Het is nu duidelijker hoe de platformrevolutie verliep. Maar waarom groeide de platformeconomie juist de afgelopen drie decennia zo hard? Platforms zijn niet nieuw. De oude Grieken en Babyloniërs kenden al marktplaatsen om drempels voor handel weg te nemen. Telefoonnetwerken, effectenbeurzen, discotheken, makelaars, radiozenders, reisbureaus: allemaal werken ze meer of minder als platforms die gebruikersnetwerken helpen samenkomen.
De simpelste verklaring voor de revolutionaire opkomst van de platformeconomie is ‘ICT’. Dit is niet verrassend, we hebben het over digitale platforms en hun opkomst is integraal onderdeel van de ICT-revolutie. Maar de verklaring is nog wat kort door de bocht. Voor de revolutionaire opkomst van de platformeconomie zijn technologische, economische en institutionele verklaringen. We lopen de drie soorten verklaringen in deze en de volgende paragrafen langs. Om te beginnen de technologische verklaringen,
waarbij we voortbouwen op de beschrijving van de ICT-revolutie en ingaan op het belang van de open architectuur van het internet.
De open architectuur van het internet
Essentieel voor de ontwikkeling van de platformeconomie is de architectuur van het internet. Het internet is, als netwerk der netwerken en platform der platforms, een fundamentele technologische doorbraak. Maar het bevordert pas waardecreatie bij co-inventie: ondernemers die waardevolle toepassingen op het internet identificeren en realiseren. De mate en vorm van deze co-inventie zijn gevormd door de unieke, open architectuur van het internet.
De architectuur, oftewel technische structuur, van het internet is complex en niet een-twee-drie samen te vatten. Om te versimpelen doen we een beroep op een metafoor van internetdenker Jonathan Zittrain. Hij stelt het internet voor als een zandloper. In al zijn eenvoud drukt zijn zandloper de belangrijkste ontwerpprincipes voor het internet uit: modulariteit, gelaagdheid, portabiliteit en end-to-end.31 Stuk voor stuk leveren deze* ontwerpprincipes een wezenlijke bijdrage aan een open internet, dat veel innovatie voortbrengt. We staan kort stil bij elk van de ontwerpprincipes.
Modulariteit
Een eerste ontwerpprincipe dat de zandloper toont is modulariteit. Dit is een algemeen ontwerpprincipe dat staat voor de mate waarin een systeem is opgebouwd uit losse bouwstenen (‘modules’). Elke bouwsteen heeft een eigen functie en een zekere onafhankelijkheid, maar tegelijk zijn de bouwstenen onderling vast en los te koppelen tot een functioneel geheel. Denk bijvoorbeeld aan legoblokjes. Met een aantal blokjes kun je het geraamte van een piratenschip of politiewagen bouwen. Desgewenst meer in detail, met specifiekere blokjes voor een piratenschip (bijvoorbeeld een papegaai) dan wel politiewagen (bijvoorbeeld een zwaailichtje).
Op dezelfde manier bestaat het internet, zoals de zandloper laat zien, uit een verzameling losse apparaten en protocollen. Elk protocol voorziet in een andere functie; het wifiprotocol voorziet in het draadloos verbinden, het internetprotocol in het bezorgen van gegevenspakketjes van de ene naar de andere computer, het transmission control protocol (TCP) in het foutloos overdragen van die gegevenspakketjes naar specifieke applicaties op een computer, et cetera. Dat protocolpakket zorgt er bijvoorbeeld voor dat iedere gebruiker een eigen apparaat kan aankoppelen, of dat nu een thuisserver, datacentrum, glasvezelnetwerk of mobiel 4G-netwerk is.
