Een kwart van de werknemers heeft zich sneller ontwikkeld doordat ze door de recessie meer of ander werk hebben moeten doen. Deze groei hebben ze veelal doorgemaakt doordat ze meer taken hebben gekregen die in het verlengde liggen van hun eigen werk. Er is al een naam voor deze groep werknemers die zich als het ware ‘tegen de recessie in’ extra ontwikkelde: de recessiegroeier.
Dat blijkt uit de Randstad Werkmonitor, dat Blauw Research uitvoerde onder 810 werknemers in loondienst. Het zijn vooral jonge werknemers (41 procent is jonger dan 30 jaar) die tot de recessiegroeiers behoren en die vooral zijn gegroeid in expertise en verantwoordelijkheid. Ook zijn het iets vaker mannen dan vrouwen (62 procent versus 55 procent). De trend is zichtbaar in het hele bedrijfsleven; bij overheid en non-profitorganisaties zijn minder recessiegroeiers. Dit is ook niet verwonderlijk, aangezien binnen de nonprofit-sector de crisis minder merkbaar was en mensen er daardoor minder van hebben kunnen profiteren.De groei ligt op vakinhoudelijk én persoonlijk gebied (zegt 39 procent) en is opgedaan doordat tijdens de crisis extra inspanningen zijn verricht op hun werkterrein. Zo’n 12 procent van alle werknemers geeft aan ook andere taken erbij te hebben gekregen, die niet in het verlengde liggen van hun huidige werk. Een vijfde van de recessiegroeiers heeft concreet geprofiteerd van hun groei, doordat ze tijdens de crisis een hogere functie hebben gekregen. De overgrote meerderheid behield vooralsnog dezelfde functie, maar dan met meer en/of andere taken.
Recessiegroeiers zijn mogelijk de eerste vertrekkers bij organisaties als ze er niet binnen afzienbare tijd in slagen de doorgemaakte groei te verzilveren. Want de recessiegroeier is behoorlijk ambitieus. Volgens de Werkmonitor zijn ze vaker gericht op promotie dan de werknemers die niet sneller zijn gegroeid tijdens de crisis. Het is niet vreemd dat onder de recessiegroeiers een grotere behoefte bestaat om ‘iets anders’ te gaan doen dan onder andere werknemers (56 procent tegenover 46 procent). Behalve dat zij meer gericht zijn op een promotie, zijn ze ook vaker bezig om zich (passief) te oriënteren op een andere baan dan de andere werknemers.
Voor werkgevers is het belangrijk om te weten dat de behoefte aan groei vaak groter is dan de loyaliteit naar het huidige bedrijf. Een meerderheid van de recessiegroeiers (58 procent) zegt desgevraagd van baan te willen veranderen als ze ergens anders sneller kunnen groeien. Vooral jonge werknemers zijn geneigd om van baan te veranderen, als ze zich bij een andere werkgever sneller of beter kunnen ontwikkelen (54 procent van de 18-30 jarigen, 45 procent van de 31-45 jarigen en 30 procent van de 46-plussers). Met name hoger opgeleiden streven naar een loopbaanlange ontwikkeling (88 procent) en zullen als eerste weg zijn als ze bij een andere werkgever zich beter of sneller kunnen ontwikkelen (49 procent).
Ruim 8 op de 10 werknemers wil zich de hele loopbaan blijven ontwikkelen. Ondanks dit streven is het voor ruim de helft niet helemaal duidelijk in welke richting. 4 op de 10 weet ook binnen het bedrijf niet precies welke ontwikkelmogelijkheden er zijn. Bijna alle werknemers zijn van mening dat de werkgever verplicht is de werknemer te ondersteunen in zijn/haar ontwikkeling. Toch vinden werknemers het daarnaast ook de verantwoordelijkheid van zichzelf; zij moeten het initiatief nemen. In de handel en distributie stimuleren relatief weinig werkgevers hun werknemers om zich te blijven ontwikkelen (56 procent vs. 67 procent gemiddeld). Binnen de overheid/non profit (74 procent) en dienstverlening gebeurt dit juist relatief vaak (73 procent). Bij de overheid en non profit wordt vaker dan gemiddeld door werknemers een opleiding, cursus of training gevolgd (61 procent vs. 54 procent gemiddeld).
Download hier het complete onderzoek (Powerpoint)