Waarnemen met ons gevoel doen we in ons dagelijks leven vanzelfsprekend en naturel. Waarnemen met ons gevoel als professioneel instrument gaat minder vanzelf. De warwinkel van interacties die een groep vertoont, is voor beginnende groepsleiders in de zorg vaak moeilijk te doorzien. Terugvallen op de zekerheid van verstandelijke informatie, zoals kennis, is in zo’n situatie niet vreemd, maar dan mis je de ondertoon van de interactie. Interactie waarnemen vergt durven vertrouwen op je zintuiglijke (gevoelsmatige) informatie., schrijft auteur Willem de Haas.
Groepsverschijnselen kunnen we vanuit drie perspectieven waarnemen. Ten eerste kunnen we de groep als geheel als perspectief nemen; we richten onze focus dan op verschijnselen die de hele groep betreffen. Een tweede focus die we kunnen hanteren is het individuele perspectief; als we vanuit dat perspectief naar een groep kijken, letten we speciaal op de verschijnselen die bij elk individueel groepslid horen. Voor dit artikel echter is het derde perspectief van waaruit we groepsverschijnselen kunnen waarnemen interessant, namelijk het interactionele perspectief. Dit perspectief houdt in dat we focussen op de interactie tussen twee groepsleden. Hierna licht ik dat toe.
Tussen groepsleden kijken
Het is bij interactie waarnemen belangrijk waar we naar kijken. Omdat we zo gewend zijn naar het individu te kijken, gaat de waarneming via het interactionele perspectief ons niet meteen gemakkelijk af. We zijn snel geneigd in de groepsleden te kijken, terwijl we bij interactie tussen de groepsleden moeten kijken. Daarmee bedoelen we dat de groepsleider in staat is de individuen naar de achtergrond te laten ‘faden’ om te focussen op de relatie tussen twee of meer individuen.
Een voorbeeld. Stel dat twee teamleden almaar tegen elkaar praten en elkaar telkens niet begrijpen. De groepsleider kan zich dan richten op één teamlid en zien hoe dat teamlid steeds bozer wordt. Maar zij kan ook wat afstand nemen en de focus richten op beide teamleden samen, op hun miscommunicatie. Dan kan het haar bijvoorbeeld opvallen hoe beide teamleden niet naar elkaar luisteren en dus alleen maar zenden en niet ontvangen. Als de groepsleider de Roos van Leary erbij neemt, kan zij de interactie daarin scoren (de beide teamleden interacteren bijvoorbeeld vanuit een leidende positie) en die zo nog beter begrijpen.
Wisselen van waarnemingsperspectief
Een groepsleider moet in staat zijn soepel te wisselen van waarnemingsperspectief. Soms is van belang wat er bij een individu gebeurt en concentreert de groepsleider zich op wat zich in dat individu afspeelt. Als de anderen daarop reageren, kan zij ervoor kiezen het individu naar de achtergrond te laten gaan en de interactiekant naar voren te halen. Is het passend, dan kan zij de focus ook nog veranderen richting groepsniveau. Dit noemen we wisselen van waarnemingsperspectief.
Wisselen van waarnemingsperspectief is een van de belangrijkste observatievaardigheden van een professional die met groepen werkt. Omdat reflectie vaak een onderdeel is van de werkwijze in groepsbehandeling en zorgteams, is het vermogen om te helikopteren, op metaniveau naar de groep te kijken, en te wisselen van waarnemingsperspectief, een tool van betekenis. Een groepsleider die dat kan, wint aan inzicht in wat er speelt en ziet aangrijpingspunten om te handelen. Kiest de groepsleider ervoor om heel dicht bij de groep te zijn, er midden in te zitten, dan kan zij de sfeer goed voelen. Neemt de groepsleider meer afstand, dan kan zij de groep als geheel zien. En ertussenin geeft zicht op de interacties tussen de deelnemers. De groepsleider moet durven variëren in afstand. Van binnen naar buiten, en andersom, of juist afstand bewaren en achteroverleunen. Ook letterlijk: met haar stoel wat meer in of uit de groep.
