In dit artikel, dat opgenomen is in Werken met Leren Veranderen, betoogt grondlegger van de presentietheorie Andries Baart dat zorg geven begint met kijken en waarnemen.
Vanuit de directe, open, verwonderde waarneming bij de zaken zelf komen. Bestaande beweging waarnemen, oppikken en verder helpen. Aansluiten en afstemmen op waarheen de ander beweegt. Van bewogenheid naar bewegen.
Het leven kan niet geleefd worden zonder de zorg en moed van anderen. Open waarnemen, afkerigheid van geweld en respect voor andermans bewegen. Het verlangen en het weten en de zorg om de vreemde ander zijn voor hem allemaal met elkaar verbonden.
Bekommernis met de kwetsbaren
Op zijn weg stuit hij onvermijdelijk op de kwetsbaarheid van mensen in hun vele gestalten. Presentie gaat om de bekommernis met de kwetsbaren, maar zonder overmoed. Wat we voor kwetsbaren kunnen betekenen, is beperkt maar essentieel.
Zorgen vraagt om moed. Iemand moet erbij blijven, iemand moet het zich aantrekken, iemand moet het uithouden, iemand moet zijn mond opendoen. Iemand die werkt aan de politieke orde van zorgzaamheid.
Een reusachtige schrik en een gevoelige les
Het was een reusachtige schrik en daarna een gevoelige les. Eerste kerstdag, in Utrecht, zo’n vijftien jaar geleden. De familie had zich al verzameld in het huis van mijn zwager, in de binnenstad. Wij arriveerden tegen zessen, net als de anderen met een thuisbereide gang van het diner.
Na de potten en pannen, ingrediënten en het bestek te hebben uitgepakt, moesten we nog de auto wegzetten. Buiten de ring. En zo sukkelden we in het kerstdonker naar de singel die met oranje natriumlampen verlicht werd. We reden daar de brug op om aan de overkant ergens links te gaan parkeren.
Maar zo ver kwam het niet. Van rechts kwam uit het donkere niks een auto aangereden die pal voor onze neus een overstekende man hard aanreed, de lucht in wierp en met de doffe plof van een zak aardappelen midden op de weg deed neerkomen.
Eigenlijk zag ik vooral de man door de lucht fladderen, een wapperende regenjas om zich heen, en voor dood op straat neerkwakken. Mijn vrouw gilde en mijn hart sloeg driemaal over. De auto die de man had aangereden, kwam zeventig meter verder tot stilstand onder spookachtige straatverlichting.
Het was akelig stil. De man bewoog niet. Was het wel een man? Mijn eerste zorg was dat hij niet nogmaals zou worden aangereden. Hij lag roerloos, als een hoopje bijeengeveegd afval bij de vluchtheuvel.
Welke automobilist zou hem opmerken? Ik stak de brug over en zette onze auto zo’n honderd meter verderop aan de kant. Inmiddels waren overal uit het duister mensen vandaan gekomen. Er werd getelefoneerd en iemand regelde het tegemoet komende verkeer.
De chauffeur van de auto die de aanrijding had veroorzaakt, liep op de man af. Zijn medepassagiers zaten met de autoportieren wijd open bij te komen van de schrik. Nog meer volk kwam naderbij.
En wij begonnen ons te veel te voelen, misplaatst, vreselijk geschrokken, trillerig; wat kon ik doen? Ik liep in de richting van de man: geen geluid, geen beweging, niks. Er stonden mensen omheen die zo te horen met elkaar overlegden.
Een weinig heldhaftige aftocht
Ik draaide me om, ging terug naar onze auto, waar we de situatie kort met elkaar bespraken. Volkomen overbodig voelden we ons (was ik maar dokter geworden), mijn partner was behoorlijk overstuur en we zijn vertrokken. Er werd voor de man gezorgd, zoveel was wel duidelijk. Maar verder een weinig heldhaftige aftocht.
Van het kerstdiner herinner ik me weinig, wel dat we — eenmaal weer thuis — onmiddellijk de regionale omroep aanzetten. Was er nadere informatie over het ongeluk? Om een uur of twee in de nacht verscheen het tekstbericht: een bejaarde man was op de singel doodgereden.
