Dit artikel beschrijft een nieuw stijlenmodel voor politici en bestuurders dat is gebaseerd op zes archetypische politieke stijlen. Het model maakt gebruik van de logische verbinding tussen vorm en inhoud die verborgen zit in het taalsysteem. Hiermee kunnen bestuurders hun ideeën en het beeld dat zij uitstralen beter op elkaar afstemmen en van daaruit hun authenticiteit vormgeven. Elk van de zes archetypische personages vertolkt een samenhangende manier van optreden: de manier van leidinggeven of spreken is in balans met de inhoud van een boodschap en het uiterlijk van een bestuurder. Wie aansluit bij een van deze archetypen, komt eenduidig over en wordt intuïtief begrepen. Dit is belangrijk, want in de huidige mediagedreven samenleving is de persoon – meer dan een partij, instelling of bedrijf – steeds meer de drager van een boodschap.
Geschatte leestijd: 31 minuten
Inleiding
De woorden die politici kiezen, het beleid waar ze voor staan, de kleren die ze dragen – het draagt allemaal bij aan de stijl van een politicus of bestuurder. Bijna zoals een kunstenaar een schilderij maakt, creëert een politicus zijn of haar eigen politieke stijl. Daarom vereist politiek, net als kunst, creativiteit (Ankersmit, 2000; Hariman, 1995; Pels, 2003). Zo heeft Hugo de Jonge zijn hippe schoenen als handelsmerk en Geert Wilders zijn geblondeerde haardos, en maakte Caroline van der Plas van de BoerBurgerBeweging in maart 2021 haar entree in de Tweede Kamer met een tractor. Allemaal stijluitingen die ervoor moeten zorgen dat mensen je onthouden en zich in je kunnen herkennen. En zoals elk schilderij anders is, is ook iedere politicus uniek. Het aantal stijlen is even groot als het aantal politieke bestuurders.
De stijlvrijheid van politici en bestuurders met een publieke functie is echter niet onbeperkt. Voor een deel zit dat in de traditionele verwachtingen die men bij een bepaalde rol heeft (Street, 2003; Van Krieken, 2018). Van een leider van Greenpeace verwacht men bijvoorbeeld een minder strak pak dan van die van KLM. Een vakbondsleider ziet er traditioneel anders uit dan de voorzitter van VNO-NCW – hoewel dat verschil overigens minder groot wordt. Naast de traditionele verwachtingen heeft de beperking van stijlmogelijkheden te maken met de inhoud van je boodschap. Als Hugo de Jonge bijvoorbeeld een streng-gereformeerde, traditionele politieke boodschap had gehad, dan had hij die kleurige schoenen niet aangetrokken, want die drukken toch uit dat je af en toe eens uit de band mag springen. En Geert Wilders verft zijn haar blond en niet zwart – dat laatste had zijn politieke boodschap in de weg gezeten, want hij had er veel minder Nederlands door uitgezien.
Denkbeelden
De logica onder politieke presentaties kan worden blootgelegd door een analyse van de onderliggende taalstructuur. Taal is opgebouwd uit ingesleten denkbeelden in een cultuur en andersom zijn nieuwe denkbeelden opgebouwd uit taal. Zoals de Franse structuralistische linguïst Algirdas Greimas het zei: ‘Het zijn niet wij die een taal spreken, maar het is de taal die spreekt in ons’ (Parret e.a., 2017, p. 70).
Taal is onze sociale realiteit en, aldus Greimas, in zekere zin is taal onze maatschappij. Dat komt doordat ons denken gebruikmaakt van allerlei voorgestructureerde betekenissen die verborgen zitten in de taalstructuur. Mensen grijpen daar onbewust op terug. Je begrijpt er de wereld om je heen namelijk sneller door; meer intuïtief dan door te redeneren.
Het nadeel hiervan is dat het sociale veranderingen afremt; nieuwe denkbeelden moeten immers worden opgebouwd met behulp van oude denkbeelden in taal en dat is lastig. Zo is de emancipatie van non-binaire personen ingewikkeld, doordat gender sterk in taal aanwezig is en woorden zonder gender bedoeld zijn voor dingen en kinderen, niet voor volwassen mensen. Anderzijds maken de voorgestructureerde betekenissen in taal de communicatie tussen mensen gemakkelijker. Wie gebruikmaakt van onderliggende betekenissen heeft aan een half woord genoeg. Politici en publieke bestuurders die inhaken op die voorgestructureerde betekenisclusters komen beter over. Mensen begrijpen intuïtief wat ze bedoelen, omdat het woord past bij het beeld dat ze zien.
Ook rond de traditionele rollen van politici bestaan dergelijke betekenisclusters. Uit een analyse van de structuur onder politieke taal verrijzen zes archetypische politiekbestuurlijk figuren: de bestuurder, de activist, de burger, de samenwerker, de probleemoplosser en de redder. Deze politieke archetypen zitten als het ware ingebakken in onze taal. Ze koppelen allemaal een bepaalde presentatie aan handelingen en ideeën. Het zijn niet zomaar toevallige typen; elk archetype vormt een gebalanceerde en logische politieke identiteit. Zondigen tegen de logica ervan is riskant, want mensen kunnen een optreden dan niet goed rijmen, omdat het niet aansluit bij de betekenisclusters in hun hoofd. Je overtuigt daarom minder goed – of, erger nog, je komt over als arrogant, drammerig of gevoelloos – al naar gelang het stijltype dat je inconsequent neerzet.
