Er vindt al decennialang onderzoek plaats naar groepsverschijnselen die de oorzaak kunnen zijn van disfunctionele patronen en het ontsporen van groepen. Bion (1961) vond al in de jaren zestig van de vorige eeuw drie (regressieve) basisassumpties, die op min of meer onbewust niveau plaatsvinden bij individuen en groepen, die kunnen verhinderen dat groepen productief samenwerken.
Gemeenschappelijk aan deze basisassumpties is angst voor de wereld en de eigen plaats in die wereld.
Assumpties
Deze assumpties zijn:
- afhankelijkheid;
- vechten-vluchten;
- paarvorming.
Afhankelijkheid
Mensen nemen vaak op onbewust niveau aan dat de leider van de groep hen moet beschermen. Zij zoeken naar sterke en charismatische leiders, die hun de weg wijzen omdat zij zich hulpeloos, ontoereikend en angstig voelen. De behoefte om zelf initiatief te nemen, verdwijnt. Voorbeelden van afhankelijk gedrag zijn: wachten op ondersteuning van de leider, voortdurend zoeken naar structuren en aanhoudend willen definiëren wat er speelt. Er kan ook tegenafhankelijkheid ontstaan (een basisassumptie die Bion later heeft toegevoegd), die ontstaat uit gefrustreerde
afhankelijkheidsverwachtingen en zich uit in rebellie, verzet en weerstand tegen de leider.
Vechten-vluchten
Mensen zien de organisatie of de groep vaak als een gevaarlijke plaats en denken (meestal niet expliciet of bewust) dat zij zichzelf alleen kunnen verdedigen door te vechten of te vluchten. In dit soort groepen zie je vermijding of aanval. Er is in dit type groepen veel ‘wij-tegen-zij’-taal. Mensen nemen geen persoonlijke verantwoordelijkheid, maar leggen de
schuld bij iemand anders. Voorbeelden van vechtgedrag zijn: aanvallen, agressie, rivaliteit, bespotten, ironiseren of domineren. Voorbeelden van vluchtgedrag zijn: terugtrekken, grappen maken, van het thema afdwalen of vluchten voor onprettige gevoelens.
Paarvorming
Mensen denken dat als ze een paar vormen met een individu of met een groep, deze ‘partner’ hen zal helpen om hun angstige en eenzame gevoelens beter te hanteren. Voorbeelden van paarvormingsgedrag zijn vriendelijk zijn en intimiteit uitstralen. Uiteindelijk ontstaan er zo emotionele subgroepen, vaak beredeneerd vanuit het idee dat de meest effectieve creaties worden geboren in groepen van twee. Maar door paren te vormen, ontstaat er ook opsplitsing en dat kan weer leiden tot conflicten.
De groepsprocessen die het gevolg zijn van de genoemde basisassumpties, zijn in iedere groep te herkennen, dus ook in een RvC of RvT. Angst is een woord dat niet goed ligt in de bestuurskamers, maar het is niettemin een emotie die hoort bij het werken in een sociale setting. Als leiders – en dit geldt ook voor de voorzitter van een RvC of RvT – niet in
staat zijn een veilige omgeving te creëren, dan vallen mensen terug op bestaande structuren om hun angst of spanning te beheersen. Als structuren onvoldoende houvast geven, kunnen ze terugvallen op defensies zoals projectie, verplaatsing en ontkenning. Als dit verwordt tot de dominante manier van opereren, leiden deze defensies tot een negatieve houding en besluiteloosheid.
Bij het onderzoeken van de effectiviteit van communicatie in de raad is het van belang om disfunctionele patronen te herkennen en te bespreken, omdat deze de groepsontwikkeling behoorlijk kunnen stagneren. In het volgende kader hebben we een aantal voorbeelden van defensieve reacties op een rij gezet.
Voorbeelden van disfunctionele groepsprocessen
- Verdringing: het zich niet meer bewust zijn van onprettige gevoelens of ervaringen. Bijvoorbeeld: ‘Waarom voel ik de energie toch zo weglekken in deze vergadering?’
- Regressie: het zich terugtrekken uit pijnlijke situaties en geen verantwoordelijkheid nemen voor lastige zaken. Bijvoorbeeld: ‘Ik ben altijd de grappenmaker tijdens deze vergaderingen.’
- Reactieformatie: het zich voelen of gedragen op een manier die rechtstreeks ingaat tegen het onaangename feit (door dit te loochenen, sporen uit te wissen). Bijvoorbeeld: ‘Ik heb alle bestanden hierover per ongeluk verwijderd.’
- Projectie: het externaliseren van de eigen gevoelens door deze aan anderen toe te schrijven. Bijvoorbeeld: ‘Volgens mij mag de voorzitter me niet’ (terwijl je zelf antipathie jegens de voorzitter voelt).
- Introjectie: het toeschrijven van positieve kwaliteiten aan jezelf. Bijvoorbeeld: ‘Volgens mij ben ik de feitelijke voorzitter van deze vergadering.’
- Verplaatsing: het afreageren van iets dat je is aangedaan op iemand anders dan degene die het je heeft aangedaan. Bijvoorbeeld: je wordt niet serieus genomen door je collega’s en neemt vervolgens zelf anderen niet serieus.
