Intervisie kan worden gezien als een gestructureerd gesprek met een aantal vaste fasen. Deze fasen worden altijd doorlopen. Dit zorgt voor een cyclisch leerproces en de mogelijkheid om het gewenste niveau van intervisie te behalen. De fasen geven aan op welke manier bij intervisie wordt geleerd. Zij geven structuur aan de bijeenkomst en zorgen dat intervisie waarde heeft voor alle deelnemers.
Er bestaat een grote variëteit aan intervisiemethoden, waarvan er veel in het praktijkboek intervisie zijn opgenomen. Iedere methode bestaat uit een aantal te volgen stappen die er samen voor zorgen dat de intervisiebijeenkomst goed verloopt. Wat de methoden onderling verbindt, zijn de fasen die kenmerkend zijn voor intervisie. Binnen alle methoden zijn de fasen herkenbaar.
De stappen binnen een methode geven een specifiek accent of een specifieke invulling aan de fasen. De fasen hebben een vaste volgorde. Het is niet aan te bevelen fasen over te slaan of samen te voegen. Dit heeft een negatief effect op de kwaliteit van de intervisiebijeenkomst.
In de figuur wordt uiteengezet welke fasen bij intervisie worden doorlopen. De fasen volgen logisch op elkaar, waardoor de casusinbrenger het niveau van veranderen kan bereiken. Nadat hij zijn casus en intervisievraag heeft beschreven en toegelicht, maakt de volgorde van de fasen van intervisie het mogelijk dat hij steeds meer kijkt naar zijn eigen rol en opvattingen. Hoe meer helpend de vragen van de deelnemers zijn, hoe groter de reflectie van de casusinbrenger kan zijn en hoe hoger het niveau van intervisie dat wordt bereikt. Dit vindt vooral plaats in fase 2 en 3. Hieronder worden alle fasen van intervisie beschreven.
Fase 0 Voorbereiding
Intervisie start met het voorbereiden van de casus en de intervisievraag; dat komt de kwaliteit van de bijeenkomst en de opbrengst ten goede. Het geeft de casusinbrenger de kans wat langer na te denken over het vraagstuk waarin hij inzichten wil krijgen. De voorbereiding speelt zich af buiten de intervisiebijeenkomst om.
In deze fase vinden twee activiteiten plaats:
- De facilitator spreekt met de casusinbrenger over de casus en de intervisievraag die de casusinbrenger heeft. Aan de hand daarvan bepalen zij samen welke intervisiemethode wordt gebruikt en welke specifieke voorbereidingen hierbij moeten plaatsvinden.
- Afhankelijk van de methode werkt de casusinbrenger de casus en intervisievraag op papier uit en worden deze rondgestuurd naar de deelnemers.
Een casusinbrenger beschrijft vooraf zijn casus en zijn intervisievraag. Het is van belang dat de casusinbrenger dit voor zichzelf beknopt uitschrijft. De schrijfoefening dwingt hem vooraf na te denken over de situatie en wat daarin belangrijk is te vermelden. Hij let erop dat hij irrelevante gegevens achterwege laat.
De facilitator bespreekt met hem welke intervisiemethode wordt gekozen, want niet elke methode is geschikt voor elke casus en intervisievraag. De casusinbrenger kan hierbij een voorkeur hebben voor een methode, daarmee wordt natuurlijk rekening gehouden.
De casusbeschrijving is maximaal een half A4’tje en eindigt met: ‘Mijn intervisievraag is …’ Vervolgens wordt deze vooraf toegestuurd naar de deelnemers en wordt ook aangegeven welke methode wordt gebruikt.
Fase 1 Terugblik op vorige intervisiebijeenkomst
Intervisie gaat over blijvend leren, ook nadat de casus is besproken. Bij de start van de intervisiebijeenkomst wordt de casusinbrenger van de vorige bijeenkomst altijd gevraagd terug te kijken op zijn casusbespreking. Het doel daarvan is na te gaan hoe de acties die hij heeft geformuleerd in de praktijk hebben uitgepakt. Door deze resultaten te bespreken, kunnen de gewenste veranderingen meer verduurzamen.
De casusinbrenger kan hiervoor een reflectieverslag schrijven in de periode na de intervisiebijeenkomst en deze na zijn casusbespreking aan de groep sturen. Tijdens de start van de volgende bijeenkomst kan hij dit verslag toelichten en kunnen de deelnemers enkele vragen stellen.
Fase 2 Beeld vormen van de rol van de casusinbrenger in zijn casus
Bij de start van de intervisiebijeenkomst geeft de facilitator een korte toelichting op de methode die zal worden gebruikt. De deelnemers hebben deze vooraf kunnen lezen. De casusinbrenger licht in het kort de casus toe en vertelt over zijn indrukken, overwegingen en denkbeelden in relatie tot zijn casus. Hij sluit af met zijn intervisievraag.