Het wisselen van waarnemingsperspectief is niet alleen een observatiekwaliteit, maar ook een hulpmiddel voor de techniek. Elk waarnemingsperspectief correspondeert met een gerichte gesprekstechniek: bij het groep-als-geheelperspectief past de groepsinterventie, bij het individuele perspectief de individueel gerichte interventie, en bij het interactionele perspectief past de interactioneel gerichte interventie.
Taak- en proceskant van de interactie zien
Het is nuttig als een groepsleider taak en proces tijdens de groepssamenwerking weet te onderscheiden. Dat geldt ook voor de interactie die met de taak dan wel het proces samenhangt. Omdat de taak het uitgangspunt van de groep is, is de taakkant van de interactie – kort gezegd de taakinteractie – vaak het eerste waarop we zijn gericht. We zien hoe de groepsleden samenwerken en de dingen doen die de taak voorschrijft, bijvoorbeeld een huiswerkopdracht bespreken, elkaar tips geven, of, in een teamvergadering, meningen uitwisselen.
De taakinteractie zien en herkennen is belangrijk voor de groepsleider. Aan de concrete taakinteractie kan zij namelijk afmeten of de groep goed bezig is, of de groepsleden doen wat ze moeten doen. De taakinteractie is de concreetste vertaling van de groepstaak en daarmee een duidelijke maatstaf voor het functioneren van de groep. Daarom is het belangrijk dat de groepsleider bij het organiseren van een groep de taakinteracties nauwkeurig omschrijft en nieuwe groepsleden uitlegt welke taakinteracties zij van hen verwacht. Daarbij is niet alleen de concreetheid in de beschrijving van de te verwachten taakinteractie van belang, maar ook de uitgebreidheid. Vaak worden verschillende interacties verwacht en is het goed die allemaal te beschrijven en uit te leggen. In bijvoorbeeld een indicatieoverleg over de aanname van nieuwe patiënten in een behandelingsgroep wordt van de deelnemers verwacht dat ze tijdens de bespreking hun meningen bespreken, reageren op elkaars visies en gezamenlijk tot een besluit komen. Als deze interacties uitblijven, weet de groepsleider dat er onduidelijkheid over of weerstand tegen de taak in het spel is.
Persoonlijke kant
Behalve de taakkant kent elke interactie een proceskant, namelijk de karakteristieke manier waarop de groepsleden de taakinteractie met elkaar uitvoeren. Die unieke, eigen manier heeft niks met de taak te maken, maar komt voort uit de mensen zelf, uit hun ervaringen, achtergronden, denkwerelden en karakters. Soms valt deze manier van interactie nauwelijks op, omdat de groepsleden zich nog niet zo persoonlijk tonen.
Dat gebeurt bijvoorbeeld in het begin van een groep als de groepsleden zich nog aangepast gedragen. Als een groep wat langer bestaat, durven groepsleden echter meer zichzelf te zijn. Dan gaat de persoonlijke manier in de groepsinteracties duidelijker opvallen. Die gaat zich namelijk herhalen. Zo kunnen de uitdagende grapjes van twee groepsleden tijdens de samenwerking gaan opvallen, of de commanderende toon waarop een groepslid anderen telkens benadert, of de geestige manier waarop iemand de dingen altijd zegt. We voelen dan dat zulke interacties niks met de taak te maken hebben, maar wel met de personen. Spontane uitingen als grapjes, kritiek, gekwetstheid, gedrevenheid zijn normale persoonlijke bijverschijnselen van de taakuitvoering.
Deze persoonlijke kant bij de taakuitvoering (de proceskant) hoort erbij en is meestal prettig. Het zorgt voor persoonlijke spontaniteit en betrokkenheid en geeft fleur aan de samenwerking in de groep. Dit is alleen maar goed, zolang de interactie de taakuitvoering niet gaat domineren. Twee groepsleden kunnen bijvoorbeeld zo’n hekel aan elkaar krijgen dat al hun aandacht uitgaat naar hun persoonlijke conflict. De taak raakt voor hen dan helemaal buiten beeld. Voor beiden is de persoonlijke manier van interactie, de persoonlijke strijd of winnen van elkaar, prioriteit geworden, ten koste van de taak. In zo’n geval lopen niet alleen de directbetrokkenen, maar de hele groep het risico dat het groepsresultaat eronder gaat lijden. De groepsleider zal dan moeten ingrijpen om het evenwicht tussen taak en proces te herstellen, zodat de taak weer voorop komt te staan.
