Er is werk dat een vervreemdende invloed op ons uitoefent. Sinds enige tijd gonst in dit verband de term ‘bullshitjob’ oftewel ‘onzinbaan’. De term is afkomstig van de Amerikaanse antropoloog David Graeber. Het essay dat hij er in 2013 over schreef, werkte hij uit tot een lijvig boekwerk dat in 2018 verscheen. Hoewel zijn bewijsvoering flinterdun is – veel van zijn bevindingen zijn gebaseerd op kwalitatief onderzoek onder een zeer selectieve groep werknemers – sloeg zijn verhaal in als een bom.
Sterker nog, meteen na het verschijnen van zijn publicatie kwam een kleine biechtindustrie op gang van mensen die met stelligheid beweerden een onzinbaan te hebben. Uit kwantitatief onderzoek bleek dat bijna vier op de tien werkenden in Groot-Brittannië en Nederland zich herkenden in het beeld van een onzinbaan. De lijst van aangehaalde voorbeelden is inmiddels eindeloos en varieert van marketeers en consultants die gebakken lucht verkopen tot communicatiemedewerkers en voorlichters die voornamelijk bezig zijn om misstanden goed te praten.
Ook ambtenaren die jarenlang schrijven aan gedegen, maar nauwelijks gelezen beleidsrapporten, juristen die er hun beroep van hebben gemaakt om uit iedere kwestie een slaatje te slaan, bestuurders die zich tegen beter weten in bezighouden met de zoveelste tot mislukken gedoemde fusie en onderknuppels die als doorgeefluik fungeren van besluiten waar ze zelf niet in geloven, komen allen de twijfelachtige eer toe een onzinbaan te vervullen.
… En de legitimiteit er van
Volgens Graeber zijn onzinbanen deels het gevolg van het feit dat ons echte werk – hij doelt dan op werk waarmee tastbare resultaten worden behaald, zoals een bakker die brood bakt – in toenemende mate zijn of worden overgenomen door machines. Daartegenover staat de groei van banen die zich richten op vage, abstracte en moeilijk te duiden dingen. Een ander deel van de groei van onzinbanen wordt veroorzaakt door de angst dat mensen zonder werk weleens gekke dingen in hun hoofd zouden kunnen halen.
‘Het lijkt erop dat de westerse landen, net als de voormalige communistische staten, massaal bezig zijn banen te creëren die geen ander doel hebben dan te voorkomen dat mensen gaan niksen’, zegt Graeber. ‘De politieke elite vreest dat ledigheid bij de massa tot moreel verval zal leiden. Daarom worden doelbewust bullshitjobs gecreëerd.’
Een derde oorzaak van de groei van onzinbanen heeft volgens hem te maken met de dominante positie van managers. Omdat zij zelf onzinbanen vervullen – de toegevoegde waarde van managers is volgens Graeber nooit bewezen – proberen zij hun status op te vijzelen door zich te omringen met ondersteunend personeel dat allerlei onnodige taken verricht. Graeber trekt hierbij de parallel met de niets doende hofhouding van Franse zonnekoningen: toen ging het om de status van de koning, tegenwoordig worden we geterroriseerd en improductief gemaakt door een feodale managersklasse.’
‘Ben jij nuttig voor de maatschappij?
Graeber is eerder de man van de botte hakbijl dan van het genuanceerde fileermes. Met groot gemak strooit hij boude uitspraken rond en sabelt iedereen neer die in zijn ogen schuldig is aan de groei van onzinbanen. Aan een gedegen onderbouwing van het door hem gesignaleerde probleem heeft hij geen behoefte. Dat neemt niet weg dat hij met zijn aanklacht wel degelijk een gevoelige snaar raakte, in ieder geval genoeg voor een aantal economen om grondig te onderzoeken hoe de vork precies in de steel zit.