De politie wilde graag in contact komen met getuigen. Zie, toch een man. De volgende dag hebben we ons gemeld en we werden los van elkaar langdurig ondervraagd. Samen reden we naar huis — aangeslagen en bedroefd — en we vergeleken de vragen en vooral de antwoorden die we hadden gegeven.
Met stijgende verbazing. Bevond de man zich op de eerste helft van het zebrapad (tot het midden van de weg) of op het tweede deel? Was de auto die hem aanreed de vluchtheuvel rechts of links gepasseerd? Was die auto licht- of donkerkleurig?
Liep de overstekende man onder de straatverlichting of überhaupt niet over het zebrapad? Had de brokkenpiloot zijn lichten aan? Hoe hoog schat u zijn snelheid? Welke portieren stonden open? Was de chauffeur wel de chauffeur?
Of zag u misschien een omwisseling met een van de overige passagiers? En wat ik me was gaan afvragen: had ik eigenlijk wel een doffe plof gehoord toen de man uit de lucht kwam gevallen? Had ik de eigenlijke aanrijding wel gezien of alleen wat daarna geschiedde? We twijfelden en hadden bijna op alle punten van belang wat anders gezien. Of niets gezien.
Het begint met kijken en waarnemen
Ik verlaat hier het verhaal en ga over naar mijn eigenlijke onderwerp: zorg geven. Misschien een wat lange aanloop voor een eenvoudige, maar voor mijn betoog essentiële conclusie: kijken, waarnemen, daar begint het allemaal mee en we kunnen er niet veel van.
In plaats van te kijken, organiseren we onze zintuig-e-lijke indrukken onmiddellijk in overeenstemming met onze opvattingen, ambities of andere gekkigheden. Waarnemen als praktisch conservatisme: alles zoveel mogelijk bij het oude en vertrouwde houden.
Dat is wel heel handig. Het bevordert de vlotte afhandeling der dingen. En het gemak dient de mens nietwaar? Er kan een olifant door de kamer lopen zonder dat je hem ziet. Kwestie van op wat anders letten. Er kan een mens doodvallen terwijl je toch echt zag dat het goed ging.
Al onze veranderingsprocessen beginnen met waarnemingsoefeningen. Van eenvoudig tot complex, en we houden dat soms wel een jaar vol: kun je het zien, kun je het ruiken, kan het tot je doordringen, durf je het waar te hebben? Je krijgt instructies, taken, een gehorige spreekkamer en strakke agenda: wat kun je nu nog waarnemen van de ander?
Mentale foto maken
Zelfs als het waarnemen niet méér zou zijn dan het maken van een mentale foto, die vervolgens geïnterpreteerd wordt en een betekenis krijgt. Zelfs dan zien we dat die afbeelding theoriegeladen is. Gekleurd door causalistisch denken (toeschrijving van oorzaken en redenen).
Gekleurd door generalisaties (als x dan natuurlijk ook y), afleidingen (brede banden? sterke motor!) en bijvoorbeeld verwachtingen (wat ik nu zie, is morgen ook het geval).
Goed waarnemen vraagt ongehoorde bescheidenheid, onthechting zelfs. Vrolijk of bloedserieus belang stellen in het andere als anders. Het vergt onderdrukking of minstens het onderkennen van je eigen stem die je almaar in de rede valt.
Anders kijken dan gewoonlijk
Het vermogen anders te kijken dan gewoonlijk. Ook naar jezelf en wat zich in je afspeelt als je waarneemt.
Het maakte indertijd een verpletterende indruk op me: de vlijmscherpe kenniskritiek van Edmund Husserl (Logische Untersuchungen 1900-1901) uitmondend in zijn radicale fenomenologie ‘zurück zu den Sachen selbst’!
En de manier waarop hij het klassieke leerstuk van de epoché (ἐποχή) ter hand nam: al je weten en redeneren tussen haken zetten. Het overige opschorten om met de natuurlijke waarneming bij de dingen zelf te kunnen komen: de grondslag van al het overige.
Husserl zou nog zwaar onder vuur komen liggen (van Heidegger, Levinas, Merleau-Ponty, Ricoeur, Derrida, Waldenfels en anderen), maar de idee had zich gevestigd: vanuit de directe, open, verwonderende waarneming bij de zaken zelf komen. Wetend dat je zelf zaak onder de zaken bent.