Onderliggende taalstructuur
De zes archetypen die in dit artikel worden gepresenteerd, zijn afgeleid uit zes abstracte politieke stijlen die ik analyseerde in mijn proefschrift The politics of style (Schoor, 2020a). Om de theoretische link met dit wetenschappelijke model duidelijk te maken, staat in het kader een korte beschrijving van het wetenschappelijke analysemodel voor politieke stijl. Dit model maakt gebruik van de academische definities van populisme, elitisme en pluralisme, wat goed aansluit bij actuele politiek-filosofische discussies.
Voor gebruik buiten de wetenschap zijn deze termen echter lastig. Als mensen al weten wat de woorden betekenen, hebben ze er vaak een sterk emotionele inkleuring bij: populisme is meestal iets negatiefs, elitisme wordt doorgaans gelijkgesteld aan ‘elitair’ en de meeste mensen hebben maar een vage notie van pluralisme. Het is daarom duidelijker om politieke stijl te vatten in termen die professionals in en rond de politiek echt iets zeggen, anders brengen ze meer verwarring dan verheldering (De Haan, 2000). Daarbij komt dat de praktische inzetbaarheid van het wetenschappelijke model beperkt is doordat de speechanalyses arbeidsintensief zijn; één speech moet worden geanalyseerd op vijftien stijlelementen, wat al gauw enkele dagen werk is. Voor gebruik in de politieke praktijk is dat niet echt haalbaar.
Het proefschrift biedt echter wel een goede basis voor een praktisch bruikbaarder model voor politieke stijl. Het bevat nauwgezette beschrijvingen van de zes stijlen, in vijftien kenmerken per stijl die direct met de andere stijlen samenhangen. Doordat er inmiddels ongeveer tachtig speechesanalyses met het model zijn uitgevoerd, hebben deze stijlen steeds meer een gezicht gekregen. Hieruit konden zes politieke archetypen worden afgeleid. Deze archetypen zijn gebaseerd op dezelfde onderliggende logische taalstructuur als in het proefschrift, maar worden vastgesteld door drie vragen in plaats van vijftien kenmerken. Dat maakt ze makkelijker hanteerbaar en ook breder inzetbaar dan de wetenschappelijke stijlen. Voor echt gedetailleerd onderzoek, bijvoorbeeld naar de stijlontwikkeling van een politicus, is de wetenschappelijke methode geschikter.
Het archetypenmodel voor politieke stijl is bruikbaar voor politici en politieke communicatieadviseurs, maar ook buiten de politiek relevant. Door de steeds grotere rol van (sociale) media doen ook de leiders van grote bedrijven en instellingen er goed aan stil te staan bij hun stijl (Corner, 2003; Van Krieken, 2018). Is het bijvoorbeeld wel wenselijk dat vakbondsbestuurders en werkgevers steeds meer op elkaar lijken? Voelen de mensen wier belangen ze vertegenwoordigen nog wel dat zij ‘een van ons’ zijn? Dit soort zaken is belangrijk, want beelden hebben een groter effect dan vaak gedacht.
PEP-index
Met de PEP-index kan de politieke stijl van speeches wetenschappelijk worden vastgesteld. Het acroniem verwijst naar de eerste letters van populisme, elitisme en pluralisme; de stijllabels die in het model centraal staan. Kort samengevat betekent populisme dat een populist namens het volk de macht terugeist van de ‘corrupte’ elite. Een elitist ziet de elite juist als helper van het volk en de elite moet het land besturen, omdat het volk daarvoor niet geschikt is. Pluralisten stellen dat iedereen onderdeel is van het volk. Macht wordt gedeeld en degene met de meeste steun mag tijdelijk regeren.
Dit lijken gewoon drie verschillende visies op democratie, maar de concepten delen een onderliggende taalstructuur en daardoor bepalen ze direct elkaars betekenis. In drie verschillende dimensies (denken, doen en spreken) zijn de overeenkomsten van twee van de drie concepten altijd precies het tegenovergestelde van het derde concept. Dat gaat als volgt:
- in het populisme en elitisme wordt het volk gezien als een eenheid, terwijl in het pluralisme het volk een verzameling groepen en individuen is (de ideeëndimensie, denken);
- in het populisme en pluralisme is men tegen exclusieve macht voor de elite, terwijl bij het elitisme de macht van nature bij de elite ligt (de sociale dimensie, doen);
- in het pluralisme en elitisme representeren politici andere mensen, terwijl in het populisme politici direct namens het volk spreken, zich identificeren met het volk (de presentatiedimensie, spreken).
Doordat de drie concepten (populisme, elitisme en pluralisme) ten opzichte van elkaar worden gedefinieerd, zijn ze goed bruikbaar voor de politieke analyse. Ze omvatten alle mogelijke politieke stijlen. Daarbij kunnen stijlkenmerken altijd eenduidig worden vastgesteld: een speechonderdeel is altijd wel of niet populistisch, elitistisch en pluralistisch. Het model formuleert dus duidelijke ja/nee-categorieën en voldoet hiermee aan de eisen voor sociale analyse van Sartori (1970).
Het model wordt gevisualiseerd als een driehoekig logisch veld, met populisme, elitisme en pluralisme op de hoeken van deze driehoek. De zijden verbeelden de tegengestelden van de drie stijlen en bestaan uit een mix van de andere twee stijlen (zie figuur 1). De stijl van een politieke speech volgt uit de gemiddelde score op vijftien stijlonderdelen en kan geplot worden op het logische, driehoekige veld, zoals in de figuur is gedaan met speechanalyses van politici uit de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Nederland.
