Wat is mijn vak? Het lijkt een eenvoudige vraag, maar stel hem jezelf eens. Loop een blokje om. Kom terug met jouw gedachten erover, schrijf die van je af en kijk er dan eens naar. Zo eenvoudig blijkt de vraag dan niet te zijn – voor de meeste mensen althans.
Op meer plekken thuis
Het is vaak goed te beantwoorden bij welke organisatie je zit, tot welke afdeling je behoort of welke functie je bekleedt. (Tenminste, als je niet thuishoort in het groeiende legioen zzp’ers, vrijwilliger bent of werk zoekt …) Maar dat antwoord bepaalt of begrenst nog niet zomaar wat je vak is. Dat is eigenlijk goed nieuws: het betekent dat je méér thuisplekken hebt, naast je organisatiestek. Bezien vanuit je ‘vak’ is er een wereld van vakgenoten voorbij de organisatiemuren, waar je ook in thuishoort. Je staat daarmee op meer dan één been en dus steviger. Voor mij persoonlijk geldt zelfs dat ik me het meest in een organisatie thuis voel als ik daar niet zomaar thuishoor, als ik inbreng wat daar nog niet zo aanwezig is. Je kunt soms juist iets bijdragen, als je afwijkt van de rest. Zolang je dan een thuisbasis overhoudt van vakgenoten elders die je voedt, dan is dat prima te doen. Deze redenatie maakt me ook een fervent tegenstander van het streven naar een enkele organisatiecultuur, tenminste als dat ten koste zou moeten gaan van subculturen. Naast het thuishoren bij de organisatie, is het alleen maar fijn als mensen nog andere loyaliteiten hebben – als ze ergens anders ook identiteit aan ontlenen. Je werkt bijvoorbeeld bij ING, maar bent bijvoorbeeld ook van hr; deel van een wereld binnen en deel van een wereld buiten. Daarnaast ben je nog mantelzorger van je moeder. En van het luizen kammen op school. Allemaal afzonderlijke, naast elkaar bestaande gemeenschappen met eigen spelregels, werkzaamheden en methoden. Al die subculturen maken levens rijker en brengen tevens voortdurend variëteit in organisaties. Dubbel goed nieuws, dunkt me.Ook al heb je maar één baan, niemand heeft één vak
Terug naar de vraag wat je vak is. Mijn vader was verzekeringsman, mijn partner is antropoloog en mijn beste vriend pastoor. Maar zelfs als je dat soort redelijk klassieke beroepen uitkleedt, zit er van alles onder verscholen. Mijn vader was bij zijn maatschappij ook manager van een regio en hij verkocht verzekeringen. Dus naast verstand van verzekering, had hij ook verstand van managen en commercie. Mijn vrouw doet onderzoek als antropoloog, maar ze geeft ook les, haalt geld binnen en leidt een groep onderzoekers. Dus naast onderzoeker is ze docent, ondernemer en manager. En mijn vriend de pastoor doet, naast kerkdiensten, pastoraal werk, zit in besturen, denkt mee over de verbouwing van de kerk en stalt sinds jaar en dag een uitgebreide engelenverzameling rond kerst uit. Hoeveel vakken zitten daar niet in verstopt? Eigenlijk heeft niemand zomaar een enkel vak, we hebben er vaak een stel. En sommige daarvan zijn nog nieuw ook. Toen ik mijn werkende leven begon, als milieukundige, bestond daar nauwelijks een opleiding voor. Toen ik later yogaleraar werd, was daar nog nauwelijks brood mee te verdienen. En toen ik mij een kwart eeuw terug als veranderkundige afficheerde, moest je dat nog van ondertitels voorzien.Schuivende beroepen
Dan is er ook nog het fenomeen dat vakken een andere betekenis krijgen. Neem de brandweer: ooit ontleenden brandweerlieden hun identiteit aan het blussen van uitslaande branden en het redden van mensen. Maar tijden veranderen: tegenwoordig staat preventie hoog op de agenda. De gedachte is dat het beter is als er zo weinig mogelijk grote branden zijn, en dat mensen zelf weten wat te doen als een brand nog klein is. Daar gaat je beroep dan. Ineens ga je als brandweerman de wijk in om voorlichting te geven en ruk je uit in sneue kleine busjes. Een deel van de mensen zegt dan chagrijnig: ‘Daar heb ik niet voor getekend.’ En dat is ook zo. De maatschappij verandert en het vak verandert mee. Dit verschijnsel geldt voor vele professies. Zo kon je vroeger in het onderwijs van de inhoud van een vak zijn: je deed wiskunde. Toen kwam daar didactiek bij: je moest dus verstand hebben van lesgeven. En vervolgens ging het over probleemgestuurd of projectmatig onderwijs, waar samenhang tussen disciplines en samenwerking in teams bij hoort. Sinds een aantal jaren zit praktijkgericht onderzoek bij hbo’s in de lift, en wordt bovendien een ondernemende houding richting werkveld op prijs gesteld. De wiskundige moet nu dus ook verstand hebben van didactiek, samenwerking, onderzoek en ondernemerschap – en deze vernieuwing liefst meehelpen vormgeven. Ik was eens twee dagen in de weer met de Nederlandse radiologen: de eerste dag kwam de ene helft, de volgende dag de andere helft – anders lagen de ziekenhuizen stil. Mij viel op dat heel wat radiologen jaren terug ingetekend leken te hebben voor een negen-tot-vijfbaan, waar ze in afzondering met apparaten in de weer konden zijn; dit in contrast met de meeste andere medische specialismen, waar men onregelmatiger werktijden heeft en meer rechtstreeks met patiënten in de weer is. Dat alleenrecht op apparaten neemt inmiddels af: andere specialisten doen bijvoorbeeld ook eigenstandig echo’s en hebben MRI-toestellen. En sommige specialisten (zoals vaatchirurgen) stellen er zelfs op eigen houtje procedures voor op. De toekomst voor radiologen lijkt erin te schuilen een groeiende variëteit aan scans niet alleen uit te voeren, maar deze ook in samenhang en soms in realtime te interpreteren. Op basis daarvan kunnen zij collega’s voor, tijdens en na behandelingen terzijde staan. Ineens gaat het beroep dan van verstand hebben van een apparaat, naar meervoudig kijken en betekenisgeving, naar samenwerking met collega’s en patiënten en naar zichtbare aanwezigheid tot in de operatiekamer, en hoort het draaien van onregelmatige uren erbij.Metavaardigheden in de lift om meer (of weer) van waarde te zijn
Er is een rode draad in de voorbeelden te herkennen: er komt een schil van vaardigheden bij, die dwars door beroepsgroepen heen vergelijkbaar lijkt. Preventie en voorlichten, doceren en gidsen, onderzoeken en ondernemen, samen werken en samen leren, en mee organiseren en mee sturen. En niet te vergeten: morele vragen over of het al dan niet deugt wat we doen, hoe we met waardenconflicten moeten omgaan, voor welke principes we staan, en waar onrecht of dominantie aan de kaak moet worden gesteld. Je komt zo op een hele rij ‘metavaardigheden’ die we steeds meer van medewerkers lijken te verwachten. Wat mij betreft past het hele rijtje aardig onder de koepelterm ‘veranderkunde’; je ziet ze daarom in de eerdere hoofdstukken allemaal weleens langskomen. Zijn al die vaardigheden wel zo nodig? Ik weet niet of het overal en altijd moet, maar ik ben er wel positief over. Ik denk dat ze deels een terechte reactie zijn op decennia overspecialisatie, waardoor voor je het weet niemand meer verantwoordelijk is voor het geheel. Hoe minder diensten en producten standaard zijn, hoe slechter het model past dat iedereen een radertje in het geheel is, dat autonoom zijn ding doet. Laat staan als je spreekt over complexe opgaven die vele facetten kennen en allerlei bijdragen vragen. Daarvoor geldt dat je ze pas samen met anderen, lokaal onderzoekend en sturend, te pakken krijgt.
Ik denk dat je gerust kunt beweren dat hardnekkige problemen in allerlei sectoren veroorzaakt zijn door het te smal definiëren of uithollen van het vak van de mensen die daar werken. Denk aan de bankensector, waar een overmaat aan protocollen en regels het oordeel van de financiële professional steeds meer heeft geëlimineerd en morele vragen naar de achtergrond heeft gedrongen; daar komen dan ongelukken van. Maar het geldt net zo goed voor de ontkenning van de leefwereld, die blijkt uit voorschriften waar zorg is opgedeeld in minuten om bijvoorbeeld steunkousen uit of aan te trekken. Of uit de onmogelijkheid om middels visies om te gaan met waardenconflicten, bijvoorbeeld bij het zorgen voor mensen die zelfverwondend gedrag vertonen. Telt dan het voorkomen van zelfverwonding zo zwaar dat je cliënten mag vastbinden? Of hebben die recht op bewegingsvrijheid, met alle risico’s van dien? Dit verlangt het hanteren van dilemma’s, niet het volgen van visies of regels. Dat kan alleen door direct betrokken medewerkers zelf. Het oprekken van hun vak doet in zulke gevallen recht aan de opgaven waar men voor staat – en daarmee aan de waarde die het beroep kan hebben. Gelukkig bewegen we ons hier stap voor stap naartoe.
Bron: Iedereen verandert – nu wij nog
Door: Hans Vermaak