Bewegen en bewogenheid
We kunnen het strikte wijsgerige denken ook weer verlaten. Als de idee van de vrije en ontvankelijke waarneming maar blijft. De kritische verwondering die de zaken hun vreemdheid laat en die de gelegenheid schept dat de werkelijkheid op je afkomt: je aandoet, je aanspreekt (appelleert), je toevalt, opvalt of invalt.
Je hebt het niet in de hand. Kortom: het komt ongevraagd op je af. Daar begint de voorzichtigheid en eindigt de overmoed. Hier ergens worden ook de weerzin tegen het geweld in zorg en welzijn en de waardering van kwetsbaarheid geboren.
Het geweld van het zeker weten, oplossen en (op orde) maken. Van het tevoorschijn wringen van de nieuwe werkelijkheid. Uiteindelijk maakt het niet zo heel veel uit of dat nu gebeurt door betweters, goeddoeners of utopisten: gemeen hebben ze de ambitie de wereld naar hun hand te zetten en te voorkomen dat iets ongevraagd op hen toevalt.
In het teken van het eindeloze voort
Als veranderkundige ben ik ook schatplichtig aan Corn. Verhoeven met zijn afkeer van wat ik maar ‘kinetiek’ ben gaan noemen: de rusteloosheid van het almaar willen verbeteren met een waarneming in het teken van het eindeloze voort, verder en meer (‘het kan altijd beter’).
Met je kop meer bij het daar, straks en anders dan bij het hier, nu en zo zijn. Opzij opzij opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, we hebben zo’n verschrikkelijke haast. Technisch kan men zeggen dat zulke veranderkunde of zulk interventionisme uiteindelijk zelfreferentieel is (zichzelf tot uitgangspunt en maat).
De veranderkundige, de zorgverlener, de therapeut, de manager, de docent. Zij vertrekken voornamelijk vanuit zichzelf, vanuit hun eigen tempo en ritme. Vanuit hun logica, hun morele referentie- en organisatiekader.
De aanpassingen die ze maken, dienen ertoe beter te kunnen doorzetten. Als ze het eigener beweging al niet zouden willen, dan toch positioneel, vanwege de baan en taak die ze te vervullen hebben.
Jazeker, de patiënt centraal. Maar wel nadat we onze processen met een logica van Toyota’s leanfilosofie hebben ingericht. Jazeker, de buurtteams werken leefwereldgericht. Ze werken in aansluiting bij wat de buurtbewoners aan talenten, kracht (‘empowerment’) en affectieve betrokkenheid (mantelzorg) hebben.
Geldigheid bezitten
Maar er dient wel uit te komen wat de gemeente wil, en in de termen en termijnen van die subsidiënt geldigheid te bezitten. Het kind centraal, maar wel na de ingrijpende bezuinigingen en risicovolle decentralisatie.
Onzin is het niet, zeker niet, maar lastig wel. Het heeft me altijd laten puzzelen: van bewegen naar bewogenheid. Of omgekeerd. Kan het zijn dat je, alvorens zelf te bewegen, eerst bewogen moet worden, niet noodzakelijkerwijs alleen emotioneel maar ook letterlijk: je laten meenemen in het zoeken, lijden, streven, vluchten, lachen, doorzetten van de ander om van daaruit (als je het begrijpt) een aanbod te doen.
Bestaande bewegingen verder helpen
Minder beweging van buitenaf inbrengen. Eerder de bestaande beweging waarnemen, oppikken en verder helpen. Van bewogenheid naar bewegen dus. Mij gaat het zeker niet alleen om dat bewegen, maar evenzeer om recht te doen aan de kennis.
Aan het weten — expliciet, impliciet, taciet — van de ander: epistemisch paternalisme of epistemisch onrecht begeleidt maar al te gemakkelijk professionele interventies. Simpel gezegd: de vernietiging, de ontkenning of verdraaiing van het weten van patiënten, buurtbewoners of bijvoorbeeld van ouders van kinderen in de jeugdzorg.
Het professionele regiem, dat we niet kunnen missen, werkt dan als een filter waar je niet gemakkelijk doorheen komt. Daarin blijven te vaak te veel relevante inzichten van zorgontvangers hangen.
