Op je werk klimaatactief worden, vraagt om enig omdenken. Traditioneel wordt er in veel bedrijven geredeneerd vanuit een businesscasebenadering. Deze gaat ervan uit dat ondernemingen hun bedrijfsvoering enkel kunnen verduurzamen als dit financieel voordeel oplevert. Winstoptimalisatie blijft het uitgangspunt.
Ecologie en economie
Deze benadering is al sinds de jaren zeventig gangbaar. André Nijhof, als hoogleraar duurzaam ondernemen en stewardship verbonden aan de Nyenrode Business Universiteit, meent dat hiermee destijds een verkeerde afslag is genomen. Economie en ecologie worden ten onrechte als tegengestelde belangen tegenover elkaar gezet. Aan ecologisch en sociaal schadelijke gevolgen van ondernemen wordt geen prijskaartje gehangen waardoor ze buiten het verdienmodel worden gehouden. Bedrijven nemen geen verantwoordelijkheid voor de oplossing en schuiven het probleem af op elkaar of op de overheid.
Het mag dan financieel niet altijd direct lonen om in sociale of milieumaatregelen te investeren, maar door je blind te staren op financiële opbrengsten mis je kansen en gooi je de deur dicht voor goede oplossingen. Klimaatpositief ondernemen blijft hierdoor in de praktijk vaak beperkt tot losse initiatieven, al dan niet genomen onder druk van de publieke opinie of belangenorganisaties.
Duurzaamheidsprogramma als rookgordijn
Veel traditionele bedrijven grossieren in interne duurzaamheidsprogramma’s, waarmee ze de indruk wekken goed bezig te zijn. Vaak is er sprake van een rookgordijn waarachter ze op de oude voet voortgaan. In 2016 bleek uit onderzoek dat maar liefst 98 procent van de bedrijven de eigen duurzaamheidsdoelen niet eens haalde en het is maar de vraag of die cijfers inmiddels beter zijn. Sommige onderzoekers beschouwen dergelijke programma’s zelfs als contraproductief, omdat ze de echt fundamentele oplossingen in de weg staan. Innovatieprofessor Jonatan Pinkse vergelijkt de groei van de businesscase gedreven duurzaamheidsprogramma’s zelfs met die van een kankergezwel — en niet een van de goedaardige soort.
Het laaghangend fruit wordt geplukt, maar de eigen werkwijze en samenwerking met andere partijen wordt niet fundamenteel onder de loep genomen. Doordat geredeneerd wordt vanuit eigen gewin, valt het niet mee om andere partijen die kunnen bijdragen aan oplossingen structureel aan je te binden. Terwijl zo’n netwerk onmisbaar is om snel goede klimaatoplossingen te ontwikkelen.
Het kan ook anders. André Nijhof ontdekte dat bij veel inspirerende en succesvolle voorbeelden van duurzaam ondernemen het verdienmodel niet voorop heeft gestaan. Sterker nog: sommige van deze ondernemers wisten voor ze begonnen aan hun nieuwe manier van werken niet eens wat deze aanpak financieel zou opleveren. Door het gemeenschappelijke doel en belang centraal te zetten, volgden betere uitkomsten.
Rentmeesterschap
Nijhof pleit op basis van zijn bevindingen voor een fundamenteel andere benadering, waarbij niet winst maar rentmeesterschap (stewardship) het uitgangspunt is. Hij heeft zich hierbij laten inspireren door een andere wetenschapper, bioloog Garrett Hardin, die al in de jaren zestig betoogde dat er een tragedie ontstaat als je het gebruik van in beginsel publieke, gemeenschappelijke goederen louter laat bepalen door individueel economisch gewin.
Een voorbeeld om deze tragedy of the commons te illustreren: in een afgezet weilandje laten vier buren ieder hun eigen schaap grazen. Op een dag voegt een van hen een extra schaap toe. Zo kan hij meer melk, wol en vlees produceren dan zijn buren en dus meer geld verdienen. Slim ondernemerschap, zou je zeggen. Maar doordat nu vijf schapen het weilandje moeten delen, is er nauwelijks nog voldoende te eten voor de dieren. Als een buurman niet wil achterblijven en óók een tweede schaap toevoegt, neemt de opbrengst van het land nog sneller af. Uiteindelijk rest een dorre vlakte die niets meer oplevert. De moraal van dit verhaal: een handeling kan in het individueel belang zijn, maar als iedereen op die manier handelt is de gemeenschap als totaal uiteindelijk slechter af. Dat er sprake is van een snel groeiende wereldbevolking, een groeiende kudde steeds welvarender ‘schapen’ die er enthousiast op los consumeert, maakt de uitdaging alleen maar groter.
Niet vanzelfsprekend
In zijn boek De meeste mensen deugen verbaast Rutger Bregman zich erover dat we als mensheid hebben toegestaan dat markt en staat door de eeuwen heen zo veel van onze commons hebben kunnen claimen. Dit is namelijk niet zo vanzelfsprekend als we denken. In de oertijd was vrijwel alles nog een publiek goed, maar toen kwamen er stamhoofden en koningen die land opeisten en tegenwoordig zijn het de multinationals die onze collectieve goederen — van grondstofvoorraden en waterbronnen tot levensreddende medicijnen — opslokken en onze publieke ruimte koloniseren en volplempen met reclame voor hun producten. Van reusachtige billboards langs de snelwegen tot bijna onleesbare bordjes op de minirotondes in onze Vinex-wijken: geen plek in onze ‘publieke’ ruimte blijft onbenut.