De eerste tekenen van interactie herkennen: lijnen zien
Als interactie op gang komt, kan de groepsleider na enige tijd voelen tussen welke deelnemers de interactie speelt. Aan voorzichtige signalen ziet en voelt zij de betrokkenheid en de wederkerige reacties op elkaar, negatief of positief. Voorbeelden van negatieve signalen zijn: van elkaar wegkijken, lelijke blikken uitwisselen, demonstratief zuchten, met spottende blik kijken als de ander spreekt, afstand houden. Voorbeelden van positieve signalen zijn: telkens bevestigend op elkaar reageren, geregeld oogcontact hebben, glimlachen naar elkaar, geregeld naast en dicht bij elkaar zitten.
Als deze positieve of negatieve signalen sterk genoeg worden, gaat de groepsleider de interactiespanning tussen bepaalde groepsleden voelen alsof er een verbindingslijn tussen de betrokkenen ontstaat. Zo kan in een beginnende groep de interactie uitgroeien van heel voorzichtige non-verbale signalen tussen bepaalde groepsleden tot meer verbale bevestigingen en vervolgens tot meerdere opeenvolgende verbale en non-verbale reacties op elkaar. De beginnende interactielijnen ‘zien’ is handig voor de groepsleider. Het zijn voor haar dé aanknopingspunten om de interactie in een groep te bevorderen.
Sociogram
De groepsleider kan de door haar waargenomen interactielijnen na een groepszitting uittekenen en zo een beeld krijgen van het ontluikende interactionele veld van de groep. Zo’n grafische weergave van interactielijnen wordt in de sociale psychologie een ‘sociogram’ genoemd. Het kan een totaalindruk van een groepszitting betreffen, maar kan ook een specifiek moment van interactie weergeven. In de figuur hieronder (7.1) staat een voorbeeld van zo’n weergave achteraf, gebaseerd op het volgende tekstvoorbeeld. De groep is weergegeven als een kring van groepsleden. Tussen de groepsleden zijn interactiepijlen getekend. Deze geven aan wie tegenover wie interactief is geweest. Elke pijl geeft een richting aan van de interactie. Een pijl naar het midden van de groep betekent dat dat groepslid zich voornamelijk tot de hele groep heeft gericht.
De totaalindruk achteraf van de interactielijnen in de derde zitting van een burn-outgroep
Een burn-outgroep komt tien keer bijeen. De deelnemers bespreken thema’s, doen opdrachten en voeren groepsgesprekken. In de derde zitting, waarin een themagesprek over stressmanagement op het programma staat, beginnen de interactielijnen zich uit te kristalliseren.
Daisy neemt zoals vaker als eerste het woord en legt de groep uit hoe zij met spanning omgaat. Alle groepsleden reageren op haar verhaal. Sommige groepsleden krijgen van Daisy een reactie terug, vooral Peter. In figuur 7.1 zien we een pijl van Daisy naar de groep en pijlen van de groepsleden naar haar. Tussen Peter en Daisy staan in beide richtingen twee pijlen.
In de loop van de zitting verschuift de aandacht van de groep naar Peter, die zijn ervaring met een mindfulnessmethode deelt. Dit leidt tot nogal wat discussie met Karin, die Peter duidelijk maakt niks met mindfulness te hebben. In het sociogram zien we een pijl van Peter naar de groep en twee pijlen heen en weer tussen Peter en Karin.
Margriet en Jenny doen niet actief mee met het gesprek, maar smoezen alleen zo nu en dan met elkaar. In het sociogram zien we pijlen heen en weer tussen Margriet en Jenny.
De groepsleider is tijdens de zitting vooral met Peter in interactie geweest. In het sociogram zien we van de groepsleider lijnen heen en weer naar Peter.
Hoewel een sociogram slechts een optelsom is van opeenvolgende interacties, en alleen de richting weergeeft, blijkt het voor de praktijk een nuttig hulpmiddel om inzicht te krijgen in de zich ontwikkelende interactiestructuur in een groep.
Door: Willem de Haas
Uit: Groepsbehandeling en teambegeleiding in de zorg