We leven in een tijd waarin inclusie de heilige graal is waar iedereen vol van is. Politici, bedrijven en culturele instellingen benadrukken het belang van diversiteit en gelijkwaardigheid. Tegelijkertijd zien we een groeiende trend waarin identiteit niet langer een brug is, maar een grens. Wie mag wat dragen? Wie mag zich slachtoffer noemen? En belangrijker: hoe verhoudt dit zich tot onze fundamentele ethische principes en zelfs tot het idee van een transcendente waarheid, zoals we die in spiritualiteit en filosofie terugvinden?
Ironie van culturele toe-eigening
Waarom is westerse yoga volledig geaccepteerd, terwijl dreadlocks bij witte mensen tot verontwaardiging leiden? Op het eerste gezicht lijkt dit een kwestie van respect: het argument tegen culturele toe-eigening is dat dominante groepen culturele elementen overnemen zonder de historische context of pijn te erkennen. Maar als we deze logica doortrekken, komen we dan in een moreel moeras terecht?
Moet dan iedereen binnen zijn eigen culturele grenzen blijven? Is een Chinese man die jazz speelt schuldig aan toe-eigening? Als een Nederlander zich tot het boeddhisme bekeert, is dat dan spirituele groei of culturele kolonisatie? Yoga wordt al decennia lang wereldwijd beoefend zonder grote weerstand. Maar zodra een wit persoon dreadlocks draagt of een rapper is (denk aan het begin van Eminem), wordt dit ineens een probleem. Is de norm dan dat alleen sommige culturen gedeeld mogen worden?
Misschien ligt het antwoord niet in de vraag wat we mogen overnemen, maar in hóé we dat doen. Ware inclusie betekent erkenning en respect, niet afbakening en uitsluiting. Anders gezegd, als cultuur dynamisch is, wie heeft dan het recht om grenzen te trekken?
Slachtofferschap als morele valuta
Het moderne discours over ongelijkheid heeft een hiërarchie van slachtofferschap gecreëerd. De heersende gedachte lijkt te zijn dat historische onderdrukking bepaalde groepen meer morele autoriteit geeft dan anderen. Maar kan iemand die wit, rijk of hetero is dan geen slachtoffer zijn?
Denk aan een uiterst simplistisch voorbeeld als klassendiscriminatie: een arme witte Nederlander in een achterstandswijk heeft minder kansen dan een zwarte Nederlander uit een welvarend gezin. Denk aan mannen die in bepaalde contexten niet serieus worden genomen als slachtoffer van huiselijk geweld. Denk aan mensen die worden buitengesloten omdat ze spiritueel zijn in een steeds meer wetenschappelijke wereld. Waar trekken we de lijn?
De filosoof Friedrich Nietzsche waarschuwde voor de ‘slavenmoraal’, waarin slachtofferschap een machtsmiddel wordt. Dit betekent niet dat onderdrukking niet bestaat, maar wel dat we moeten waken voor een maatschappij waarin morele autoriteit wordt afgemeten aan hoeveel leed men claimt te hebben geleden. Ware rechtvaardigheid kijkt niet naar afkomst, maar naar de objectieve realiteit van iemands situatie.
Universele rechten versus groepsrechten: een ethisch dilemma
Moeten we streven naar universele mensenrechten of specifieke rechten per groep? Het idee van universele rechten is fundamenteel voor bijvoorbeeld de Verlichting en het christendom: iedereen is gelijkwaardig, ongeacht ras, geslacht of afkomst. Maar in de moderne identiteitspolitiek zien we een beweging naar groepsrechten. Positieve discriminatie, herstelbetalingen en exclusieve veilige havens voor minderheden zijn hier voorbeelden van.
Het probleem met groepsrechten is dat ze het individu reduceren tot een afgeleide van de groep. Dit staat haaks op ethische principes zoals die van Kant, die stelde dat we mensen als doel op zich moeten behandelen, niet als middel. Het staat ook haaks op de christelijke leer, waarin ieder individu een onderscheidende ziel en waarde heeft, ongeacht afkomst.
Als we vasthouden aan groepsrechten, zetten we de deur open naar een samenleving waarin rechten niet langer universeel zijn, maar onderhandelbaar per categorie. Dit ondermijnt het idee van rechtvaardigheid zelf.
Het vergeten van God en morele verwarring
Een diepere oorzaak van deze morele verwarring ligt in het verdwijnen van God uit het publieke debat. Iets waar we in Nederland meester in zijn. In een tijd waarin God steeds vaker als ouderwets of irrelevant wordt gezien, verliezen we ook de morele ankers die eeuwenlang richting hebben gegeven aan ons denken over rechtvaardigheid en menselijke waardigheid.
De kern van het christendom, maar ook van andere grote levensbeschouwingen, is de fundamentele gelijkwaardigheid van alle mensen. “Er is geen Jood of Griek, slaaf of vrije, man of vrouw, want u bent allen één in Christus Jezus” (Galaten 3:28). Dit is geen oproep tot uniformiteit, maar tot erkenning dat onze diepste identiteit niet ligt in ras, klasse of geslacht, maar in iets wat universeel menselijk is.
In een gebrouilleerde wereld wordt dit vervangen door sociale constructies en machtsdynamieken, waardoor we steeds meer op zoek gaan naar tijdelijke morele structuren. Dit leidt tot een samenleving waarin morele principes onderhevig zijn aan mode en machtsverschuivingen. Wat vandaag progressief is, kan morgen reactionair zijn. Zonder een transcendente bron voor moraliteit, wie bepaalt dan wat rechtvaardig is?
Terug naar inclusie zonder uitsluiting
Ware inclusie betekent niet dat we nieuwe muren optrekken onder het mom van rechtvaardigheid. Het betekent dat we erkennen dat cultuur fluïde is, dat slachtofferschap niet exclusief is voor een bepaalde groep en dat rechten universeel horen te zijn. Maar wellicht nog belangrijker, dat we de spanningen uit dit tijdperk kunnen aangrijpen voor wederopbouw van datgene wat ertoe doet. Waar we voor staan. Precies daarom haal ik in dit korte stuk het christendom aan. We zijn niet zo ver gekomen om alles voor onze ogen te zien afbrokkelen…
Vanzelfsprekend betekent wederopbouw dat we opnieuw moeten nadenken over de waarden die we verloren hebben, of die onder druk zijn komen te staan. De waarden van universele waardigheid, vergeving en naastenliefde, die eeuwenlang door zoveel levensbeschouwingen en filosofie werden gekoesterd, bieden een fundament dat verder gaat dan tijdelijke sociale trends of reactieve verschuivingen vanwege het collectieve oorlogsdenken.
Als we echt naar een rechtvaardige samenleving willen, moeten we durven loslaten wat ons verdeelt en ons richten op wat ons bindt. Niet als deel van een groep, maar als mens. Geen plek waar dat zo goed kan als in het bedrijfsleven. In dat stuk van de samenleving is er een wezenlijk verschil met de politiek en is er veel meer mogelijk. Wellicht dat we dan wat minder kunnen navelstaren en minder lang in een verwarde toestand blijven verkeren over wat identiteit nou precies inhoudt.
Dina-Perla Portnaar, http://dina-perla.com