In de rentmeesterschapsbenadering die André Nijhof voorstaat, houden bedrijven wél rekening met de schade die ze veroorzaken bij het exploiteren van onze aardse rijkdommen. Dit vraagt om een andere manier van denken. Minder vanuit het individuele of bedrijfsbelang, meer vanuit het collectief. Minder gericht op de korte, meer op de lange termijn. Iets minder competitie, wat meer samenwerking.
Verbondenheid
Het opmerkelijke is dat deze benadering voor het bedrijfsleven misschien nieuw is, maar dat we hem als mens allemaal herkennen. Als het gaat om de band met onze ouders, kinderen en andere naasten vinden we het heel vanzelfsprekend om voor elkaar te zorgen, bezittingen te delen en rekening te houden met de gevolgen van ons gedrag voor een ander. Vreemd eigenlijk dat die waarden deels lijken te verdampen zodra we ons kantoor binnenstappen. Misschien nog het minst bij familiebedrijven die (net als de families zelf) van nature meer zijn gericht op verbondenheid en continuïteit en minder op het zorgen voor hoge aandelenkoersen.
Zodra bedrijven erkennen dat ze deel van het probleem zijn, kunnen ze ook deel van de oplossing worden. Dit vraagt om het besef en de erkenning dat er een wederzijdse afhankelijkheid bestaat tussen bedrijven en de maatschappij: wat ze uitspoken heeft gevolgen voor de maatschappij en omgekeerd. Echt rentmeesterschap vereist dat bedrijven hun toezegging om duurzamer te worden niet langer ondergeschikt maken aan andere, financiële doelen. Het vrijblijvende moet eraf. Pas als ze zich werkelijk verbinden aan deze doelen, zullen andere partijen en organisaties op dit vlak langdurig en structureel met hen willen samenwerken aan oplossingen.
Transparantie en kwetsbaarheid
Deze benadering vraagt transparantie en kwetsbaarheid van bedrijven. Openheid over de vraag in hoeverre duurzaamheidsdoelen bereikt zijn en over waar de schoen nog wringt. Over schoenen gesproken: sneakermaker Puma is op dit punt een mooi voorbeeld. In 2011 produceerde het als eerste bedrijf een overzicht van milieukosten en opbrengsten, waarbij werd berekend wat de winst van het bedrijf zou zijn als het ook voor alle milieukosten zou moeten betalen. Deze transparant gemaakte kosten voedden de discussie over wie deze kosten in de toekomst zou moeten dragen.
Gelukkig zijn we voor de transparantie niet alleen afhankelijk van de bedrijven zelf. Er zijn inmiddels verschillende organisaties die ondernemingen langs de meetlat houden. Door het aanleggen van ranglijsten maken ze bijvoorbeeld inzichtelijk in hoeverre farmaceutische bedrijven medicijnen beschikbaar stellen voor arme mensen en met keurmerken beoordelen ze in hoeverre bedrijven duurzaam ondernemen.
Aan de ene kant zijn al deze keurmerken en labels voor ‘duurzame’ producten dappere pogingen om de consument te helpen het kaf van het koren te scheiden. Aan de andere kant kunnen ze opportunisme bij bedrijven in de hand werken: is een bedrijf bereid om kritisch naar de eigen manier van werken te kijken, of zijn diens ‘duurzaamheidsmaatregelen’ louter bedoeld om met zo weinig mogelijk moeite zoveel mogelijk duurzaamheidsvinkjes te verzamelen? Bovendien zijn er inmiddels zoveel verschillende duurzaamheidslabels en keurmerken dat de consument door de bomen het bos niet meer ziet.
Eerlijkheid
Het is belangrijk dat bedrijven eerlijk zijn over wat wel en (nog) niet haalbaar is en dat ze hierin duidelijke keuzes durven te maken. Soms kan het verstandiger zijn om de energie te richten op de onderdelen in het bedrijf waarmee je echt impact kan maken, dan overal ‘iets’ aan duurzaamheid te doen als doekje voor het bloeden.
Wees als onderneming eerlijk over je afwegingen en durf te staan voor je keuzes. Zodra je naast je bedrijfsbelangen ook collectieve belangen dient, zul je als bedrijf merken dat belanghebbenden buiten je bedrijf een deel van de oplossing inbrengen.
Natuurlijk, het vraagt moed om werkelijk klimaatpositief te ondernemen, zeker als dat in je branche niet gebruikelijk is. Maar zodra één bedrijf aantoont dat het kan, hebben branchegenoten geen excuus meer. The Body Shop stopte ooit als een van de eerste in de sector met dierproeven, inmiddels is het de norm geworden. Burger King opende in de zomer van 2021 de eerste volledig vleesloze vestiging. Wie volgt?
Bron: Klimaatwerkers