Taal is een krachtige machtsbron bij interactie tussen mensen. De woorden die we uitspreken, de zinnen die we ermee vormen, de manieren waarop we verbaal – en non-verbaal – interacteren met de ander: het kan allemaal van grote invloed zijn. Met taal beelden we uit wat we voor ons zien, niet alleen beschrijvend, maar ook scheppend. Als je de macht van taal en van de betoogkunst kunt aanboren en slim gebruiken, kun je de werkelijkheid een beetje naar je hand zetten.
In de eerste hoofdstukken van het boek Machiavelli op de werkvloer heb je kunnen lezen dat de werkelijkheid gemaakt wordt via permanente en in potentie conflictueuze interactie tussen mensen. Dit met elkaar omgaan en praten draagt altijd belangenconflicten in zich, soms latent, soms manifest. Door deze constante strijd, waarbij nu eens de ene groep wint en dan weer de andere, wordt de werkelijkheid telkens een beetje bijgesteld en gevormd naar de machtsbalans van het moment.
Sociale constructie van de werkelijkheid
In de wetenschappelijk literatuur valt veel te lezen over de cruciale rol van taal in deze processen van ‘sociale constructie van de werkelijkheid’. Peter Berger en Thomas Luckmann hebben er in de jaren zestig van de vorige eeuw een toonaangevend boek over geschreven, getiteld The Social Construction of Reality. Het is nog steeds relevant. Vanuit een sociologisch vertrekpunt schrijven ze over de distributie en het gebruik van kennis, en over taal als transporteur daarvan. Uit de sociale interacties die we als mensen hebben, ontspruiten volgens Berger en Luckmann gedeelde definities over hoe de werkelijkheid om ons heen eruit ziet en hoe we dingen doen. Zo ontstaan subjectieve werkelijkheden, die we als waar aannemen en waarmee we een samenleving of organisatie verder vormgeven.
Langzaamaan worden het gewoonten en objectieve werkelijkheden. Denk bijvoorbeeld aan een school: dit is niet enkel een gebouw, maar een sociaal verband waar je op een bepaalde manier samen met iets bezig bent, namelijk leren en ontwikkelen. De afspraken die we hierover in de loop der tijd met elkaar maken, laten ‘de school’ langzaamaan tot een objectieve werkelijkheid worden. Op die manier werden onderwijs en scholen een norm in de samenleving. Nu zien we het als een institutie die echt bestaat, hoewel ‘de school’ niet meer is dan een sociaal construct. Voor arbeidsorganisaties geldt hetzelfde.
Situatie kleiner maken
Om dit proces van sociale constructie van de werkelijkheid beter te kun je de situatie ook kleiner maken. Denk bijvoorbeeld eens aan een kind op de middelbare school dat constant ‘uitslover’ genoemd wordt. Los van het mogelijk pestende karakter ervan, kan het kind geleidelijk aan gaan geloven dat uitsloverij onderdeel is van zijn karakter. Plotseling herkent hij het ook bij zijn moeder of vader. Als je zo kijkt naar sociale interactie, is taal een krachtige bepaler.
Vanuit het perspectief van het politieke spel gezien, kun je er de werkelijkheid mee vormen in een richting die jouw belang dient. Ik zal je er in de opening van het volgende hoofdstuk een illustratief voorbeeld van geven. Je zult lezen hoe één woord de politieke winst van een groep belanghebbenden bepaalde. Om je nu alvast een indruk te geven van wat zelfs maar een splintertje taal kan doen, geef ik je een klein voorbeeld uit mijn advieswerk.
Praktijkvoorbeeld
Ik werd uitgenodigd door de Raad van Bestuur van een verzekeringsmaatschappij. De raad wilde me spreken over een organisatievraagstuk. De vraag was: hoe zorgen we ervoor dat de medewerkers op een veiliger manier leren omgaan met de cliëntgegevens in de systemen van de organisatie?
Ik sprak met de raad over een veranderkundige aanpak van het vraagstuk. Terwijl het gesprek vorderde, maakte ik een inschatting over een vervolg. Het leek me een mooie opdracht, waaraan ik graag wilde werken. Ik voelde dat de bespreking langzaamaan rond was en dat ik een beslissende bewering moest doen. Ik moest een piketpaaltje slaan en dan kijken wat de reactie was.
Plotseling hoorde ik mezelf zeggen: ‘Ik raad u aan om niet met het “cascademodel” te werken.’ De voorzitter keek me met een opgetrokken wenkbrauw aan en vroeg wat ik bedoelde. Ik legde uit wat die aanpak inhield en wat de risico’s waren van een teveel aan top-down uitrol van ‘het veilige werken’. Het zou langer duren voor het gewenste effect bereikt zou zijn. Starten in de werkpraktijk zou effectiever zijn, zei ik, en dus vooral geen cascademodel. Er werd instemmend geknikt en ik kreeg de opdracht.