Voorbeelden van disfunctionele groepsprocessen
We bespreken hierna drie voorbeelden van disfunctionele groepsprocessen die we in de praktijk zijn tegengekomen in RvC’s en RvT’s:
- risky shift;
- Ringelmann-effect;
- groupthink.
Risky shift
In vergelijking tot een individu, neemt een groep meer tijd voor besluiten, maar een groep voert deze besluiten daarna wel sneller uit. De redenen daarvoor zijn dat teamleden tijd nodig hebben om tot inhoudelijke en emotionele overeenstemming te komen, maar dat door de daaruit voortvloeiende geaccepteerde rolverdeling de productiefase bijna automatisch verloopt.
Een ander verschil tussen de wijze waarop een groep en een individu beslist, is het verschijnsel van de risky shift (zie bijvoorbeeld Kampermann & Gerrichhauzen, 1992; Wrightsman, 1972). Iemand die deel uitmaakt van een groep, doet dingen die zij als individu nooit zou doen. Deze groepsneiging kan leiden tot extreem gedrag of tot het nemen van extreme besluiten. Deze neiging wordt veroorzaakt:
- door de sterke socialiserende invloed van de groep;
- doordat de verantwoordelijkheid in een matig gestructureerde groep bij iedereen en dus bij niemand in het bijzonder berust;
- door het verschijnsel van de ‘rondcirkelende zelfbevestiging’.
Ringelmann-effect
Ringelmann kwam aan het begin van de vorige eeuw in het kader van zijn onderzoek naar de verschillen in prestatie tussen individueel en groepsgewijs touwtrekken (zie bijvoorbeeld Van Kreveld, 1990) tot de volgende ‘wet’:
Bij toename van het aantal medewerkers aan één en dezelfde taak neemt de gemiddelde individuele inspanning op deze taak af.
Ringelmann
Deze wet wordt ook wel aangeduid als het Ringelmann-effect. Hier is een aantal oorzaken voor te noemen. Een ‘rationele’, bedrijfskundige verklaring is dat er bij toename van de groepsgrootte nu eenmaal onvermijdelijk coördinatieverliezen zullen gaan optreden. Een andere, sociaalpsychologische verklaring is social loafing (Karau & Williams, 1993). Daarmee wordt geduid op het fenomeen van een diffuse, over veel personen verspreide verantwoordelijkheid in een groep. Social loafing betekent letterlijk: een krop sla vormen, en heeft in het kader van een
groep betrekking op het onder elkaars vleugels wegkruipen. Op het letterlijk onderduiken van personen in de anonimiteit en massaliteit van de groep.
Dit is vanzelfsprekend alleen dan het geval als het mogelijk is om de individuele bijdrage aan die taak te maskeren, bijvoorbeeld door de verantwoordelijkheid diffuus te houden, de taak vaag te definiëren en door individuele bijdragen anoniem te laten blijven. Social loafing is een hardnekkig fenomeen. Een belangrijke determinant van social loafing blijkt het gebrek aan meetbaarheid van de individuele output. Social loafing hangt samen met de verwachting van teamleden dat de eigen inspanning al dan niet tot een eigen beloning zal leiden.
Groupthink
De term groupthink is afkomstig van Janis (1972). Met groepsdenken wordt geduid op de uniforme wijze van denken, die nogal eens wordt aangetroffen bij personen die lid zijn van een groep met een zeer grote cohesie. Door de (sociale) druk op het nemen van unanieme beslissingen wordt afbreuk gedaan aan weloverwogen besluitvorming en aan een realistische inschatting van de daaruit volgende gedragsalternatieven. De gevolgen zijn een vermindering van de rationele effectiviteit (het collectieve intelligentieniveau van de groep daalt als het ware), een volstrekt gebrek aan het toetsen van de voorgenomen plannen en acties aan de realiteit, en een afname in morele oordeelsvorming. Gecombineerd met social loafing leidt groepsdenken tot een vergrote kans op de risky shift.
Op het ontstaan van groepsdenken zijn behalve cohesie ook andere factoren van invloed: sociaal-organisatorische isolatie van de groep, homogeniteit van de sociale en ideologische achtergronden van de groepsleden, een gebrek aan objectieve standaarden voor de regulering van de processen van gedachte-uitwisseling, debat en besluitvorming, en ten slotte, een sterke voorkeur van de leider voor één bepaald alternatief.
Andere disfunctionele groepsprocessen
Andere disfunctionele groepsprocessen die de kop op kunnen steken in RvC’s en RvT’s zijn bijvoorbeeld:
- dat iedereen doet wat niemand wil (de Abilene paradox), omdat de leden van de raad conflictmijdend zijn en voor elkaar gaan denken (Harvey, 1974). Dit kun je herkennen als voorstellen snel worden overgenomen of als mensen zich weinig kritisch opstellen;
- onbewuste (of soms bewuste) sabotage door het pocket veto (ja zeggen en nee doen);
- een gezamenlijke vijand benoemen, soms in combinatie met idealisering van de eigen groep.
Het is belangrijk om met elkaar alert te zijn op disfunctionele groepsprocessen.