Kun je wel authentiek zijn?
Stilstaan bij stijl, vragen sommige mensen zich af, maakt dat je optreden niet bij voorbaat gekunsteld? Kun je dan nog wel authentiek zijn? Dat kan zeker. Sterker nog: het geeft je een veilige basis om je authenticiteit verder te ontwikkelen. In de hedendaagse psychologie en sociologie is men het erover eens dat mensen niet worden geboren met een vooraf gegeven identiteit (Butler, 1988; Lacan e.a., 2006). Je identiteit vormt zich in samenspel met de omgeving en ligt nooit vast. Om deze reden vergelijkt de Canadese socioloog Ervin Goffman (1956) de presentatie van het ‘zelf’ in het dagelijks leven met het opvoeren van een toneelstuk. In die opvatting is niemand authentiek, want we spelen allemaal een rol in het toneelstuk van ons leven. Al spelende ervaren we onze identiteit als echt, alsof die altijd al bestond. We staan er meestal niet bij stil dat die identiteit al doende ontstaat, maar toch is het geen revolutionair idee. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zegswijzen als: ‘Zij is echt gegroeid door dat werk’, of: ‘Hij is niet meer de man die hij vroeger was.’ Je identiteit vormt zich door het leven, en de wereld om je heen bepaalt mede wie je bent.
De rollen die iemand speelt, zijn echter niet in alle situaties hetzelfde. Een gedienstige serveerster kan thuis een dominante moeder zijn. Een ernstige boekhouder is in zijn vriendenclub plotseling de gangmaker. Hoe je identiteit zich vormt, is een ingewikkeld psychologisch proces dat je maar tot op zekere hoogte bewust kunt sturen. Door een herhaling van handelingen ‘construeer’ je je eigen identiteit (Butler, 1988), maar jij bent niet de enige die die handelingen bepaalt. Je geschiedenis, je taal en omgeving bepalen mede wie je bent.
Conventies hebben invloed
Conventies hebben een grote invloed op wie je wel en vooral wie je niet kunt zijn, en wat dus jouw persoonlijke stijl is. Ook moeten anderen jou accepteren als de persoon die je laat zien. Het gaat om een subtiele balans van meegaan en afwijken van de conventies. Als je te veel meegaat, heb je geen ‘eigen’ identiteit. Dan ben wel herkenbaar, want je speelt de rol die mensen van je verwachten, maar niet authentiek doordat je geen eigen invulling aan die rol geeft. Als je te veel afwijkt van de conventies, ben je sociaal niet acceptabel. Dan kunnen mensen je weliswaar authentiek vinden, maar ook ‘asociaal’. Dat is niet handig voor een politicus, voor wie authenticiteit belangrijk is maar de sociale interactie zeker niet in de weg mag staan.
Sommige mensen voelen sociale conventies slecht aan en hebben daardoor een identiteit die voor anderen onlogisch is. Je identiteit komt dan als ‘onnatuurlijk’ over, als geconstrueerd om een bepaald sociaal doel te bereiken. Mensen vinden je dan misschien wel sociaal vaardig, maar niet authentiek.
Dat overkwam bijvoorbeeld Hillary Clinton tijdens de Amerikaanse verkiezingen in 2016. Analyses van haar verkiezingsspeeches laten zien dat ze – in het nauw gedreven door Donald Trump – af en toe een populistische draai aan haar hoofdzakelijk antipopulistische politieke stijl probeerde te geven (Schoor, 2017). Dat conflicteerde met de rest van haar optreden, waardoor mensen haar niet natuurlijk vonden overkomen. Dus alleen wanneer je precies het goede midden weet te vinden tussen meegaan en afwijken van de conventies, en als je weet welke stijlen bij elkaar passen en welke niet, dan zullen mensen zeggen: die is echt helemaal zichzelf. Die is ‘authentiek’, maar wel op een sociaal acceptabele manier.
Authenticiteit heeft dus niets te maken met het vinden van je ‘ware’ zelf; dat is namelijk niet vooraf gegeven. Authenticiteit heeft veel meer te maken met het vinden van een identiteit die resoneert met wat jij en andere mensen van je verwachten, maar die ook af en toe positief verrast. Door die resonantie word je bevestigd in je rol, waardoor je je steeds meer thuisvoelt in je identiteit. Hierdoor word je zekerder van jezelf en durf je ook vaker te verrassen op een manier die past bij jouw stijl. Mensen zullen je daardoor nog meer als ‘authentiek’ ervaren, waardoor je weer bevestiging krijgt, enzovoort. Door dit vliegwiel van bevestiging en verrassing krijgt authenticiteit haar vorm.
Individuele en groepsidentiteit
Pas als je de conventies rond jouw sociale identiteit goed hebt doorgrond, kun je er veilig mee spelen om zo een als authentiek ervaren identiteit te bereiken. Daarbij moet je je bewust zijn van twee soorten sociale identiteiten: je individuele identiteit en je groepsidentiteit. De eerste heeft te maken met de sociale rol(len) die iemand persoonlijk vervult in de maatschappij (Butler, 1988, 1993), zoals een beroep of de rol van helper, moeder, kind of boze buurman. Veel van de conventies rond beroepen en rollen voelen we onbewust aan, zoals je ook je eigen taal aanvoelt; we zijn er immers tussen opgegroeid. Maar veel zit zo ver weggestopt in ons onderbewuste dat we er gemakkelijk fouten mee maken, zoals we ook vaak kleine fouten maken in onze eigen taal. Dat komt dan meestal raar over.
