De jaarlijkse ‘koopkrachtplaatjestijd’ is weer aangebroken. Traditiegetrouw zijn de cijfers al een aantal dagen voor Prinsjesdag gelekt. Alleen, wat zeggen die koopkrachtcijfers nu werkelijk? Wat zegt alle aandacht voor die ogenschijnlijk harde cijfers? En wat leert dit over ons collectieve (on)vermogen om te gaan met onzekere voorspellingen?
Deze vragen kwamen spontaan bij me op tijdens het lezen van een analyse in de Volkskrant: ‘CPB laakt opportunistische poetsdoek van het kabinet in aanloop naar Prinsjesdag.’ In dit artikel fileert politiek verslaggever Yvonne Hofs de ogenschijnlijk harde koopkrachtcijfers die het CPB produceert. Ze wordt hierbij overigens goed geholpen door CPB-directeur Laura van Geest. Om een aantal redenen stoort van Geest zich aan de forse invloed die koopkrachtplaatjes hebben op de Miljoenennota. Die invloed uit zich nogal eens in tamelijk willekeurige maatregelen, bedoeld om de koopkracht van bepaalde groepen op te vijzelen. Die maatregelen kosten geld, veel geld, opgeteld miljarden euro’s, terwijl ze zijn gebaseerd op onzekere voorspellingen. En ook niet onbelangrijk, die maatregelen vergroten de bureaucratie. Ons toch al niet zo eenvoudige belastingstelsel wordt er nog gecompliceerder door. Iets wat velen vast herkennen.Gemiddelde cijfers komen nooit uit
Dé reden om met elkaar veel terughoudender te reageren op de koopkrachtvoorspellingen is het feit dat die gemiddelde cijfers nooit uitkomen. Hier herkennen we het onderscheidt dat ik in m’n recente boek Risicoleiderschap maak tussen tamme en wilde vraagstukken. De koopkracht van groepen, en nog meer die van jou en mijn huishouden, is namelijk afhankelijk van een groot aantal factoren. Allemaal factoren die elkaar ook nog eens beïnvloeden. Denk aan inflatie, loonontwikkeling, het opdoemen van handelsbarrières met prijsverhogingen, en nog veel meer. Daarbij onderscheidt het CPB zogenoemde statische en dynamische koopkrachtontwikkeling. In statische huishoudens blijven de omstandigheden constant. In dynamische huishoudens gebeurt wat: een andere baan met een hoger salaris of juist werkloosheid, een studerend kind dat uit huis gaat of juist een studie afbreekt en weer thuis komt wonen, gaan samenwonen of juist scheiden. Naast deze dynamiek, in vaktermen ‘dynamische systeemcomplexiteit’, speelt er nog een andere factor van belang. Dit is ‘gedragsmatige complexiteit’, wat betekent dat er voor een fenomeen als koopkrachtontwikkeling totaal geen eenduidigheid is over wat die zou moeten zijn voor verschillende groepen in de samenleving. Het betreft immers hele diverse groepen, variërend van jonge schoolverlaters in hun eerste baan tot gepensioneerden met een karig pensioen. Daarbij is koopkrachtverdeling tevens een beladen politiek vraagstuk. Hét overkoepelende kenmerk van een wild vraagstuk als koopkrachtontwikkeling is dus dat het vooral een lastig vraagstuk is. Een wild vraagstuk is zo complex, dat het misschien wel onmogelijk is om het naar volle tevredenheid zijn op te lossen. Zo’n illusie moet dan ook niet worden gewekt.Twee fundamentele keuzes
Dit gezegd hebbende zijn er in het algemeen twee fundamentele keuzes voor het omgaan met wilde vraagstukken. De eerste optie is het collectief meegaan in de illusie van voorspelbaarheid en beheersing, in dit geval met de koopkrachtplaatjes. Met alle willekeur, dure maatregelen, bureaucratie en ingewikkeldheid die daar bij hoort. De tweede optie is het samen gaan doorzien van dergelijke illusies. Natuurlijk kunnen op basis van cijfers voorspellingen worden gedaan en trends zichtbaar worden gemaakt. Die zijn nodig en nuttig om beleid op te baseren en dat te verantwoorden. Maar wek daarbij niét de illusie dat de nabije toekomst zich aan dergelijke voorspellingen gaat houden. En wek ook niet te sterke verwachtingen daarover, bij allerlei groepen en individuen in de samenleving. Verwachtingen die enerzijds niet kunnen worden waargemaakt en zo tot teleurstellingen en cynisme leiden. Of anderzijds worden overtroffen, want soms valt iets mee.
Tot slot nog een laatste reflectie. Een korte bespiegeling in relatie tot effectief omgaan met onzekerheden, risico’s én kansen die daaruit voortkomen. In de boeken Risicogestuurd Werken en Risicoleiderschap bied ik alternatieven voor conventioneel risicomanagement en de bijbehorende risicomanagers. De reden is dat ik vrijwel overal, zowel binnen als buiten organisaties, waarneem dat de gebruikelijke omgang met onzekerheden, via vermijding en beheersing, niet meer werkt voor kwesties die eigenlijk wilde vraagstukken zijn. Koopkrachtonwikkeling is hier slechts één voorbeeld van. Dergelijke wilde vraagstukken worden voor het gemak of uit onkunde nogal eens als tam beschouwd, dat wil zeggen als maakbaar met eenduidige oorzaak-gevolgrelaties. Denk aan een extra aftrekpost die zou moeten leiden tot een half procentpunt aan extra koopkracht.