Lakoff en Johnson omschrijven een metafoor als een mentaal construct dat ons helpt ervaringen te structureren en ons voorstellings- en denkvermogen te ontwikkelen.
In haar veelvoudig gerefereerde artikel ‘On two metaphors of learning and the danger of choosing just one’, beschrijft Anna Sfard (1998) een aansprekend onderscheid tussen twee metaforen: de kennisverwervingen de participatiemetafoor.
Verwerven van kennis
De eerste, leren als het verwerven van kennis, is misschien wel de bekendste metafoor voor leren. Zelfs het Oxford Referencewoordenboek verwijst naar leren als ‘het verwerven van kennis door studie’. In deze metafoor wordt kennis van de wereld benaderd als een objectieve waarheid die van de ene persoon kan worden overgedragen naar de andere. Er is dus een medium nodig dat zorgt voor die overdracht van de persoon die ‘weet’ naar de persoon die nog niet weet (Bruner, 1996).
Theoretisch gezien komt de kennisverwervingmetafoor uit de traditie van de cognitieve psychologie, die zich focust op het opslaan, organiseren en ophalen van informatie uit het geheugen (Anderson, Reder & Simon, 1996; Anderson, 2000; Mayer, 1979). Hartley (1998) heeft de kernprincipes van deze manier van leren herleid:
- De instructie moet goed georganiseerd zijn. Goed georganiseerde materialen zijn gemakkelijker te leren en te onthouden.
- De instructie moet goed gestructureerd zijn. In domeinen en onderwerpen zijn inherente structuren zichtbaar, logische relaties tussen kernideeën en concepten, die de onderdelen met elkaar verbinden.
- De visuele kenmerken van een taal zijn belangrijk. Iemand die aan het leren is, let selectief op zijn omgeving. Dus de weergave is belangrijk voor het begrip.
- Voorkennis is belangrijk. Nieuwe kennis moet passen in wat al bekend is.
- Verschillen tussen individuen zijn belangrijk en beïnvloeden het leren. Denk daarbij aan de cognitieve stijl en de benaderingswijze.
- Cognitieve feedback geeft iemand die leert van zijn fouten en successen met betrekking tot de onderhanden zijnde taak. Bevestiging en versterking van het geleerde kan dus wellicht eerder komen uit een stukje informatie rond het resultaat dan uit een beloning.
Ausubel
In de onderwijskundige psychologie was het met name Ausubel (1963) die werkte in deze traditie. Dat kennis verwerven niet een kwestie is van ‘een hoofd vullen’, maakt hij duidelijk met zijn onderscheid in het ontvangende en ontdekkende leren. Ontvangend leren staat dan voor informatie die in kant-en-klare vorm wordt aangeboden, zodat deze nagenoeg zonder bewerking in het langetermijngeheugen kan worden opgenomen. Het ontdekkende leren staat voor het zelf ontdekken van de essentie van wat wordt aangeboden. Ausubel past zo goed in de traditie van het kennis verwerven, omdat hij uiteindelijk de voorkeur geeft aan het ontvangende leren vanwege efficiëntie en effectiviteit (Ausubel, 1968). Kernwoorden zijn objectieve kennis, structuur en expertise.
Participatiemetafoor
Als alternatief beschrijft Sfard (1998) de participatiemetafoor. Deze metafoor vertrekt vanuit de volgende aannamen:
- Er bestaat geen objectieve waarheid, kennis is geconstrueerd in sociale interacties tussen mensen.
- Leren doen mensen zelf, je kunt ze hooguit hiermee helpen, je kunt het niet van ze overnemen.
- Leren gaat om het geleidelijk onderdeel worden van een (werk)gemeenschap (of een cultuur, of een professie of een wetenschapsgebied). Dit gebeurt voor een belangrijk deel buiten instituties om en impliciete kennis en vaardigheden spelen hierbij een belangrijke rol.