Om dat te voorkomen, is het slim om die conventies systematisch in kaart te brengen. Want als je ze doorziet, weet je ook waar en hoe je ervan kunt afwijken om authentiek en toch herkenbaar te zijn. Voor de politiek gaat het om de conventies rond het beroep van politicus. Politici heb je in vele soorten en maten, maar aan de basis van elke politieke identiteit ligt een keuze die voor iedereen geldt: je presenteert jezelf als politicus of niet (in het laatste geval profileer je je als de kiezer zelf).
Groepsidentiteit
De andere sociale identiteit, de groepsidentiteit, werd als fenomeen onderzocht door de sociaal psychologen Henry Tajfel en John Turner (Ellemers & Haslam, 2012; Turner & Reynolds, 2012). Groepsidentiteiten komen voort uit de kennis lid te zijn van een sociale groep en een emotionele gehechtheid aan dat lidmaatschap. Een socialegroepsstijl wordt gebruikt om loyaliteit te tonen aan een specifiek groep in de samenleving.
Zo zijn motorrijders herkenbaar aan hun leren kleding en hipsters aan hun baarden en gemberthee. Ook in de politiek zijn groepen herkenbaar aan hun uiterlijk: politici gebruiken specifieke sociale-groepsstijlen om te laten zien dat ze ‘een van hen’ zijn. Ze zeggen ermee: ik snap jullie en ik kom goed voor jullie belangen op. Traditioneel profileren socialisten en communisten, maar ook populisten, zich als typisch onderdeel van het gewone volk door een bepaalde taal, een bepaald dialect of een bepaalde kledingstijl te gebruiken. Veel mannelijke politici dragen tegenwoordig bijvoorbeeld geen stropdas om te laten zien dat zij een heel ‘gewoon’ mens zijn. Mark Rutte gebruikt regelmatig straattaal en komt op de fiets naar zijn werk; zo straalt hij uit dat hij ook maar ‘een gewoon mens’ is.
Sociaalpsychologisch onderzoek laat zien dat wie erin slaagt de identiteit van een bepaalde groep goed weer te geven – en dus eigenlijk het prototype verbeeldt van deze groep – eerder als charismatisch wordt gezien (Turner & Reynolds, 2012, p. 11). Ook worden leden van de ingroup eerder vertrouwd dan mensen die daar niet bij horen. Het is voor politici dus voordelig om een groepsidentiteit te kiezen waar veel mensen bij horen (het volk). Het nadeel hiervan is dat je dan heel ‘gewoon’ moet zijn – waarom zouden mensen dan nog op je stemmen? Daarom zijn er ook politici die juist benadrukken dat ze buitengewoon zijn, geknipt om het land te besturen. Ze behoren duidelijk tot de elite, zoals Wopke Hoekstra, Sigrid Kaag en Thierry Baudet. De elite is als groep weliswaar kleiner dan het volk, maar de traditionele rollen die erbij horen zijn aantrekkelijker, omdat ze geassocieerd worden met goed leiderschap. Beide groepsidentiteiten hebben dus voor- en nadelen.
Politieke identiteit
Ten slotte is er nog een derde element dat een rol speelt bij de vorming van een politieke identiteit: de mate van flexibiliteit die een persoon heeft. Past iemand zijn of haar identiteit snel aan een veranderende omgeving aan of houdt hij of zij vast aan eenzelfde identiteit, ook al verandert de omgeving? Bij deze rolvastheid speelt niet alleen je uitstraling als politicus mee. Het gaat verder: hoe strak staat een politicus in zijn of haar politieke standpunt? Vindt deze politicus dat hij of zij de onveranderbare, absolute waarheid in pacht heeft of staat hij of zij open voor andere standpunten?
Mensen verschillen van elkaar op deze drie elementen: persoonlijke rol, groepsidentiteit en flexibiliteit. Door verschillende combinaties van deze drie elementen komt elke politicus tot een unieke politieke stijl. Niet elke combinatie is echter geloofwaardig: sommige sociale rollen conflicteren met een groepsidentiteit. Zo gaat de sociale rol van een bankdirecteur maar moeilijk samen met de groepsidentiteit van een ‘gewone man’. Dat is alleen te combineren als iemand laat zien dat je niet elitair hoeft te zijn om bankdirecteur te kunnen worden. Zo iemand moet dus flexibel zijn in zijn of haar denken. Wat wel en niet samengaat, voelen we meestal wel zo’n beetje aan, maar het gaat ook geregeld mis. De logica achter politieke stijl helpt om dit beter te doorgronden.
Stijlfouten zijn snel gemaakt, want het politieke spel bestaat er juist uit om andere politici uit de comfortzone van hun stijl te halen of de politieke actualiteit zo te framen, dat deze vooral gunstig is voor de eigen stijl (Lakoff, 2004). Inzicht in de logica achter politieke stijl kan hierbij helpen.
Drie vertrouwde politieke archetypen
Traditioneel zien we in Nederland politici vaak als echte ‘bestuurders’. De negatieve variant daarvan is ‘regenten’, zoals politici die arrogant overkomen vaak worden weggezet (Te Velde, 2010). Deze stijl is een beetje ouderwets, maar zeker bij veel politici aan de rechterkant van het politieke spectrum is hij nog wel in zwang. Ook in tijden waarin om ‘politiek leiderschap’ wordt geroepen, is deze stijl populair. De stijl past beter bij de bestuurlijke dan bij oppositierollen, bijvoorbeeld die van minister of burgemeester.