Samen met een collega-onderzoeker legde Max van Lent van de Universiteit van Leiden aan meer dan honderdduizend werknemers de vraag voor of ze hun werk nuttig vonden voor de maatschappij. De uitkomst van hun onderzoek was beduidend lager dan de cijfers waarmee Graeber op de proppen kwam:
8% van de ondervraagde werknemers gaf aan het werk als maatschappelijk nutteloos te zien. De minste last daarvan hadden brandweerlieden, bijstandsambtenaren, bibliothecarissen, verpleegkundigen en docenten. Het gaat bij de beleving van werk blijkbaar niet alleen om het voortbrengen van tastbare producten, maar ook om direct klantcontact. Beroepen die volgens de betrokkenen weinig maatschappelijke impact zouden hebben en daarom als ‘nutteloos’ of ‘onzinnig’ uit de bus kwamen, waren kunstzinnige beroepen, sales en marketing, financiële managers en makelaars.
Van Bullshitbaan naar bezieling
Genoeg cijfers. Wat gebeurt er met de mindset van mensen die een onzinbaan vervullen? Om hierachter te komen, woonden wij een meet-up bij die was georganiseerd naar aanleiding van een door de VPRO uitgezonden Tegenlicht-documentaire. In een volle bibliotheekzaal in Utrecht bleek de uitzending flink wat tongen te hebben losgemaakt. Voordat de avond officieel was gestart, gonsde het her en der in de zaal van verhalen en ontboezemingen over onzinnig werk.
Het startsein werd gegeven door een jongeman die na zijn studie economie een foute beroepskeuze bleek te hebben gemaakt. Met grootse verwachtingen had hij gesolliciteerd bij een van de grote accountantskantoren. ‘In principe was het een schappelijk verantwoorde baan’, vertelde hij. Maar in de praktijk liep het anders. De kersverse carrièremaker werd geacht zijn ambities voorlopig te parkeren en zich de hele dag te wijden aan het inkloppen van gegevens in Excel-sheets. Wanneer zijn onderdeel klaar was, gaf hij het werk door aan een collega, die het op zijn beurt weer overdroeg aan een ander. Totdat het eindproduct bij een van de partners terechtkwam en aan de klant werd gepresenteerd. Wat er met zijn werk was gebeurd en of hij het naar tevredenheid had verricht, kreeg de jongeman nimmer te horen. Hij was slechts een radertje in een tayloristische kennisfabriek.
Na verloop van tijd drong het tot hem door dat hij zich op een doodlopende weg bevond. In overleg met een loopbaancoach besloot hij het bijltje erbij neer te gooien om zich verder te ontwikkelen tot ‘bezielingscoach’. Objectief gezien was dat misschien niet zo’n nuttig beroep, maar hij had zijn ding gevonden en raadde iedereen aan hetzelfde te doen.
Doorbreek het taboe
Nadat hij was uitgesproken, volgde een jonge vrouw die een min of meer gelijksoortig verhaal vertelde. Vol enthousiasme en idealisme was ze bij een samenwerkingsverband van gemeenten aan de slag gegaan. Na enkele weken kwam zij erachter dat er eigenlijk geen werk voor haar te vinden was. Toen ze dit bij haar baas aankaartte, was hij niet zozeer verrast als wel inlevend. Samen zochten ze naar een andere functie. Inmiddels werkt zij als voorlichtster bij een andere gemeente. ‘Het loont dus om het taboe op het hebben van een onzinbaan te doorbreken’, stelde zij. ‘Kaart het aan en ga met je leidinggevende in gesprek, anders verandert er niets’.
Deze voorbeelden maken een paar dingen duidelijk. In de eerste plaats: onzinbanen bestaan. Al was het maar in de perceptie van de betrokkenen. In de tweede plaats en nauw hiermee samenhangend, gaat het bij het benoemen van onzinbanen altijd om subjectieve belevingen. Er is geen objectieve maat voor. In de derde plaats blijkt dat hoogopgeleide mensen met een onzinbaan relatief makkelijk aan hun lot kunnen ontsnappen, mits ze voldoende assertief en daadkrachtig zijn. Dat geldt in veel mindere mate voor de taxichauffeurs en magazijnwerkers die eerder in het boek Werkvuur langskwamen. Hoe wrang het misschien ook klinkt, voor hen maakt zingeving niet zoveel uit. Hun voornaamste zorg is brood op de plank.
Bron: Werkvuur
Door: Hans van der Loo, Patrick Davidson