In mijn denken en ontwikkeling horen ze bij elkaar: het pleidooi voor de onbevangen en aandachtige waarneming. Zo dicht mogelijk bij het leven komen zoals het geleefd wordt. Met alle rafels van dien.
Minder zelf een beweging opleggen
Een wakker besef hebben van het geweld dat maar al te vaak uitgaat van het professionele regiem, minder zelf een beweging opleggen dan aansluiten bij en afstemmen op waarheen de ander beweegt en waar vandaan hij of zij tracht weg te blijven. Met je eigen vakkennis liever als een vriend langszij komen dan het weten van de ander overrulen en wegdrukken. Niets opzienbarends, maar kom er maar eens om.
Hoewel ik een uitgesproken theoreticus ben die actief aan theorievorming doet, ben ik ook een hartstochtelijk empiricus. Theoretiseren is voor mij een noodzaak. Misschien wel een irritante afwijking, maar tegelijk ook een verleiding die ik poog in te dammen.
Ik kan me levendig de momenten voor de geest halen waarin de verleidingen zich openbaarden. Zo las ik voor mijn dissertatie (1986) ook veel technische, nogal specialistische filosofie. Hoewel ik er vreselijk op moest ploeteren, was ik er behoorlijk goed in.
Gevleid en ongemakkelijk
Het gaat dan om analytische puzzels, vaak erg abstract en nogal binnenwetenschappelijk georiënteerd. Met de alledaagse werkelijkheid hebben ze meestal niet zo veel van doen. Mijn promotor raadde me aan erin dóór te gaan. Ik voelde me gevleid en op een onbestemde manier ook heel ongemakkelijk.
Ja, dat kon je gaan doen, mooi werk, uitdagend, prestigieus. Ik had er nog lol in ook. Maar waaraan wilde ik eigenlijk mijn energie besteden? Wat zou de moeite waard zijn? Waarmee zou ik mezelf onder ogen kunnen komen? Ik vond het lastige vragen.
Uiteindelijk dacht ik weer zoiets als: iets zinvols betekenen in het leven van kwetsbaren. Mijn moeder nam eenzamen, mishandelden, ontheemden, onmachtigen mee naar huis en we vingen ze op. Een nacht, een week, een maand en zo nodig langer. Op de studeerkamer van mijn vader.
Ik moest ervan huilen
Als middelbare scholier zat ik op zaterdagavond al achter de SOS-hulplijn van Pater Vermeer in Nijmegen. Tijdens mijn studies las ik alles wat los- en vastzat over de Jodenvervolging. Ik moest ervan huilen. Over de goelagarchipel van Aleksandr Solzjenitsyn.
Beelden van een godverlatenheid deed ik op die ik nooit meer vergeet. Ik las over de Armenen, de Palestijnen. Ik, was actief tegen de apartheid en meed Outspan-sinaasappelen en Shell. Ik maakte hartstochtelijk werk van mijn geloof en dat voedde ook messianistische verwachtingen (Huub Oosterhuis, ‘De steppe zal bloeien.
De steppe zal lachen en juichen. De rotsen die staan vanaf de dagen der schepping, staan vol water, maar dicht, de rotsen gaan open. Het water zal stromen, het water zal tintelen, stralen, dorstigen komen en drinken, de steppe zal drinken. De steppe zal bloeien. De steppe zal lachen en juichen’).
Ik spande me in tegen de Vietnamoorlog, wond me op over Frankrijk als kolonisator in Algerije en over de Rode Kmers die de kolonisator verre overtroffen in geweld. Bestudeerde de kritische theorie van de Frankfurters, ging als sjouwer mee op kamp met ‘invaliden’.
Morele herbewapening
Ik las over het gebroken geweertje en de morele herbewapening van de Oxford Beweging, voelde me gesticht en bevestigd door 5,5 uur Novecento van Bernardo Bertolucci. Et cetera. Ja, ik deed dat naïef, idealistisch en eigenlijk vreselijk slecht geïnformeerd — over sommige van de loyaliteiten schaam ik me nu. Toch zijn daar kiemen gelegd en is de grond vruchtbaar gemaakt.
Ik legde de raad van mijn promotor naast me neer. Ik dacht: ik moet niet willen daar te zijn en zulk werk te doen. Terug naar de zaken zelf. Terug naar waar het leven geleefd moet worden, maar het niet zonder de zorg en moed van anderen kan stellen.