Stijlanalyses van parlementaire debatten verspreid over de afgelopen zeventig jaar laten zien dat veel politici in de jaren vijftig van de vorige eeuw deze stijl hadden. Het is de wat paternalistische ‘Gaat u maar rustig slapen, wij waken wel over het land’-stijl. In de jaren zeventig raakte die stijl uit de mode, maar in de jaren negentig kreeg hij weer meer de overhand. Politiek werd toen meer gezien als een ingewikkelde professie die je maar beter aan specialisten kunt overlaten. Sinds de eeuwwisseling ligt deze stijl weer meer onder vuur van populisten, die geen goed woord overhebben voor ‘de elite’.
Populisme
Recentelijk lijkt er echter, na twintig jaar populisme, sprake van een voorzichtige herwaardering van de traditionele bestuurdersstijl; Sigrid Kaag had er bijvoorbeeld succes mee bij de verkiezingen van 2021. Wopke Hoekstra en Ferdinand Grapperhaus worstelen echter duidelijk met een goede toepassing van deze stijl. Grapperhaus is vaak emotioneel – zo noemt hij mensen ‘aso’ die zich niet aan de coronaregels houden. Emotie past echter alleen bij een bestuurdersstijl als het gaat om meeleven met anderen. De eigen emotie van een politicus doet er in deze stijl niet toe; die wordt ervaren als misplaatst (als je om medeleven voor jezelf vraagt) of arrogant (als je anderen veroordeelt).
De strenge, veroordelende stijl als die van Grapperhaus is meer een schoolmeestersstijl. Politiek is zo’n stijl moeilijk vol te houden, want anders dan leerlingen hoeven kiezers niet te luisteren; dat doen ze alleen als de schoolmeester ook een aardige meester is die bovendien eigenlijk wel gelijk heeft.
Activistische stijl
Een andere traditionele politieke stijl is die van activist. Deze stijl vinden we vooral onder linkse politici, zoals Lilian Marijnissen en Esther Ouwehand. Maar ook bijvoorbeeld Pieter Omtzigt hanteert deze stijl, gecombineerd met een burgerstijl. Activisten stellen aan de kaak dat veel ingesleten denkbeelden vooral gunstig zijn voor de gevestigde macht, zoals de gevestigde bestuurscultuur in Den Haag. Of het witte, geprivilegieerde denken, aan de kaak gesteld door de Black Lives Matter-beweging.
Deze stijl kenmerkt zich door een combinatie van een rationele analyse die misstanden onthult, die vervolgens met veel passie wordt uitgedragen. De politicus neemt daarbij de positie in van de slachtoffers van die misstanden. Doordat activisten dat met veel emotie doen, komen zij al gauw als absoluut over: hun ‘waarheid’ is echter altijd een rationeel onderbouwde waarheid en geen ‘gevoelde’ waarheid, zoals die van de redder (waarover in de volgende paragraaf meer). De activistenstijl past vooral goed bij een oppositierol. Een regeringsrol is moeilijk met een activistenrol te verenigen, omdat je al gauw in een traditionele bestuurdersrol wordt gedrongen; die past niet bij een activist. Het kan echter wel door de rol van activist te combineren met een andere stijl, zoals Lilianne Ploumen deed als minister van Ontwikkelingssamenwerking en Internationale Handel.
Boze burger als stijl
Ten slotte heeft zich de laatste decennia een nieuwe politieke stijl stevig genesteld in de Nederlandse politiek: die van de ‘boze burger’. Geert Wilders is een duidelijk voorbeeld van deze stijl, evenals (iets verder terug) Rita Verdonk. Ook Caroline van der Plas is met haar BoerBurgerBeweging een echte boze burger die op afstand staat van ‘politiek Den Haag’. In Nederland laat de boze burger zich traditioneel gemakkelijk combineren met de identiteit van boer – een duidelijke Nederlandse identiteit die ver van de politiek staat. In de jaren zeventig was boer Koekoek er een voorbeeld van. De burgerstijl is overigens nog veel ouder: in de jaren twintig in Amsterdam was er een gemeenteraadslid met de bijnaam Hadjememaar. Een zwerver die door een anarchistische beweging op de kieslijst was gezet om het systeem van stemplicht te tarten (Koole, 2009).
De drie genoemde traditionele Nederlandse politieke stijlen van bestuurder, activist en boze burger blijken naadloos te passen in het wetenschappelijke stijlmodel (zie kader): de bestuurder correspondeert een op een met de politieke stijl van het elitisme, de activist met het anti-elitisme en de boze burger met het populisme. De vraag is welke andere politieke typen uit de wetenschappelijke stijldefinities oprijzen; het model bevat immers zes stijlen (populisme, elitisme, pluralisme en hun drie antistijlen).
Minder bekende politieke archetypen
Een combinatie van de definities van politieke stijlen uit het proefschrift met meer dan zeventig speechanalyses maakte het mogelijk alle zes de archetypen te destilleren. Naast de traditionele stijlen van de bestuurder, activist en burger (zie hiervoor) verrezen de profielen van de samenwerker, probleemoplosser en redder. De samenwerker is de personificatie van het antipopulisme, de probleemoplosser van het pluralisme en de redder van het antipluralisme.
