Hoe artificiële intelligentie onze samenleving mooier kan maken en waarom we de ontwikkeling van artificiële intelligentie niet alleen aan Silicon Valley en China over kunnen laten.
De mens is (instinctief) altijd bang geweest voor datgene wat hij niet kon verklaren, waar hij geen controle over had of dat wat superieur is aan hemzelf. Dit vertaalde zich in verhalen en rituelen van wat we nu beschouwen als bijgeloof tot en met goddelijke aanbidding. Kunstmatige intelligentie raakt ons mensen op al die drie punten en roept daarom diezelfde angst en verheerlijking op. Dit zien we ook terug in Silicon Valley, waar Elon Musk en Stephen Hawking waarschuwden voor de gevaren van AI terwijl voormalig Google-medewerker een nieuwe kerk oprichtte die een AI-god verheerlijkt. Zijn er slechts twee uitersten denkbaar? Oosterse levensovertuigingen, zoals het shintoïsme uit Japan, geven voorbeelden van een middenweg waarbij we ons respectvol kunnen verhouden tot een ‘andere intelligentie’ en hier vreedzaam mee kunnen samenleving met respect voor elkaars eigenheid: AI die niet per se menselijk hoeft te zijn maar ook een hele andere waarde kan hebben naast en in aanvulling op de mens. Een toekomst van co-existentie en symbiose. Dat impliceert dat we voor de ontwikkeling van AI niet alleen technologie-ontwikkelaars nodig hebben of ethici, we hebben net zo goed historici, religies, kunstenaars en ‘gewone mensen’ nodig. Dit besef brengt de expositie ‘AI: More than Human’, die tot mei in het Groninger Forum te zien is, mij. De expositie geeft stof tot nadenken, verbeeldt wat AI kan zijn (ook zonder gebruik te maken van AI) en verruimt je blik.