In de maanden daarna dook het woord ‘cascade’ te pas en te onpas op in de gesprekken over het ontwikkelproces. Het sloeg kennelijk aan en gaf uitdrukking aan opvattingen over samenwerken en verandering in de organisatie. Op een dag liep ik langs een van de kamers waar medewerkers op een nieuwe manier bezig waren met het verwerken van cliëntgegevens. Een medewerker van het Verbond van Verzekeraars was ook uitgenodigd en keek toe. ‘We werken hier met een omgekeerde cascade’, ving ik op.
Kracht van taal bij gemeenten
Enkele jaren geleden verscheen bij de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) een essay onder de titel Spraakmakend leiderschap. De linguïstische vingerafdruk van de gemeentesecretaris. In het boekje lees je over de kracht van taal bij veranderprocessen in gemeentelijke organisaties. Het vertrekpunt van het betoog is dat ieder van ons een persoonlijk linguïstisch profiel heeft, een stijl van spreken die past bij wie je bent en bij de context waarin je werkt. Waar de een bijvoorbeeld in een veranderingsproces zegt: ‘Samen gaan we de volgende stap zetten’, zegt de ander: ‘Op 1 januari begint de volgende fase.’ Naar inhoud is er weinig verschil, maar het zegt wel iets over de manier waarop de ene of de andere veranderaar leiding kan geven aan het proces.
De schrijvers van het essay hebben met veel gemeentesecretarissen gesproken over hun taalgebruik, en de resultaten zijn geanalyseerd aan de hand van vier sturingsperspectieven die samenhangen met een visie op de rol van de overheid. Een van die sturingsperspectieven is ‘de presterende overheid’, ook wel aangeduid met de term New Public Management, de trend om managementtechnieken uit de private sector toe te passen op publieke organisaties.
Gemeentesecretarissen die deze rol van de overheid en dit sturingsprincipe omarmen, gebruiken meestal woorden als ‘presteren’, ‘realiseren’, ‘doorpakken’, ‘daadkracht tonen’, ‘lef hebben’, ‘snelheid maken’, ‘binnen de planning blijven’ en ‘bijschakelen’. De gemeentesecretarissen die vanuit dit perspectief werken, gebruiken ook zinnen als: ‘Toen ik binnenkwam heb ik meteen gevraagd op welke resultaten mensen hier eigenlijk worden afgerekend.’ ‘Meten is weten, dus toen iedereen riep dat het anders moest, heb ik eerst maar eens laten uitzoeken wat er nu terechtkomt van alle goede voornemens.’ ‘Ik zeg altijd: niet lullen maar poetsen, praatjes vullen geen gaatjes, geen woorden maar daden, in gelul kun je niet wonen.’
Samenwerkende gemeentesecretarissen
Een ander sturingsperspectief is ‘de samenwerkende overheid’. Gemeentesecretarissen die deze overheidsrol omarmen, spreken over ‘verbinden’, ‘samenwerken’, ‘dialoog aangaan’, ‘samenspel’, ‘uitwisselen’, ‘vertrouwen’ en ‘vitale coalities vormen’. In de verhalen die de gemeentesecretarissen over deze rol van de overheid vertellen komen zinnen voor als: ‘Voordat we allerlei inhoudelijke oplossingen gaan bedenken en uitdragen, moeten we eerst maar eens in gesprek gaan met andere betrokkenen en belanghebbende partijen.’ ‘Het gaat er niet om wie er aan de lat staat voor deze kwestie, maar dat er iemand is die zich bereid toont om het voortouw te nemen.’ ‘Ik zeg altijd: alleen ga je sneller maar samen kom je verder, we moeten er samen de schouders onder zetten, al doende leren, want als we het samen willen, komen we er echt wel uit.’
Het NSOB-essay laat vanuit een leiderschapsperspectief zien hoe je persoonlijke taalstijl vorm geeft aan je leiderschap. Als je je hiervan bewust bent, helpt dit bij de opgaven waar je voor staat. Het is van waarde om je taalstijl eens te analyseren. Doe dit bij voorkeur met werkvrienden of een goede collega, zodat je eerlijke en waarheidsgetrouwe beelden terugkrijgt. Zo kun je je stijl eventueel aanpassen en bewust inzetten, zonder dat die gekunsteld wordt.
Hij en zijn
We zijn niet altijd zo bewust en calculerend met taal bezig. Ook onbedoeld kan wat je zegt een bepaald effect hebben. Uit onderzoek van psycholinguïst Theresa Redl blijkt hoe subtiel woorden beeldvorming beïnvloeden. Redl deed onderzoek naar het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord ‘hij’ en het bezittelijk voornaamwoord ‘zijn’. Ze legde proefpersonen verschillende zinnen voor en registreerde de reacties. Uit het onderzoek bleek dat taal weinig genderneutraliteit overbrengt als er alleen mannelijke voornaamwoorden gebruikt worden.