De samenwerker is de tegenpool van de boze burger: het is een echte idealistische politicus die gelooft dat we, als we allemaal de handen ineenslaan, de wereld beter kunnen maken voor iedereen. Politiek is in deze stijl geen strijd tussen groepen met verschillende belangen, maar een strijd van ons allen voor een betere wereld. Daarbij zijn er geen verliezers, want er is sprake van een win-winsituatie. Het is een uitermate positieve stijl, die bijvoorbeeld Hugo de Jonge karakteriseert. Hij blijft altijd overal de positieve kant van belichten: ook al zijn de coronacijfers nog zo beroerd, er is toch licht aan het einde van de tunnel.
Valkuil bij deze stijl is dat je als naïef of oneerlijk kunt worden gezien: meestal bestaat er geen beste oplossing voor iedereen en zijn sommige groepen toch beter af dan andere. De stijl van de boze burger is hier een directe reactie op.
Pragmaticus
De probleemoplosser is een pragmaticus. Deze politicus gelooft niet in grote idealen. Politiek draait in dit stijltype vooral om belangen en gaat het erom die met elkaar te verzoenen. Compromissen zijn dus belangrijk, met oplossingen voor problemen in het hier en nu, in plaats van in de verre toekomst. Mark Rutte hanteert bijvoorbeeld deze stijl. Een probleemoplosser is een gewoon mens en dat is lastig voor Rutte, die als minister- president al gauw elitair overkomt. Daarom komt hij altijd op de fiets, eet een appeltje en gebruikt af en toe straattaal, om extra te laten zien dat hij niet bij de elite maar bij het volk hoort.
Dit is overigens ook de stijl die goed werkt voor activisten die een regeringssrol krijgen. Je kunt dan vasthouden aan je activistische kritiek op misstanden, maar moet ook duidelijk maken dat je soms compromissen moet sluiten om daadwerkelijk iets te bereiken. Lilianne Ploumen combineert bijvoorbeeld de activistenstijl met die van een probleemoplosser. Hiermee kun je een valkuil van de probleemoplosserstijl ontwijken: probleemoplossers komen snel te rationeel en pragmatisch over en worden dan gezien als visieloos en gevoelloos. Ook bouw je geen echte band op met de kiezer, want de nadruk ligt op de inhoud van het beleid en niet op de politicus zelf.
De redder
Ten slotte is er de redder. Dit type politicus is het tegendeel van de probleemoplosser. Hij of zij is niet pragmatisch en gericht op het hier en nu maar visionair, want concrete problemen zijn symptomen van onderliggende grotere misstanden. Deze misstanden dienen structureel te worden aangepakt. Oplossingen zijn dus meer gericht op de lange termijn. Deze politicus behoort weliswaar tot de elite, maar het volk houdt van hem of haar als van zichzelf. Pim Fortuyn was een hele goede vertolker van deze stijl en ook Thierry Baudet profileert zich als een typische redder.
Een compromis zal een redder niet sluiten, want dat is niet alleen verraad aan de achterban, maar vooral in strijd met de hogere, visionaire waarheid. Dat redders die waarheid kennen en anderen niet, verklaren ze uit hun uitmuntende kwaliteiten. Zij presenteren zich als beter dan andere politici, die ze maar middelmatig vinden en bovendien corrupt. Tegenover deze ‘foute’ elite positioneren zij zichzelf als nieuwe elite die het volk zal redden uit de klauwen van de slechteriken.
De valkuil van deze stijl ligt in het gegeven dat rationele argumenten geheel ondergeschikt zijn aan de visies van een redder. Zo’n visie wordt al gauw een tunnelvisie die te ver van de realiteit afstaat om nog brede steun te krijgen. Trumps geloof in de verkiezingsfraude en Baudets geloof in coronacomplottheorieën zijn hier voorbeelden van. Alleen echte gelovers in deze politici blijven hem of haar nog fanatiek volgen.
Archetypenmodel
De stijlencirkel van het archetypenmodel (zie figuur 2) verschilt van het driehoekige model in figuur 1, omdat tijdens cursussen bleek dat mensen de logica van de cirkel beter aanvoelen dan die van de driehoek. Ook zijn de stijlen in de cirkel gespiegeld en gedraaid weergegeven ten opzichte van de driehoek. De reden daarvoor is dat de vele wetenschappelijke stijlanalyses die inmiddels met de driehoek zijn gedaan, duiden op een relatie met het politieke spectrum. Dit komt in een gespiegelde versie beter tot uitdrukking: de stijlen aan de rechterkant van de cirkel worden vaker door rechtse politici gebruikt, terwijl de stijlen aan de linkerkant meer in zwang zijn bij linkse.
Het verband tussen ideologie en stijl is overigens niet in beton gegoten. Weliswaar gaat een activistenstijl erg moeilijk samen met een rechtse ideologie en een redderstijl moeilijk met een linkse, maar er zijn regelmatig linkse politici die neigen naar een bestuurdersstijl (zoals Wim Kok) en rechtse die een probleemoplossersstijl hebben (zoals Mark Rutte). Je kunt het stijltype van een politicus achterhalen aan de hand van drie vragen.
Drie vragen
De eerste vraag is of iemand bij de elite hoort of bij het volk. Dat kun je bijvoorbeeld afleiden uit het taalgebruik: gebruikt iemand heel moeilijke woorden of juist straattaal? Ook aan de kleding kun je het zien en aan de standpunten: komt iemand op voor de gewone man of behartigt hij of zij vooral de belangen van de machthebbers? Deze vraag heeft betrekking op de groepsidentiteit van iemand en betreft de sociale dimensie.
