Beste Jaap,
Gisteren zat ik in de trein toen de NS te maken kreeg met een enorme systeemstoring. Daar stonden we dan. Op een klein stationnetje. Niet ’s morgens in de vroegte, maar in de middag, en geen ‘hakke hakke puf puf, weg zijn wij’. Dat werd best gezellig: de zon scheen, we wisselden verhalen uit, zochten voor mensen met haast of je auto’s zou kunnen huren en of dat nut had met een file op de A12. Vaders en partners werden gebeld of ze redder in nood wilden zijn. Degenen zonder redder bleven berustend of ijsberend, praatjes makend, beetje werkend, wachten. Jij schreef op Linkedin dat ik onderdeel was van de saamhorigheid die ontstaat bij rampen, daarmee verwijzend naar het boek van Rebecca Solnit: ‘A paradise built in hell’. In dat boek beschrijft zij hoeveel zelforganiserende gemeenschapskracht en vermogen tot samenwerking er ontstaat als er een ramp gebeurt. Nou was dit niet echt een ramp: even moeten wachten in het zonnetje en daarbij de beschikking hebben over een mandarijntje kun je geen ramp noemen. Maar de saamhorigheid zag je wel meteen ontstaan. We worden aardig naar elkaar, kijken of iemand iets nodig heeft, geven elkaar de laatste stand van zaken door. We hebben – giechelend, want afluisteren – begrip voor de machinist die vergeet zijn microfoon uit te zetten terwijl hij naar huis belt en duidelijk zijn frustratie en ongenoegen laat blijken.
Stemmen
Zojuist ging ik stemmen. Het was nog vroeg, dus nog niet druk. Mensen die elkaar kruisen bij het naar binnen en buiten gaan, knikken elkaar even toe. In het stemlokaal vijf vrijwilligers die dat toch maar doen, zo’n hele dag op stemmers wachten. Terugwandelend komen anderen met hun stembiljet in de hand op je af. Ook dat levert even een knikje op. We wandelen hier vanwege hetzelfde burgertaakje en erkennen elkaar daar blijmoedig in. Ook zo’n gebeurtenis als stemmen levert een soort saamhorigheid op. Iets verbindt ons, iets dat we toch maar even doen met elkaar.
Saamhorigheid ligt blijkbaar vrij makkelijk onder de oppervlakte en is er als het nodig is. We hebben geen oranje kleren of gewonnen kampioenschappen nodig om saamhorigheid te voelen. We hebben dus ook geen echte ramp nodig om het te ervaren, gelukkig.
Maar wanneer mobiliseren we saamhorigheid? Het gaat goed in ons land, zo goed dat de meesten van ons die saamhorigheid niet nodig hebben. Het gaat zo goed dat we crises, aankomende rampen, nog even denken buiten te kunnen sluiten. Tegen alle alarmbellen in kunnen we doen of dat niet onze wereld is. Saamhorigheid is dan ook niet nodig.
Saamhorigheid is wel nodig
Wat ik hiervoor schreef, is natuurlijk niet waar. Er zijn heel veel mensen die onze saamhorigheid nodig hebben, en datzelfde geldt voor de aarde. Ik denk dat saamhorigheid moet concurreren met de diep doorgeïndividualiseerde maatschappij, waar we allemaal voor onszelf keuzes maken. Ik denk (en weet) dat als de NS-situatie zich in een koude najaarsspits had voorgedaan, het er echt minder saamhorig aan toegegaan was, want je wilt dan natuurlijk in de massa wel zelf degene zijn die een zitplaats bemachtigd in die ene trein die wel rijdt. Geen echte ramp, en te weinig reden om saamhorig te zijn. We vergeten dan even dat we als sociale dieren op elkaar zijn aangewezen en dat juist samenwerken en samenleven ons tot bloei brengt.
Zou het zo kunnen zijn dat saamhorigheid in een beetje ongemakkelijke situaties – de trein doet het niet op een zonnige middag – en heel erge situaties – rampen die je niemand gunt – makkelijk aangesproken wordt, maar dat dat voor vraagstukken ertussenin heel veel moeilijker is? Dat dan individuele motieven voorrang krijgen? Want als dat zo is, kunnen we kiezen: laten we het erop aankomen voordat we solidaire saamhorigheid voorrang geven, of zullen we kiezen voor saamhorigheid in een iets zonniger context?
Groet, Leike
Veranderkundigen Leike van Oss en Jaap van ’t Hek schreven samen veel boeken over verandermanagement en veranderkunde, zoals Onmacht, Onderweg en Meer dan de som der delen. Daarnaast schrijven ze elkaar brieven.