Om de sterk motiverende kracht van optimisme goed te begrijpen, is het zinvol om even een uitstapje naar de voorgeschiedenis van de positieve psychologie te maken. Psycholoog Martin Seligman (1990) deed rond 1965 experimenten om te zien hoe honden reageerden op vervelende situaties met elektrische schokjes.
Het experiment
Dat zou tegenwoordig niet meer mogen, maar dit experiment leverde een belangrijke basis voor zijn verdere onderzoek naar optimisme als een ontwikkelbare vaardigheid die aan te leren is. Hij ontdekte bij dit experiment namelijk het tegenovergestelde van optimisme: het fenomeen (aangeleerde) hulpeloosheid Martin Seligman en zijn collega Steven Maier creëerden drie groepen hondjes.
De eerste groep werd in een hok geplaatst waar ze door met hun snuit tegen een panel te duwen, het elektrische schokje dat werd geactiveerd door de onderzoekers konden uitschakelen. Deze hondjes hadden dus controle, hun reactie had effect. De tweede groep hondjes had exact dezelfde opstelling en inrichting van het hok, maar met één groot verschil: niets van wat deze hondjes deden, kon de schok uitschakelen. De enige manier waarop hun schok uitgeschakeld kon worden, was als de hondjes in de eerste groep tegen hun panel aanduwden met hun snuit. De hondjes in groep 2 konden dus niets zelf beïnvloeden. De hondjes in groep 3 hadden mazzel: die kregen helemaal geen schokjes.
In een volgende stap van het experiment werden de drie groepen hondjes naar een zogenoemde shuttlebox gebracht: een hok met twee delen, die van elkaar werden gescheiden door een laag tussenschot. In dat hok kregen ze aan één kant een schokje, maar konden ze heel gemakkelijk leren aan dat schokje te ontsnappen door over het schotje heen te springen. Wat bleek: de hondjes die eerder hadden geleerd dat ze controle hadden over hun schokjes (groep 1), ontdekten binnen een paar seconden dat ze over het tussenschotje heen konden springen om aan het schokje te ontsnappen. Ondanks dat dit een nieuwe mogelijkheid was om het schokje te stoppen.
Zo ook de hondjes uit groep 3, die überhaupt nog geen schokjes hadden gehad. Maar wat bleek: de hondjes uit groep 2, die in situatie A geen enkele invloed konden uitoefenen op het vermijden van pijn, bleken in situatie B – waar die mogelijkheid er wél was – nauwelijks moeite te doen om aan het schokje te ontsnappen en te berusten in hun lijden. Ook al konden ze gemakkelijk over het tussenschotje heen kijken en zien dat daar een ander deel van het hok was. Ze kwamen gewoon niet in actie. Martin Seligman noemde dit ‘aangeleerde hulpeloosheid’ (learned helplessness). Sinds deze eerste onderzoeken van Seligman met de arme hondjes zijn er ook veel theorieën ontstaan over dit verschijnsel bij mensen.
Gevoel van controle
Wat blijkt: mensen worden ook sneller moedeloos en passief (aangeleerd hulpeloos) als ze de oorzaak van ellende toeschrijven aan algemene, externe en stabiele oorzaken. Of aan karaktertrekken waarvan ze het idee hebben dat die onveranderbaar zijn. Dus zaken waarop ze naar hun gevoel nauwelijks invloed hebben.
Aangeleerde hulpeloosheid is het verschijnsel waarbij een mens (of dier) geleerd heeft – of op een dieper niveau ervan overtuigd is geraakt – dat hij geen invloed kan uitoefenen op de gebeurtenissen die hem overkomen. Het kan worden samengevat als: ‘Het maakt tóch allemaal niet uit wat ik doe.’ Of: ‘Wat ik ook doe, het heeft toch geen zin.’ ‘Kansloos om actie te ondernemen: het resultaat is toch hetzelfde.’ Dat klinkt alsof dit echt bewust gedacht wordt, maar aangeleerde hulpeloosheid is helaas vaak ook een soort gewenning van het brein: je bent eraan gewend dat het onmogelijk is om te stoppen met roken. Je hebt het immers al vijf keer geprobeerd, maar het is nooit gelukt. Dus why bother, je probéért het niet eens meer.
Hoe ontstaat aangeleerde hulpeloosheid?
Aangeleerde hulpeloosheid ontstaat door ofwel een traumatische gebeurtenis met enorme impact, ofwel – en dat komt vaker voor – als iemand herhaaldelijk in een negatieve situatie terechtkomt die hij niet kan beïnvloeden en uiteindelijk dan maar stopt met zelfs nog maar te proberen de situatie te veranderen. Aangeleerde hulpeloosheid resulteert in een laag zelfvertrouwen en een verdwijnen van motivatie om iets te veranderen. Eigenlijk ontstaat er een soort fatalisme, waarin alle inspanningen zinloos lijken.
Aangeleerde hulpeloosheid is daardoor bij uitstek dé voedingsbodem voor pessimisme en uiteindelijk zelfs voor angst en depressie. En is daarmee natuurlijk ook de dood in de pot voor succes, want zodra we het idee krijgen dat wat we doen toch geen bal (meer) uitmaakt, worden we erg passief of zelfs apathisch. De perceptie van hoeveel invloed we zelf kunnen uitoefenen op ons welzijn en op ons succes is misschien ook wel de meest bepalende factor voor hoe ‘vol vertrouwen’ we ons voelen én voor wat we daadwerkelijk doen om ons beter te voelen. Hoe ons vertrouwen zich verhoudt tot onze angst, kortom de kracht van ons optimisme, is bepalend voor ons succes.
Hiroto en Seligman (1975) ontdekten bijvoorbeeld dat alleen al de wetenschap dat je iets kúnt controleren (bijvoorbeeld het aan- of uitzetten van een hinderlijk geluid) bij mensen kan leiden tot meer productiviteit en zelfvertrouwen. In dit onderzoek ging het puur om de mogelijkheid, want de volumeknop werd in de praktijk weinig gebruikt!
Hulpeloosheid op het werk
We zien ook regelmatig vormen van aangeleerde hulpeloosheid op het werk: ‘We zouden die werkwijze graag veranderen, maar dat kan nou eenmaal niet.’ Er zijn zelfs hele bedrijfsculturen die draaien op ‘We willen wel, maar we kunnen niet.’ En, wat het nog erger maakt: die houding is vaak net zo besmettelijk als de griep, waardoor er binnen (een groot deel van) een organisatie een passieve gelatenheid en reactiviteit ontstaat.
Zo kom ik teams tegen die elkaar ongewild en onbewust gevangenzetten in de greep van aangeleerde hulpeloosheid. Teams en teamleden die het gevoel hebben dat ze maar weinig of geen invloed kunnen uitoefenen en die al langere tijd in zwaar weer verkeren, laten vaak de moed zakken. Ze vergeten (‘ontleren’) wat ze nog wél kunnen doen. Die gaan maar klagen. En dat is hartstikke menselijk, maar niemand helpt zichzelf of een ander ermee.
Integendeel! Op het moment dat je je hulpeloos gaat voelen, lukt het ook echt niet meer om die delen van je brein te gebruiken die je wél helpen om kansen en mogelijkheden te zien. Hulpeloosheid wordt een bijna onbewust gedachtepatroon, een ‘stand’ van de hersenen, die het vrijwel onmogelijk maakt om nog ruimte te creëren voor het zien van mogelijkheden.
Bron: OPTIMISME aan het werk
Door: Juul van den Boomen