In de participatiemetafoor wordt leren gezien als een proces van deelnemen aan verschillende ‘praktijken’ en het delen van leerervaringen en ontwikkelingsactiviteiten. ‘Learning is in the relationships between people’ (McDermott, in Murphy, 1999). Vaak gaat men ervan uit dat leren in de hoofden van mensen plaatsvindt, maar in deze theorie wordt ervan uitgegaan dat leren tussen mensen plaatsvindt.
Mensen samen brengen
Het gaat erom mensen samen te brengen die elkaar iets kunnen bieden, die relevant zijn voor elkaar (Smith, 1999). Kennis als onderdeel van de wereld of van een individu bestaat daarbij niet. Kennis is in deze metafoor per definitie sociaal en maakt onderdeel uit van groepen (Brown, Collins & Duguid, 1989; Lave, 1988; Lave & Wenger, 1991). Cognitie en ‘weten’ bestaat tussen mensen en hun omgevingen, leren is gesitueerd in relaties en netwerken. Er is een nauw verband tussen kennis en activiteit. We kunnen kennis en kennen niet scheiden van situaties waarin ze worden gebruikt of waar ze plaatsvinden. Leren is een zaak van participatie, culturalisatie en ‘legitimate peripheral participation’ (Lave & Wenger, 1991).
In deze metafoor vindt leren altijd plaats in een sociale setting (Merriam & Caffarella, 1999). Het woord ‘community’ neemt een belangrijke plaats in. Tot 1910 is er weinig literatuur te vinden rondom community. Pas in 1915 ontstaat de eerste sociologische definitie uit de hand van Galpin die het heeft over plattelandsgemeenschappen in termen van handel en zorggebieden (Harper & Dunham, 1959).
Daarna volgen meerdere definities die zich centreren rondom drie aspecten: plaats, identiteit en interesse (Willmott, 1986; Lee & Newby, 1983; Crow & Allen, 1994):
- De plaats waar mensen iets gemeenschappelijks hebben en dit gemeenschappelijke is vooral geografisch. Dat kan dus ook een gemeenschappelijke werkplek zijn.
- De identiteit die mensen gemeenschappelijk hebben. Dat kan dus ook een gaycommunity zijn of een kerkelijke gemeenschap. Het gaat dan dus meer over de identiteit dan over de plaats die mensen bindt.
- De interesse zelf is de zwakste verbinding. Het draait dan om interesse in een idee of een aspect. Dat kan zijn een gemeenschappelijk vakantieoord, maar ook een hobby of een vakinhoudelijk onderwerp.
Er bestaan dus verschillende soorten community’s. Daarbij draait het uiteindelijk om het gevoel erbij te horen en de mate van gehechtheid (Cohen, 1982, 1985), om de betekenis die je er samen aan geeft. De verbinding en de interactie verbreden en verdiepen wat we kunnen bereiken, maar bepalen ook onze identiteit (Wenger, 1998; Smith, 2001; Evans, 2002).
Drie basiskwaliteiten
In het communitydenken komen drie basiskwaliteiten aan de orde die ook veel zeggen over het leren in community’s:
- Tolerantie: openheid, nieuwsgierigheid, respect naar anderen en de bereidheid om te luisteren en te leren (Walzer, 1997).
- Wederkerigheid, zoals Putnam (2000) het beschrijft: ‘I’ll do this for you now, without expecting anything immediately in return, and perhaps without even knowing you, confident that down the road you or someone else will return the favour.’
- Vertrouwen. De overtuiging dat mensen met wie je een community vormt te vertrouwen zijn en vanuit het beste vermogen en inzicht, eerlijk handelen (Putnam, 1993; Coleman, 1990). Door het vertrouwen in anderen kunnen samenwerking en ontwikkeling vorm krijgen.
Kernwoorden in deze metafoor zijn gesprek, interactie, activiteit, community en participatie.
Door: Manon Ruijters
Bron: Liefde voor leren