Het is een ingesleten idee dat je taal gebruikt om je eigen gedachten ‘onder woorden’ te brengen. Taal als neutrale verpakker, als ‘codeerder’ van je boodschappen. Alsof je je woorden omzet in morsetekens. Maar vanuit een kritisch perspectief bezien is taal helemaal niet zo neutraal als het lijkt. De relatie tussen de boodschap enerzijds en de taal anderzijds zou namelijk wel eens precies andersom kunnen liggen. Zo beredeneerd is taal namelijk juist géén neutraal verpakkingsmateriaal voor je boodschappen, maar is taal zélf de boodschap.
De term die onlosmakelijk met deze zienswijze verbonden is, is discours. Losjes weergegeven is een discours een redelijk goed samenhangend netwerk van begrippen, concepten en redeneerwijzen. Het concept discours wijst erop dat taal veel meer is dan een neutrale referent naar de werkelijkheid; het is juist zo dat taal een bepaalde werkelijkheid constitueert (grondvest, vaststelt). Geen enkele taal, geen enkel discours is namelijk compleet, dekt alles af. Integendeel. Discoursen zijn per definitie eenzijdig. Voor sommige dingen zijn er wel bepaalde woorden, terwijl er voor andere dingen (andere gezichtspunten, andere redeneerwijzen) geen woorden aanwezig zijn. Of alleen woorden met een negatieve ondertoon.
Voorbeeldje? Wat dacht je van het begrippenpaar rationeel-irrationeel? Ik denk dat je liever als rationeel gelabeld zou willen worden dan als irrationeel. Toch? Juist die impliciete ‘onderliggende’ boodschappen maken dat discours van invloed is op hoe je denkt; wat je belangrijk vindt, wat je wel en niet goed vindt. Zeker als er in een maatschappij sprake is van een dominant – een ‘machtig’ – discours, dan worden deze impliciete boodschappen je met de paplepel ingegoten. Taal verpakt mijn boodschap dan dus niet, maar bepaalt wat ik denk, zeg en doe. Precies het tegenovergestelde van het ingeslepen idee dat taal alleen maar een neutrale verzameling morsetekens is.
Managen, organiseren en veranderen
Als we het over managen, organiseren en veranderen hebben, dan is het mainstream – het woord zegt het al – managementdiscours de dominante taal waarin we onze ervaringen, plannen, visies en acties uitdrukken. Een discours dat nauw gelieerd is aan het modernistische vooruitgangsdenken. We denken en praten in termen van systemen, omgevingen, doelen, visies, implementeren, veranderen, control, sturing, beheersen, commitment, motivatie, participatief en zelfs dienend leiderschap en what’s in it for me? Deze taal vindt zijn oorsprong in het technisch-cybernetische ontwerp- en besturingsdenken, waar organisaties worden voorgesteld als machines met inputs, throughputs en outputs. Ze bevinden zich ‘in’ ‘VUCA.-omgevingen’ waar ze adequaat op moeten inspelen. Zo is het een taal die bol staat van tweede-orde-abstracties, waarbij we aannemen dat iedereen hetzelfde verstaat onder de termen die we bezigen. En ook een taal die – naar mijn waarneming – in tal van opleidingen, trainingen, masterclasses en wat dies meer zij gebezigd wordt om het publiek te vertellen wat ze moeten doen om de ‘complexe’ problemen waar ze mee worstelen voortvarend aan te pakken. En zo is het een taal die je hoort te spreken, wil je serieus genomen worden; wil je erbij horen.
Inmiddels is het managementdiscours zo ingeburgerd, dat het de normaaltaal, de gewoontetaal geworden is. Zo normaal en gewoon dat we er niet meer bij stilstaan. Die ‘we’ zijn trouwens managers, maar evengoed medewerkers, stafmensen, vakbonden, bestuurders, toezichthouders, enzovoort.
