale kant.
De hardnekkigste fixaties bestaan uit processen die zowel cognitief als sociaal zijn vastgelopen. De hiervoor beschreven contextvariatie is dan niet meer mogelijk. De enige context waarbinnen geïntervenieerd kan worden, is het moment van (re)constructie van de werkelijkheidsdefinities, de relaties en/of de regels.
Door: Katrien Termeer en Brechtje Kessener
Bron: Meer dan de som der delen