Het leeuwendeel van de economie drijft op familiebedrijven. Sterker: veel van de grootste ondernemingen ter wereld zijn ooit gestart als familiebedrijf.
De term ‘familiebedrijf’ roept misschien al gauw associaties op met kleinschalig amateurisme, lokaal gerichte bedrijfjes vol familietrubbels. Ten onrechte: familiebedrijven zijn vaak professioneel gemanagede, succesvolle bedrijven. Zoals Wal-Mart, Samsung, Tata Group en Porsche. Het is zelfs zo dat een derde van de ondernemingen met een omzet van meer dan 1 miljard dollar family-controlled is. Wat maakt familiebedrijven anders?Focus op resilience
Een groep onderzoekers onder leiding van strategiegoeroe George Stalk, lang geleden de bedenker van time-based competition, heeft geanalyseerd hoe 149 beursgenoteerde, ‘familiegecontroleerde’ ondernemingen (uit onder meer de VS, Frankrijk, Spanje en Italië) met een omzet van meer dan 1 miljard dollar worden gemanaged en hoe dat van invloed is op hun performance. Het blijkt dat familiebedrijven in goede economische tijden minder geld verdienen dan niet-familiebedrijven, maar in slechte tijden doen ze het juist veel beter. En gemiddeld is hun financiële performance op de lange termijn gewoon beter. Conclusie: ze focussen meer op resilience, veerkracht, dan op performance. Anders gezegd: meer op de lange dan op de korte termijn. Hoe doen ze dat?Familiebedrijven onderscheiden zich qua aanpak op zeven punten:
- Familiebedrijven zijn zuinig in slechte én goede tijden. Typerend: ze hebben meestal geen fancy hoofdkantoor. Zoals een geïnterviewde ceo aangaf: ‘Het makkelijkste geld dat je kunt verdienen, is het geld dat je niet uitgeeft.’ Hun kostenstructuren zijn leaner, waardoor ze bijvoorbeeld ook minder vaak groter ontslagrondes hoeven uit te voeren.
- Ze houden de lat hoog voor kapitaalinvesteringen. Een ceo hierover: ‘We hebben één simpele regel. We geven niet meer uit dan we verdienen.’ ‘Capex’-investeringen moeten aan strenge eisen voldoen – aantoonbaar rendement opleveren, beter zijn dan andere potentiële projecten enzovoort. Ze investeren vaker alleen in zeer sterke projecten. Daardoor missen ze misschien wat kansen maar ze vermijden ook dure fiasco’s.
- Ze hebben minder schulden dan niet-familiebedrijven. In de ogen van familiebedrijven maken schulden het bedrijf kwetsbaar en minder wendbaar. In de afgelopen megarecessie versterkte dat hun positie aanzienlijk. Een ceo: ‘Mensen denken dat we rijk en moedig zijn, maar in werkelijkheid zijn we laf – we laten het grootste deel van de cash in het bedrijf, zodat we niet te veel macht aan onze banken hoeven te geven.’
- Ze nemen minder bedrijven over en ze nemen kleinere bedrijven over. Familiebedrijven gaan in principe voor kleinere (en dus minder risicovolle) overnames die dicht staan bij hun corebusiness of die alleen eenvoudige geografische expansie opleveren. Ze geven de voorkeur aan organische groei en kiezen vaker voor een partnership of joint venture in plaats van acquisitie.
- Veel familiebedrijven zijn verrassend sterk gediversifieerd. Bijna 50 procent van de onderzochte ondernemingen had een hoog diversificatieniveau (versus slechts 20 procent van de niet-familiebedrijven in het onderzoek). Ter zelfbescherming verspreiden ze hun eieren over meerdere mandjes.
- Ze zijn internationaler. Ze generen meer inkomsten in het buitenland dan niet-familieondernemingen (gemiddeld 49 procent versus 45 procent). Buitenlandse-omzetgroei wordt voornamelijk gerealiseerd langs organische weg of via kleine lokale acquisities, zonder grote cashuitgaven. Familiebedrijven zijn ook geduldig: ‘We accepteerden indertijd dat we de eerste 20 jaar verlies zouden maken in de VS, maar zonder die volharding zouden we nu geen wereldleider zijn.’
- Het lukt ze beter om getalenteerde mensen vast te houden. Hun personeelsverloop op jaarbasis bedraagt slechts 9 procent, versus 11 procent bij niet-familiebedrijven. Ze binden hun mensen door een cultuur van commitment en ‘zin’ te creëren, door ontslagen in tijden van tegenwind te vermijden, van binnenuit te promoveren en door te investeren in mensen – en niet via financiële incentives. Familiebedrijven spenderen gemiddeld € 885,- per werknemer per jaar aan training, niet-familiebedrijven € 336,-