Het doel van deze fase is de casusinbrenger zich een beeld te laten vormen van zijn rol in de situatie. Daarmee richt hij de bespreking op de positie die hij heeft in deze casus en niet zozeer op allerlei aspecten die spelen in de context van de casus. De deelnemers helpen hem hierbij door verhelderende vragen te stellen. Het accent van de vragen ligt op het handelen en de rol van de casusinbrenger en niet zozeer op de inhoud van de casus. Het gaat er dus niet om de inhoud van de casus te begrijpen. De facilitator ziet erop toe dat de deelnemers met hun vragen goed aansluiten op de gedachtelijnen van de casusinbrenger. Daarmee helpen zij de casusinbrenger zijn rol in de casus te onderzoeken. De facilitator kan hem eventueel vragen de intervisievraag aan te scherpen.
Fase 3 De achtergronden van de casusinbrenger bespreken
In deze fase wordt de casusinbrenger verleid te zoeken naar de, vaak onbewuste, achtergronden van zijn waarnemen, denken en doen. Hij wil graag inzicht krijgen in zijn verborgen bestuurders en achterhalen hoe zijn eigen gedrag in sommige situaties wordt gestuurd. Door zelf de achtergronden te onderzoeken, te verkennen en te benoemen, ontdekt hij nieuwe verbanden tussen zijn gedrag als professional en zijn opvattingen en waarden. Dit verschaft hem nieuwe informatie over zijn eigen werkwijze en -stijl. Hij kan vervolgens bewuster kiezen in welke mate hij zich hierdoor wil laten sturen en/of ander gedrag wil inzetten.
De deelnemers stellen helpende vragen, zodat de casusinbrenger inzichten kan ontdekken die van invloed zijn op zijn intervisievraag. Zij letten erop dat zij de casusinbrenger zijn eigen inzichten laat formuleren en dat zij zelf geen oordelen vellen, adviezen geven of suggesties doen. De facilitator bewaakt dit.
Vragen die kunnen helpen zijn:
- Welke patronen zie jij zelf?
- Wat vind jij belangrijk in je werk?
- Wat zijn kenmerken van jouw stijl van werken?
- Welke opvattingen en mogelijke stijl kunnen een rol spelen in deze intervisievraag?
Fase 4 Casusinbrenger benoemt zijn nieuwe inzichten
In deze fase wordt duidelijk welke inzichten de casusinbrenger krijgt over de inhoud van de casus, zijn rol en handelen en zijn opvattingen die daarin meespelen. Het is van belang de casusinbrenger voldoende tijd te geven zijn inzichten te verwoorden. Beter dan voorheen slaagt hij erin zijn gewenste handelen en rol ook daadwerkelijk te zien. Hierdoor kan hij voor zichzelf ‘leerpunten’ formuleren: waarop wil ik voortaan letten, wat wil ik anders doen, wat wil ik leren? Dit heeft als resultaat dat de casusinbrenger vanaf nu bijvoorbeeld eerder kan bepalen welk gedrag hij in welke situatie wil laten zien. De deelnemers laten hun eigen ideeën over wat de inzichten zouden moeten zijn, achterwege. De facilitator moedigt de casusinbrenger aan zijn inzichten te benoemen en deze verder te verkennen.
Fase 5 Casusinbrenger formuleert zijn nieuwe werkwijzen
Wat neemt de casusinbrenger zich voor? In deze fase vertaalt de casusinbrenger zijn opgedane inzichten naar een nieuwe aanpak met acties. Hij kijkt met een nieuwe blik naar zijn casus, ziet openingen voor alternatieven en bepaalt wat hij daarmee wil gaan doen.
De casusinbrenger kan met zijn nieuwe werkwijze gaan experimenteren en benoemt de acties die hij in dit kader wil gaan uitvoeren. De deelnemers helpen hem dit te concretiseren door vragen te stellen. Zij vragen in SMARTtermen door, zodat hij de acties zo precies mogelijk moet beschrijven. Wat wil hij doen, wanneer gaat hij dit uitvoeren, wat is ervoor nodig, et cetera. Hij kan ook aangeven aan wie hij bij het uitvoeren van de acties hulp wil vragen.
Uit onderzoek blijkt dat de geïnterviewden vinden dat intervisie hen helpt om te blijven leren en nieuwe inzichten op te doen die voor het werk van belang zijn. Daarnaast denken zij meer na voordat ze in actie komen en experimenteren zij met het eigen gedrag om te kijken welke aanpassingen zij willen doen om hun doelen te bereiken. Ze blijven reflecteren, ook al is de intervisiebijeenkomst voorbij. Daarmee beklijven inzichten in gedrag en handelen.
Fase 6 Reflectie op intervisie door de groep
Reflecteren zorgt voor blijvend leren. Het doel van deze fase is leren te bestendigen door reflectie. De groep benoemt wat zij leert uit het bespreken van de casus. Niet alleen de casusinbrenger benoemt wat er is geleerd, maar ook de deelnemers. Punten die in de reflectie naar voren komen, kunnen weer input zijn voor de volgende intervisiebijeenkomst of voor de intervisievraag van een andere deelnemer. Er wordt op meer momenten gereflecteerd bij intervisie.
Bron: Praktijkboek intervisie
Door: Monique Bellersen, Inez Kohlmann