Een voorbeeld uit het onderzoek. Met de zin ‘Iedereen poetst zijn tanden’ worden zowel mannen als vrouwen bedoeld, maar je ziet door het woordje ‘zijn’ niet automatisch ook vrouwen voor je. Een andere zin: ‘Wat kost een student en wat levert hij op?’ Is het hierbij direct duidelijk dat het om zowel mannelijke als vrouwelijke studenten gaat? Wie genderneutraal wil spreken, zal dus meer neutrale meervouden moeten gebruiken. Je zegt dan bijvoorbeeld niet: ‘Ieder heeft recht op zijn eigen mening’, maar ‘Mensen hebben recht op hun eigen mening.’ Als je je in een situatie bevindt waarin je een ander wilt overtuigen van wat jij belangrijk vindt, kan dit net het verschil maken.
Kaders uit de werkelijkheid knippen
De kunst om met taal geloofwaardige beelden te creëren en te overtuigen, luistert dus erg nauw. Een techniek die hiervoor de laatste tientallen jaren in de Nederlandse politiek regelmatig wordt toegepast, is framing. Hoogleraar Bestuurskunde Hans de Bruijn schreef er een boek over. Hij beschrijft een frame als ‘een inhoudelijke politieke boodschap die in het politiek debat wordt gebruikt en tot een specifieke interpretatie van de werkelijkheid leidt’. Je zou ook kunnen zeggen dat frames bepaalde stukjes van de werkelijkheid zijn die nadrukkelijk worden uitvergroot en daarmee andere stukjes van diezelfde werkelijkheid on(der) belicht laten. Het is een manier om met een bepaalde woordkeuze een beeld op te roepen en de kijk op een onderwerp te veranderen. Bij uitstek een politieke actie dus.
De term ‘de puinhopen van paars’ is zo’n frame. In de verkiezingscampagne van 2002 muntte Pim Fortuyn dit beeld van de twee voorgaande ‘paarse’ kabinetten met PvdA, VVD en D66, onder leiding van Wim Kok. Wie ontvankelijk was voor dit frame, stond ook open voor informatie die dit beeld bevestigde. Dat de economie er in die jaren goed voor stond, bleek dan te danken aan de ontwikkelingen op de wereldmarkt en dus niet aan ‘paars’, dat slechts ‘puinhopen’ had voortgebracht. Omgekeerd werkte het ook: informatie die liet zien dat de paarse kabinetten het in economische zin goed deden, werd gewantrouwd. Een effect van een goed frame is verder dat het media-aandacht genereert, waardoor de invloed ervan groter wordt. Het stukje dat met nadrukkelijke en beeldende taal (‘puinhopen’) uit de werkelijkheid is geknipt, wordt nog eens versterkt.
Goede frames blijven hangen
Goede frames blijven hangen door de specifieke woordkeuze. Je onthoudt ze gemakkelijk en ze genereren aandacht. Verder is het gemakkelijk om het met een goed frame eens te zijn. Dus als je het thema veiligheid nadrukkelijk naar je toe wilt trekken, is een oneliner als ‘vandalen gaan betalen’ zo gevonden.
Als je een frame wilt ontkrachten, is reframen een goede tegenactie. Als je bijvoorbeeld wordt beschuldigd van ‘langzaam werken’, kun je ertegenover zetten dat je ‘nauwkeurig werkt’. Het framen en reframen vindt het meest effectief plaats in de 3P-driehoek. De P’s staan voor Policy (beleid), Personality (persoonlijke betrokkenheid) en Principles (waarden). Als je slachtoffer bent van een beleidsframe, kun je dit beantwoorden door het perspectief te wisselen naar een van de andere P’s.
Zo kan een wethouder die tijdens een bewonersbijeenkomst hard wordt aangevallen op ‘de geluidoverlast van de nieuwe weg’ op een inlevende manier antwoorden met een reframe uit het perspectief persoonlijke betrokkenheid: ‘Verstoorde nachtrust, ik weet hoe ellendig het is, zeker als je weer vroeg naar je werk moet.’
Taal is dus een grote machtsbron voor het politieke spel. Je kunt je taalvaardigheid te gelde maken in beleidsnotities en speeches die je schrijft, maar als je de woorden verbaal tot leven wilt wekken, is de aloude kunst van de welsprekendheid of retorica ook behulpzaam. Opvattingen uit de oudheid over deze kunst bieden waardevolle aanknopingspunten voor het vergroten van je overtuigingskans.
Bron: Machiavelli op de werkvloer
Door: