In De man met de witte das schrijft Godfried Bomans over de verkiezingscampagne van zijn vader, die in 1917 werd gekozen tot Kamerlid voor de Roomsch-Katholieke Staatspartij. Hij vertelt dat zijn vader zijn speeches soms een maand lang begon met de melding dat hij die dag jarig was en er tóch voor gekozen had te komen spreken. Want wat ging voor? Het geluk van zijn gezin of het welzijn van een heel district?
Geschatte leestijd: 4 minuten
‘Het antwoord kon niet twijfelachtig zijn. Hij had, zij het na een bange worsteling, hij kwam hier rond voor uit, het laatste gekozen. Men kan na zo’n mededeling geen kwaad meer doen …’
Bomans stelt zich vervolgens de vraag of zo’n middel zich nog binnen de grenzen van het toelaatbare bevindt. ‘Mijn antwoord zal u misschien teleurstellen. Ik sta hier volledig achter.’ Want, redeneert Bomans: ‘Mijn vader zag zich voor de taak gesteld om een zaal van duizend mensen, waartussen zich obers met glazen bier voortbewogen, in de ban van zijn persoonlijkheid te slaan. Reeds de allereerste zin dient dan een voltreffer te zijn. Ook een dompteur is, als hij in het begin onzekerheid verraadt, voor de rest van de voorstelling verloren. Het moet terstond gebeuren. Hij doet dit met een knetterende zweepslag, waarna er verder geen moeilijkheden meer zijn.’
Knetterende zweepslag
Speechschrijvers zijn altijd op zoek naar die knetterende zweepslag, want de eerste klap is – zo weten we – een daalder waard. Niet alleen om de aandacht te trekken en het publiek gunstig te stemmen, maar zeker ook om de basis te leggen voor de ordening van je speech. Een knetterende zweepslag die niet op zichzelf staat, maar het begin is van een flink pak slaag. Met liefde toegediend natuurlijk. Een reeks prikkelende klapjes om je publiek bij de les te houden en te blijven boeien.
Er zijn speeches die vanaf de opening ten dode zijn opgeschreven. Soms komt dat omdat sprekers denken dat het begin van een speech vooral een ‘narratio’ moet zijn: de uiteenzetting van de feiten van de zaak. Dat komt zeker ook door het hardnekkige misverstand – dat nog rijkelijk wordt uitgevent door ‘specialisten in presentaties’– dat de opbouw van een speech bestaat uit: vertel wat je gaat vertellen, vertel het en vertel wat je hebt verteld.
Dan krijg je speechopeningen zoals in deze speech van Nout Wellink, president van De Nederlandsche Bank (1997-2011):
‘Het is mij een genoegen een bijdrage te mogen leveren aan deze conferentie waarbij de rol van het geld in het privaatrecht centraal staat. Zoals u weet is De Nederlandsche Bank, oftewel de Bank, vanouds de hoedster van het Nederlandse geldstelsel en ook heden ten dage speelt zij een belangrijke rol op dit terrein, niet alleen binnen Nederland, maar vanaf 1 januari 1999 binnen het hele Eurogebied. Minder bekend is het juridische kader vanwaaruit de Bank haar doelstellingen, taken en werkzaamheden realiseert. Over dit juridisch kader zou ik vandaag graag in het kort iets willen zeggen.’
Krijg je publiek daarna maar eens wakker …
Geen bedankjes, tenzij…
Begin je speech ook niet met allerlei plichtplegingen en bedankjes, die passen vaak beter verderop in je verhaal. Zeker mensen bedanken kan beter op een plek in de speech, waar het ook duidelijk is waarvoor je ze bedankt, of in het slot. Tenzij je het doet zoals SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra. Hij opende het partijcongres in 1896 met de woorden:
‘Wees gegroet gij spoorwegarbeider, gegroet geruïneerde boer, gegroet diamantbewerker, gegroet bootwerker uit Rotterdam, gegroet ontslagen glaswerker uit Maastricht, gegroet landarbeider die de winter hebt versleten in het dompige braakhok om niet te verhongeren met vrouw en kroost – gegroet gij allen die gekomen zijn om de handen ineen te slaan, om van slaven meesters te worden …’
Met zo’n begin weet je als luisteraar waar de spreker voor staat en wat je te wachten staat. Een begin dat naar meer smaakt. Een zweepslag dus, geen nekschot.
Ien Dalesje
Let altijd op dat je je inleiding niet te lang maakt, zeker niet als de rest van de speech relatief kort is. Want dan doe je een ‘Ien Dalesje’, vernoemd naar de oud-minister van Binnenlandse Zaken die ooit een speech begon door snel door de eerste bladzijden te bladeren terwijl ze mompelde: ‘Geschiedenis, geschiedenis, ah, hier begint het echt.’
Bron: De speechschrijver
Door: Renée Broekmeulen