De tweede vraag luidt of een politicus de eigen mening als absoluut ziet of als relatief. Hoe flexibel gaat de persoon om met zijn of haar identiteit? Kan hij of zij van mening veranderen of niet? Neemt hij of zij een heel traditionele of juist een vernieuwende rol aan? Dit heeft betrekking op de cognitieve dimensie ofwel het terrein van de ideeën.
De derde vraag luidt of iemand zich presenteert als politicus (de zender van de politieke boodschap) of als kiezer (de ontvanger van de boodschap). Leeft hij of zij zich helemaal in het publiek in en spreekt hij of zij direct namens hen? Of is er een afstand tussen spreker en luisteraar? Dit heeft betrekking op de individuele identiteit of sociale rol die hierbij draait om de identiteit van een politicus als politicus.
Logische combinaties
De verschillende combinaties van antwoorden op deze vragen leveren zes logische stijltypen op die zijn afgebeeld in de stijlencirkel (zie figuur 2). De stijlencirkel laat zien dat aangrenzende stijlen zich in deze cirkel altijd slechts op één onderdeel van elkaar onderscheiden. Zo verschillen de samenwerker en de probleemoplosser alleen in het feit dat de een zich profileert als onderdeel van het volk en de ander meer bij de elite hoort.
De bestuurder verschilt van de samenwerker alleen in de absolute of relatieve denkstijl. De redder verschilt alleen van de bestuurder doordat de een zich als kiezer presenteert en de ander als politicus. Enzovoort. Hierdoor liggen alle aangrenzende stijlen dicht bij elkaar en kunnen die ook redelijk goed met elkaar worden gecombineerd. In de politieke praktijk zien we dat ook geregeld gebeuren: zo is Lilianne Ploumen een gemengde probleemoplosser-activist en Sigrid Kaag een gemengde samenwerker-bestuurder.
Combinaties gezien als consistent
Mensen zien beide combinaties nog steeds als consistente stijlen, omdat twee van de drie onderdelen hetzelfde zijn. Vaak vraagt een verandering van de situatie ook om een iets andere stijl. Zoals gezegd, verdraagt een activistische stijl zich moeilijk met een publieke leidersrol. Deze combinatie is moeilijk voorstelbaar, omdat we traditioneel bij leiders eerder aan een bestuurders- of samenwerkersstijl denken; stijlen die zijn opgebouwd uit de onderdelen ‘politicus’ en ‘elite’, in plaats van ‘volk’ en ‘kiezer’, waar de activistenstijl uit is opgebouwd.
Een politicus met een activistenstijl die bijvoorbeeld burgemeester wordt, kan daarom beter opschuiven naar de stijl van probleemoplosser, want beiden behoren tot het volk en hebben een relatieve denkstijl. Het enige verschil is dat een probleemoplosser als ‘politicus’ wel geloofwaardig is in een publieke leiderschapsfunctie, terwijl een activist daarmee als ‘kiezer’ in de problemen komt.
Hetzelfde zien we bij politici met een burgerstijl die aan de macht komen, zoals gebeurde met Donald Trump. Net als een activist hoort een burger bij het volk en heeft een kiezersrol, wat zich ook moeilijk laat verenigen met een bestuursfunctie. Trump schoof daarom tijdens zijn presidentschap handig op richting de stijl van de redder. Deze is als onderdeel van de elite geloofwaardiger als president dan een burger die onderdeel van het volk is. Voor het overige zijn de twee stijlen gelijk.
Aangrenzende stijlen
Eventueel is het mogelijk om drie aangrenzende stijlen met elkaar te combineren, maar dat is wel heel moeilijk. Het kan alleen als de middelste van die drie stijlen als hoofdstijl fungeert; dat is namelijk de verbindende link tussen de drie. Jesse Klaver had tijdens de verkiezingen van 2017 bijvoorbeeld succes met een activistische stijl. Door op te treden in allerlei ‘meetups’ mobiliseerde hij veel mensen van buiten de politiek. Deze stijl past ook traditioneel goed bij GroenLinks, een partij met duidelijk activistische roots. Bij de verkiezingen van 2021 was Klavers stijl echter veel meer die van samenwerker.
Dan leef je je niet zozeer in mensen buiten de politiek in, maar in andere politici. Zoals figuur 2 laat zien, is dit geen buurstijl van de activist, want er zit nog de stijl van probleemoplosser tussen. Dat betekent dat de stijlen die Klaver combineert slechts een van de drie onderdelen gemeen hebben, in dit geval alleen de relatieve denkstijl.
Het past op zich wel bij een relatieve denkstijl om een dergelijke stap te maken. Die stap is namelijk heel rationeel ingegeven en pragmatisch voor het doel om mee te regeren. Echt iets voor een probleemoplosser dus, maar dat was voor de kiezers onduidelijk.
Ze wisten niet wat ze aan Klaver hadden. Zo verdedigde Klaver het openhouden van de kolencentrales met het argument dat mensen niet in de kou moesten komen te zitten. Dit argument ging recht in tegen de oude GroenLinks-argumenten voor onmiddelijke sluiting van de centrales. Klaver had dit argument beter bij zijn politieke tegenstrevers kunnen laten liggen en kunnen zeggen dat hij tot een compromis bereid was – zoals een echte probleemoplosser zou doen. Dan had hij niet het argument van zijn tegenstanders overgenomen als was het van hemzelf – wat hem tot een samenwerker maakte die gelooft in overlappende consensus. Deze rol van samenwerker maakte Klaver ongeloofwaardig voor het activistische deel van zijn achterban.