Gelaagdheid
Het tweede ontwerpprincipe dat met de zandloper in beeld komt, is gelaagdheid. Dit is een speciale vorm van modulariteit die een modulair systeem wat minder vrij maar wel simpeler maakt. Soorten functies worden opgedeeld in verschillende lagen. De hogere functielagen bouwen voort op de lagere lagen, maar niet andersom. Daardoor kunnen de hogere, specifiekere functielagen onafhankelijk te werk gaan, zonder de lagere functielagen van het systeem als geheel te verstoren. De zandloper geeft de gelaagde structuur van het internet versimpeld weer (in het echt zijn er meer functielagen). Onderin de zandloper bevindt zich de infrastructuurlaag, met protocollen die ervoor zorgen dat computers ongeacht de precieze digitale infrastructuur, bijvoorbeeld via kabel of draadloos, gegevenspakketjes kunnen uitwisselen via het internet. Bovenin de zandloper bevindt zich de brede toepassingslaag, met protocollen die bijdragen aan het functioneren van specifieke toepassingen die mensen op het internet
gebruiken. En daartussen bevindt zich de IP-laag, met het zogeheten internetprotocol (IP).
IP-laag
Ten derde toont de smalle zandloperhals de zogenoemde portabiliteitslaag van het internet. Dit is de IP-laag die we net al noemden. Het IP zorgt ervoor dat de onderste en bovenste functielaag met elkaar kunnen samenwerken. Het internetprotocol is te vergelijken met een besturingssysteem van een pc, dat bemiddelt tussen de hardware in de computer en de softwaretoepassingen die er gebruik van maken. Dit besturingssysteem zorgt ervoor dat de aanbieders van de hardware en die van de softwaretoepassingen productief gebruik kunnen maken van elkaars aanwezigheid.
Op dezelfde wijze kunnen infrastructuren en toepassingen profiteren van elkaars aanwezigheid dankzij het internetprotocol. Een aanbieder van breedbandinternet hoeft zich niet te bekommeren om toegang van hun afnemers tot bijvoorbeeld Google Maps, terwijl Google zich niet hoeft te bekommeren om de vraag of gebruikers met breedbandinternet wel toegang hebben tot Google Maps. Het internetprotocol helpt de infrastructuur en toepassing dus handig samenwerken.
End-to-endprincipe
Het vierde ontwerpprincipe dat de zandloper tot uitdrukking brengt is het end-to-endprincipe. De vraag bij het ontwerp van een gelaagd systeem is hoe je de functies verdeelt over de lagen. Het end-to-endprincipe komt er grofweg op neer dat het tot stand komen van specifieke functies (zoals de navigatie op het web) voor specifieke toepassingen (zoals websites) zoveel mogelijk wordt overgelaten aan eindgebruikers (in de bovenste functielaag, bovenin de zandloper). Alleen algemene functies die voor iedereen van toepassing zijn, zoals de kabelverbinding, zijn onderdeel van de onderste functielaag. Het netwerk verzorgt alleen het doorgeven van gegevenspakketjes van A naar B, maar houdt zich afzijdig van de inhoud of intenties van die pakketjes. De gebruikers aan de uiteinden van het netwerk (vandaar: end-to-end) kunnen dus onafhankelijk van de eigenaar van het netwerk bepalen waarvoor ze het netwerk willen gebruiken. Het internet is in de kern dus open en neutraal van opzet.
Het internet is gebouwd op de oude telefonie- en kabeltelevisienetwerken, maar door het end-to-endprincipe verschilt het internet van die netwerken. Telefonie- en kabeltelevisienetwerken waren oorspronkelijk alleen ingericht om specifieke telefoon- en televisiediensten te leveren. Ze stonden dus niet open voor een ander gebruik door derden. Hoewel deze netwerken vandaag vooral waarde hebben als toegangspoort tot het internet, bevatten ze nog altijd specifieke hard- en software om telefonie en televisiediensten te kunnen leveren. Maar deze diensten kunnen ook via het internet worden geleverd. Dat zien we bijvoorbeeld in de vorm van Skype, WhatsApp, ViaPlay, of NPO Gemist.
Netneutraliteit
Het end-to-endprincipe wordt algemeen erkend als succesfactor voor het commerciële internet. Steeds kan er op het internet weer iets nieuws en verrassends tot stand komen. Een logische aanvulling op het end-to-endprincipe is netneutraliteit. In een neutraal netwerk bemoeien netwerkaanbieders zich niet met de applicaties en content van de gebruikers van het netwerk. Ze blokkeren en vertragen applicaties niet ten gunste van eigen applicaties of van applicaties die meer betalen of meer onderhandelingsmacht
hebben. Netneutraliteit helpt het internet dus open houden.
Netneutraliteit is niet vanzelfsprekend. Het vergt wet- en regelgeving. Er zijn namelijk poortwachters actief, partijen waar gebruikers voor toegang tot bepaalde internetdiensten moeilijk omheen kunnen. De poortwachters kunnen uit commerciële overwegingen bepaalde applicaties bevoordelen en hebben dat in het verleden ook geprobeerd. Denk aan telecompartijen die
internetaansluitingen verzorgen. In 2011 kwam KPN in het nieuws omdat ze tijdens een bijeenkomst met investeerders hadden aangekondigd onder andere WhatsAppverkeer te belasten. De berichtendienst ging ten koste van sms-opbrengsten. De Nederlandse overheid paste snel de telecommunicatiewet aan, die een dergelijke heffing verbood. Dit voorbeeld is later op EU-niveau gevolgd in de Open Internet Verordening. Ondanks voortdurende druk van commerciële partijen, en ook van overheden die internetverkeer willen monitoren omwille van bijvoorbeeld nationale veiligheid, is netneutraliteit in veel westerse landen een leidend principe gebleven.
Wild Ducks
Het open en neutrale karakter van het internet heeft een innovatielandschap gevoed waarin de spreekwoordelijke duizend bloemen konden bloeien. Aanvankelijk waren het niet de gevestigde ondernemers zoals Microsoft en IBM die waardevolle applicaties op het internet wisten te ontwikkelen, maar toetreders als Amazon, Netscape, Skype, Google en Hotmail. De toetreders opereerden als zogeheten wild ducks: ondernemers met een frisse blik op de mogelijkheden in markten om waarde te creëren met nieuwe technologie.
Wild ducks waren cruciaal om nieuwe economische mogelijkheden te verkennen op het onontgonnen terrein dat het internet toen nog was. De openheid van het internet gaf alle gelegenheid voor hun zoektocht naar waardevolle nieuwe toepassingen. Zoals Google het in 2008 stelde: ‘Some major broadband service providers have threatened to act as gatekeepers, playing favorites with particular applications or content providers … It’s no stretch to say that such discriminatory practices could have prevented Google from getting off the ground— and they could prevent the next Google from ever coming to be.’
Beleidsdiscussies over de openheid van het internet zijn inmiddels verruimd. Sommige wild ducks zijn nu zelf uitgegroeid tot gevestigde poortwachters op het internet. Ze hebben wellicht niet meer dezelfde belangen als voorheen om het internet, en hun eigen platforms, open te houden.
Misbruik
Zo misbruiken de succesvolste wild ducks van weleer hun verworven poortwachterspositie soms door eigen diensten op hun platforms voor te trekken en concurrerende diensten af te remmen. De Europese Commissie heeft bijvoorbeeld Google beboet voor het ongepast bevoordelen van Google Shopping (een vergelijkingsdienst), Google Search (de zoekmachine) en Google AdSense (voor zoekadvertenties op andere websites), terwijl ook Google Play (de appstore) onder het vergrootglas van de Europese Commissie ligt.
Zelfbevoordeling door platformbedrijven (anders dan netwerkaanbieders) botst formeel niet met het principe van netneutraliteit. Het principe richt zich namelijk op de netwerkaanbieders, niet op de aanbieders van de diensten die over dat netwerk worden geleverd. Maar naarmate platformbedrijven als poortwachters invloedrijker zijn, kunnen ze het internet door zelfbevoordeling toch minder neutraal en open maken. Niet in technische zin zoals netwerkaanbieders, maar wel door andermans gebruiksmogelijkheden
(ongelijk) te beperken. Ook nu de platformeconomie rijpt, blijft het waardevol de openheid van het internet te borgen. Wild ducks moeten de mogelijkheden van nieuwe digitale technologieën kunnen blijven verkennen, zonder gedwarsboomd te worden door de gevestigde orde.
- Het Handboek Platformeconomie staat op de Longlist voor Managementboek van het Jaar 2024