Dat is, lijkt me, de rijgveter die open waarnemen, afkerigheid van geweld, respectering van andermans bewegen, verlangen en weten, en zorg om de vreemde ander verbindt.
Kwetsbaarheid van mensen
Als je zo’n soort weg gaat, stuit je onvermijdelijk op de kwetsbaarheid van mensen, in haar vele gestalten. Kwetsbaar doordat je geen reserves hebt en evenmin rijk gezegend bent met talenten of kracht. Doordat je geen weerstand kunt bieden aan de stemmen in je hoofd of het onstilbare verlangen van je lijf naar verdoving.
Of gewoon kwetsbaar omdat je vergankelijk bent en enge ziektes krijgt, je geliefden niet eeuwig blijven, je krachten en schoonheid vervallen en je diep gehecht bent aan wat niet blijven zal. Of je krijgt een beschadigd of anders ontwikkeld kind.
Kwetsbaar omdat je rechteloos en onbeschermd bent onder de geldige wet. Vogelvrij verklaard als een paria. Kwetsbaar omdat je woont waar de lucht smerig is. Het bedrijf waar je werkt gaat over de kop, de basale voorzieningen in onderwijs en gezondheidszorg ontbreken of je verkeert in een hachelijke positie en bij de eerste de beste reorganisatie sta je op straat.
Kwetsbaar omdat het bommen regent en je president liever zijn volk offert dan een concessie doet. Kwetsbaar doordat je afhankelijk bent van louche mensensmokkelaars. Kwetsbaar doordat de hulp en zorg die je nodig hebt, zijn opgeheven of geprivatiseerd: hier is het verschil tussen ‘kwetsbaar zijn’, ‘kwetsbaar gemaakt worden’ en ‘gekwetst zijn’ gering.
Kwetsbaarheid heeft tientallen gezichten en eigen regie of zelfredzaamheid zijn slechts heel beperkt geldige antwoorden.
Kwetsbaarheid is niet altijd een onwaarde
Mijn presentietheorie gaat overwegend over deze kwetsbaren en over de goede zorg voor hen. Kwetsbaarheid is lang niet altijd een te bestrijden kwaad, een onwaarde die zou moeten of zelfs maar zou kunnen verdwijnen.
Een samenleving die zich daadwerkelijk bekommert om haar kwetsbaren, investeert in haar eigen humaniteit. Hebt u zich ook wel eens afgevraagd hoe het mensenpark eruit zou zien zonder kwetsbaren?
Intrigerende beelden en verhalen
Heel mijn onderzoek en al de theorievorming die eruit voortkomt, begint altijd weer daar: in hun praktijken. Bij die mensen, in hun leefwereld. Ik wil niet anders en ik mag van mezelf niet anders. Zo of helemaal niet. Het levert intrigerende beelden en verhalen op, ijzersterke theorie en een onderzoeker die ook kwetsbaar is geworden, in zijn eigen wereld dan.
Bekommernis is niet hetzelfde als fiksen
Maar in de presentie gaat de bekommernis om kwetsbaren niet gepaard met overmoed. Sommige pijn, bepaald verval, specifiek verlies, domme pech, traumatische ervaringen, ze kunnen niet opgelost worden, laat staan ongedaan gemaakt.
Dat hoeft ook niet en daarover gaat zorg niet per se. ‘Zorg hebben voor’ moeten we onderscheiden van ‘zorgen dat’. Bekommernis is niet hetzelfde als fiksen, en zou daar niet op afgerekend moeten worden.
Hoe dan ook, in de presentie denken we volop na over de betekenis van het tragische. Over noodlot, over troostende nabijheid, het uithouden, werken in het perspectief van ‘gebroken goed’ (goed dat niet echt goed is) en over de kunst van het liefdevol en verstandig doormodderen, en niet verlaten.
Wie verstand wil hebben van verbeteren, moet in elk geval ook verstand hebben van de grenzen daarvan, op straffe van gewelddadig te worden. Wat we voor kwetsbaren kunnen betekenen, is beperkt maar essentieel. Of minstens weldadig.
