Ieder begrip ontstaat goed beschouwd door het gelijkstellen van wat eigenlijk ongelijk is. Alle taal wordt geboren uit een verzameling van (al dan niet meer als zodanig opgemerkte) metaforen. Door het gebruik van metaforen proberen we in de kern ongelijksoortige zaken, kwesties of gebeurtenissen te vangen onder een gelijksoortige noemer. Taal mag de illusie wekken onze professionele praktijken redelijk accuraat in woorden te gieten, maar in feite is het giswerk met weinig precisie omdat we met elk woord en elk begrip zaken aan elkaar gelijk stellen die dat eigenlijk in zichzelf niet noodzakelijk zijn (Wijnberg, 2014).
Niet alles kan een eigen naam of woord krijgen. Dus dat we wat eigenlijk ongelijk is in de taal aan elkaar gelijk stellen is onvermijdelijk. Goed beschouwd is de taal hierdoor vooral een mal waarin de dingen worden geduwd om ze begrijpelijk (en beheersbaar) te maken. Die mal maakt het mogelijk om in algemene zin over de dingen te spreken maar laat ook ontegenzeggelijk enig onderscheid verloren gaan.
Een klassieke anekdote die mij zeer aanspreekt gaat over kleurenblindheid; een verschijnsel waar we nog niet zo heel lang woorden voor hebben. Het begrip is afkomstig van de natuurkundige Dalton die bij zichzelf ontdekte dat hij andere observaties deed dan anderen. Om daar duiding aan te geven kwam hij met de term kleurenblindheid.
Goed beschouwd is dat een behulpzame maar ook wat onbeholpen beeldspraak, want van echte blindheid is geen sprake. Dat iemand geen kleuren ziet kunnen we blijkbaar pas bespreken nadat we er via het gebruik van analogieën woorden voor vinden. Die constatering roept meteen de vraag op hoe en waar onze waarnemingen nog meer verschillen en voor welke vormen van blindheid we de woorden nog moeten vinden, bijvoorbeeld ten aanzien van besturen, organiseren en adviseren … Bij metaforiseren wordt iets wat dient als unieke duiding voor een specifieke zaak, kwestie of gebeurtenis van de bijzondere context ontdaan om het toepasbaar te verklaren op andere gevallen en nieuwe momenten die niet gelijk zijn maar in onze beleving en in ons begrip op elkaar lijken. Het een wordt beschreven in termen van het ander. De paradox is overigens dat we zo steeds zoeken naar unieke typeringen door het bijzondere van de herkomstsituatie juist bewust over het hoofd te zien.
Door het aan elkaar gelijk stellen en door het onder één noemer vangen van zaken, kwesties of gebeurtenissen is wat in taal wordt vervat altijd waar en onwaar tegelijk. Niet voor niets typeert Nietzsche (1873) de waarheid als een beweeglijk leger van metaforen en duidt hij deze beelden als een verzameling illusies waarvan mensen zijn vergeten dat het illusies zijn, tot stand gebracht door metaforen die als cliché opgebruikt en zintuiglijk krachteloos zijn geworden, als munten die hun stempelbeeld verloren hebben en die we daarom sluipenderwijs als gewoon metaal en niet meer als munten zijn gaan beschouwen.
Door: Mark van Twist
Bron: Woorden wisselen