Wetenschappelijk vooruitgangsdenken
De gemeenschappelijke deler van deze taal is volgens mij het wetenschappelijke vooruitgangsdenken. De wetenschap helpt ons om steeds beter te begrijpen hoe alles in elkaar zit. En dat maakt het mogelijk om inmiddels zowat alles naar onze hand te zetten. Tot de gewenste spiritualiteit, waarden en normen van onze medewerkers aan toe. En we zijn daar ook zeer succesvol in, zeker als we de resultaten van ons handelen weer ver-woorden in diezelfde taal. Het wetenschappelijke vooruitgangsdenken (denk ook aan ‘scientific’ management) vormde de bakermat voor de industrialisering van de samenleving. Zeker als je al leefde in de begindagen van deze vorm van denken en zag waartoe we als mensheid opeens allemaal in staat waren – hoe kun je daar dan niet in geloven?
Maar kun je hier ook anders tegen aankijken? Ik denk het wel. In zijn indringende boek Risk Society pleit de Duitse socioloog Ulrich Beck bijvoorbeeld voor een nieuwe moderniteit. Zijn belangrijkste observatie is volgens mij dat we de problemen waar we in de ‘moderne’ maatschappij mee te kampen hebben (denk aan armoede en honger, inkomensongelijkheid, opwarming van de aarde, individualisering, pandemieën), proberen op te lossen vanuit hetzelfde discours dat die problemen heeft veroorzaakt. Daardoor – zo redeneert hij – maken we diezelfde problemen in feite alleen maar erger. Of, in zijn taal: als we de risico’s die we lopen proberen te mitigeren vanuit dezelfde uitgangspunten die die risico’s hebben veroorzaakt, dan lopen we als maatschappij steeds grotere collectieve risico’s.
Naar het boek
Nu naar het boek van Nicole Mulder: Chaordisch organiseren. Gerelateerd aan organiseren en managen proberen het complexiteitsdenken en de complexiteitstaal een alternatief te bieden voor en een aanvulling te zijn op de dominante management-gewoontetaal. Het is een taal; een discours (en dus ook weer eenzijdig) met een emanciperende intentie. Het probeert namelijk die facetten van het werken in en veranderen van organisaties te overbelichten, die in het managementdiscours onderbelicht blijven.
Maar ja, juist doordat het managementdiscours zo’n gewoontetaal is, is het complexiteitsdiscours voor velen nauwelijks toe te laten, noch te bevatten. De totaal andere uitgangspunten, redeneerwijzen, termen en inzichten maken dat de (schijnbare) rust die de gewoontetaal biedt duchtig verstoord kan worden. Een ‘dingetje’ in het complexiteitsdiscours is bijvoorbeeld dat je als manager (projectleider, adviseur) maar heel beperkt in control bent. Je doet je stinkende best. Maar wat er als reactie op jouw ongetwijfeld mooie, indrukwekkende en inspirerende plannen, sessies en communicatie-uitingen gebeurt, is – zo luidt het complexiteitsdiscours – in wezen nauwelijks te voorspellen, noch vooraf te beïnvloeden. Dat doet au! Hoezo ben ik niet in control!?
Juist op dit punt ligt de toegevoegde waarde van Nicolines boek. Vlot leesbaar, voorbeelden vanuit alle domeinen des levens (tot aan initiatiefrijke dochters aan toe) maken het complexiteitsdiscours aanvoelbaar en meeleefbaar. Juist zo vergroot het boek de kans dat de hard core believers van de gewoontetaal subtiel gekieteld worden, waardoor ze (zoals Jaap Peters dat zo mooi zegt) toch wat jeuk aan hun paradigma’s zouden kunnen gaan krijgen. Nicolines enthousiasme daagt de lezer uit om eens stil te staan bij de vraag wat we nou eigenlijk allemaal aan het doen zijn. En welke impliciete uitgangspunten we daarbij hanteren. In lijn met het complexiteitsdiscours zou het zomaar kunnen zijn dat zelfs een klein zetje al voldoende is om onverwachte wendingen en veranderende ideeën te triggeren.
Door: Thijs Homan