Kreupelhout
Ik ken geen betere expressie van die gedachte dan we vinden in het indrukwekkende maar weerbarstige werk van de Vlaamse kunstenares Berlinde De Bruyckere. In 2013 exposeerde zij op de 55th International Art Exhibition (Venetië) met onder meer Cripplewood / Kreupelhout.
In de zaal lag een ontzaglijk grote hoeveelheid opgestapelde takken, stronken, stammen en onderhout. Levensecht, maar in was (in Venetië lag deze installatie in een donkere zaal, maar ik kies hier voor een heldere weergave in een lichte zaal).
Het is een ontwortelde, gevelde iep, het zijn afgebroken takken. Je ziet hoe ontzagwekkend de boom moet zijn geweest en wat ervan rest. In alles een prachtige boom, maar in niets meer wat hij was.
Bloed is in hout gepompt
Wie nader toekijkt, zal zien dat de takken door de kunstenares liefdevol verbonden zijn, dat op de pijnlijke drukpunten gevulde zakken zijn gelegd en dat — naar het schijnt — in sommig hout bloed is gepompt (zie figuur 2 in deze tekst).
Volkomen zinloos natuurlijk, onzin. Hout is hout is hout, het bloedt niet, het voelt niet, het heeft geen behoefte aan verbanden, windsels of zwachtels. Met een bloedtransfusie komt het niet weer tot leven.
Toch ervaar ik de installatie als schokkend en ontroerend: een zinloos gebaar misschien maar ongelooflijk teder. Waar nauwelijks iemand kwetsbaarheid opmerkt, pijn ziet, gevoelens veronderstelt of lijden ‘meedenkt’, gebeurt dat hier allemaal wel.
De kunst van het inleven, van het klein kijken, van het mededogen. Tegen de klippen op. Confronterend voor wie hier gewoonlijk aan voorbij loopt, langs kijkt. Toch blijft het objectief gezien zinloos: de gevelde boom merkt er niets van en herstelt evenmin.
Hoewel aan de boom geschied, is het een gebaar naar de kijker. Dit is voor mij wat ‘oog hebben voor kwetsbaarheid’ in essentie is. Beter dan zo kan het nauwelijks gezegd worden.
Inzet is hier niet wat helpt, maar wat gezien moet worden en eenmaal gezien, in een teken van begrip wordt teruggegeven. Het teken laat zien wat het mij waard is (dat de ander kwetsbaar is), hoe ik me ertoe verhoud. We zijn terug bij het waarnemen.
Gelouterd realisme en zinloze zorg
De accenten die ik leg, zouden reden kunnen zijn tot een uitbarsting van romantiek. Zorg is mooi, warm, diep menselijk, liefdevol. Zorg geven is verbonden met mindfulness, overgave, weldadige aandacht, relationele nabijheid.
Ten dele is dat zeker zo, maar ten dele ook niet. Zorg wordt ook gegeven aan buitengewoon moeilijke en soms zelfs afstotelijke mensen, in onverbiddelijke instituten, hardvochtige regiems, in onverdraaglijke situaties.
Er is, al bij al, weinig reden om de boel mooier te maken dan het is. Terug naar de zaken zelf zoals ze zijn, zoals ze zijn in hun anders zijn. In hun onaangenaam, weerbarstig anders zijn. Wie het almaar mooi maakt, vlucht in een schijnwereld. Die weigert te zien dat zorg geven ook betekent: onze samenleving ordenen en inrichten.
Iemand moet erbij blijven
Die abstraheert, dat is: trekt weg van het concrete en politieke. Zorgen vraagt om moed. Iemand moet erbij blijven, iemand moet het zich aantrekken, iemand moet het uithouden. Iemand moet zijn mond opendoen, iemand die werkt aan de politieke orde van zorgzaamheid. Presentie dus.
Tot slot, ik keer terug naar het begin van deze bijdrage. Ik woon en werk in en om Utrecht en passeer op de fiets geregeld de plek waar de arme man met kerst werd doodgereden. Altijd als ik passeer gedenk ik hem en groet hem en beklaag zijn lot.
Door: Andries Baart. Momenteel Extraordinary Professor aan de North-West University in Zuid-Afrika, en was voordien als hoogleraar zorgethiek verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek en Tilburg University. Hij is de grondlegger van de presentietheorie, die de afgelopen vijftien jaar Nederland veroverd heeft.
Bron: Werken met Leren Veranderen