De gecombineerde activistische-probleemoplossersstijl is ook de stijl van Lilianne Ploumen. Zij was – in elk geval in haar politieke stijl – in de verkiezingen van 2021 veel eenduidiger dan Klaver. Haar probleem was dan weer dat haar partij, de PvdA, al jarenlang de fout maakte die Klaver in 2021 maakte: men mixte jarenlang activisme met een samenwerkersstijl en soms zelfs een bestuurdersstijl. Voor de kiezer is zoiets verwarrend.
Onlogische stijlen
Ten slotte laat het schema in figuur 2 zien dat stijlen die recht tegenover elkaar liggen absoluut niet met elkaar kunnen worden gecombineerd. Zij hebben namelijk niets gemeenschappelijk en een combinatie leidt onvermijdelijk tot de interne tegenstelling van elite/relatief/kiezer of volk/absoluut/politicus, afgebeeld links van de cirkel. Deze combinaties zijn onlogisch en moet je dus vermijden.
De innerlijke tegenstrijdigheid van elite/relatief/kiezer ligt in de moeilijke verenigbaarheid van de groepsidentiteit van de elite en de persoonlijke rol van de kiezer. Dat kan alleen met een absolute ideeënstijl: jouw gelijk is de enige waarheid, waardoor de kiezer het ‘natuurlijk’ met je eens is. De innerlijke tegenstrijdigheid van volk/absoluut/politicus ligt in de moeilijke verenigbaarheid van de groepsidentiteit van het volk met de sociale rol van de politicus die traditioneel als elite wordt gezien. Deze twee elementen kun je alleen verenigen met een relatieve ideeënstijl: ook politici kunnen immers tot het volk horen.
Niet alleen tegenstrijdigheden binnen een persoon zijn problematisch, ook binnen een partij of kabinet kunnen beter niet politici met tegenovergestelde stijlen zitten. Zij kunnen namelijk per definitie moeilijk met elkaar door een deur. Dat verklaart bijvoorbeeld de problemen in het CDA met Pieter Omtzigt (Schoor, 2021b).
De politieke stijl van de meeste CDA’ers ligt een beetje tussen die van bestuurder en samenwerker. Er kunnen wat gemengde stijlen met probleemoplossers en redders voorkomen, maar de basis van het CDA ligt rechts-onder in de stijlencirkel bij de samenwerker en de bestuurder. Pieter Omtzigts stijl bevindt zich daar recht tegenover: tussen die van activist en die van boze burger in. Dat zorgt onvermijdelijk voor problemen binnen de partij. De link tussen stijl en partij/ideologie is weliswaar rekkelijk, maar er is altijd een stijl die echt niet past bij een partij: de stijl die recht tegenover de meest gebruikelijke stijl ligt.
Tot besluit
Het politieke stijlschema kan worden samengevat in drie logische basisregels.
- Twee stijlen die recht tegenover elkaar staan, kunnen niet worden gecombineerd. Zo gaat de kiezer absoluut niet samen met de samenwerker, de redder niet met de probleemoplosser en de bestuurder niet met de activist. Deze stijlen sluiten elkaar uit, doordat ze elkaar tegengestelde zijn.
- Een eenduidige stijl komt het beste over. Twee aaneensluitende stijlen kunnen nog redelijk goed worden gecombineerd, soms vraagt de situatie daar zelfs om. Bij drie stijlen wordt het moeilijk: als drie aangrenzende stijlen al kunnen worden gecombineerd, dan alleen als de ‘hoofdstijl’ de middelste stijl is van deze drie, anders treden er te veel inconsistenties op.
- De relatie tussen stijl en ideologie is rekkelijk. Grofweg zijn stijlen aan de rechterkant van de cirkel beter te combineren met een rechtse ideologie en stijlen met aan de linkerkant beter met een linkse. Daarbij is de bovenkant van de cirkel meer extreem in ideologie en de onderkant meer gematigd.
Het in deze bijdrage beschreven model kan gebruikt worden als leidraad in de politieke communicatie. Er is namelijk ook een link tussen de archetypen en de retorische middelen pathos-ethos-logos te zien. Hiermee kunnen politici gerichte adviezen krijgen voor taal, afhankelijk van het archetype dat zij vertolken (zie ook Schoor, 2021a). Bij sommige stijlen kun je beter een sobere taal gebruiken met meer anekdotes dan bloemrijke metaforen. Andere stijlen zijn juist gebaat bij veel emotionele stijlfiguren.
De praktische toepasbaarheid van het model laat zich verder zien in analyses van de huidige politieke ontwikkelingen (zie Schoor, 2020b, 2021b). De archetypen zorgen voor een andere invalshoek om de politiek mee te beschouwen. Deze andere blik zorgt voor nieuwe inzichten die kunnen helpen om onze democratie aan te passen aan de veranderde omgeving waarin visuele media de boventoon voeren.
Bron: Tijdschrift M&O
Door: Carola Schoor
Dr. C.E. Schoor is programmaleider Public Affairs bij het Centre for Professional Learning, onderdeel van de faculteit Governance and Global Affairs van de Universiteit Leiden.