Voor sommige mensen lijkt het als vanzelf te gaan: overal de positieve kant van inzien, kansen benutten, een stralend humeur hebben. Voor anderen is het standaard lastiger om de donkere blik op alles los te laten. Deels zit dat ingebakken in onze aard. Bepaalde kenmerken krijgen we nou eenmaal met onze geboorte mee, zoals de kleur van ons haar, een neiging om makkelijk aan te komen, hoe lang we worden, maar ook een neiging tot bepaald gedrag of een bepaalde houding.
Optimisme deel via genen
De mate waarin we ingesteld zijn op optimisme of pessimisme – onze ‘default’-instelling – erven we deels via onze genen. Een onderzoek onder 852 tweelingen gaf aan dat ongeveer 25 procent van ons optimisme genetisch wordt overgedragen (Bates, 2015). Daarbij spelen verschillende factoren een rol: optimisten hebben een actiever beloningscentrum in hun brein en zijn daarnaast minder vatbaar voor het verbinden van (te) negatieve emoties aan tegenslagen.
Uit onderzoek is zelfs gebleken dat we een ‘zelfvertrouwen-gen’ hebben, dat mede bepaalt hoe optimistisch we zijn en hoe groot ons (zelf)vertrouwen is in onze eigen invloed op ons lot en ons leven (Saphire-Bernstein et al., 2011). De selffulfilling prophecy van vertrouwen die ik hierboven beschreef, kun je dus deels ook bij je geboorte al meekrijgen. Nog voor de paplepel dus …
Onze eigen invloed
Nu klinkt dit allemaal behoorlijk voorbestemd, maar gelukkig is de invloed die we zelf kunnen uitoefenen op ons optimisme groter dan we vaak beseffen. Want niet alleen onze genen spelen een rol. Ook factoren in onze omgeving hebben invloed en daarnaast hebben onze ervaringen en de resultaten van die ervaringen een effect op hoe optimistisch of pessimistisch onze verwachtingen zijn.
Zo blijkt uit een ander onderzoek onder bijna 75.000 personen dat leeftijd ook een factor is (Chopik et al., 2020). Uit dit onderzoek met mensen met leeftijden variërend van 18 tot 104, bleek dat optimisme in het algemeen toeneemt tijdens onze jongere volwassen jaren, dat het vrij stabiel is tussen de 55 en 70 jaar, en dat het dan weer afneemt.
Invloed sociale interactie
Hier bovenop groeit de overtuiging dat optimisme ook beïnvloed wordt door sociale interactie en wordt het beschouwd als ‘sociaal besmettelijk’. Een optimist kan een heel team of zelfs een hele afdeling positief besmetten, zeker als het een extrovert is die gemakkelijk zijn mening en gevoelens deelt. Terwijl pessimisten juist worden ervaren als een ‘positiviteitslek’.
Andere onderzoeken wijzen uit dat optimisme – net als pessimisme – naast een natuurlijk en biologisch proces, ook een sterk cognitief proces is (Blackwell et al., 2013). En juist dat is waar de ruimte zit om optimisme verder te ontwikkelen.
Kenmerken van een optimistische mindset
Of het nou om een structurele karaktertrek gaat of eerder om tijdelijke buien, de belangrijkste drie punten waarop optimisme en pessimisme op cognitief niveau van elkaar verschillen zijn:
- Er is sprake van selectieve aandacht en informatieverwerking: een optimist kiest de positieve en versterkende aspecten in zijn omgeving uit om zijn aandacht op te richten en heeft de neiging om informatie die niet bij zijn positieve perspectief past te filteren of zelfs te negeren. De pessimist doet precies het tegenovergestelde: hij besteedt in verhouding meer aandacht aan de negatieve triggers, aspecten en kanten van een situatie, waarbij hij voorbijgaat aan de positieve aspecten. Dit is aangetoond met wetenschappelijk onderzoek. Hierin werd door het volgen van de beweging van de ogen aangetoond dat optimisten visueel minder aandacht gaven aan vervelende of negatieve beeltenissen dan pessimisten (Kress, Bristle & Aue, 2018). Wellicht is hier sprake van onze ‘unintentional bias’: we zien alleen dat wat we belangrijk vinden. Kortom: waar focus je je aandacht op?
- Er is vertrouwen (of bij pessimisten een gebrek daaraan) in de eigen mogelijkheid om positieve invloed uit te oefenen op belangrijke situaties, gebeurtenissen of relaties (onze ‘locus of control’). Degenen die geloven dat de meeste gebeurtenissen in ons leven worden beheerst door externe factoren, gedragen zich als relatief passieve personen – in extreme vorm vanuit aangeleerde hulpeloosheid. Hebben we daarentegen een interne locus of control, dan geloven we juist wel dat het zin heeft om ons ergens voor in te zetten, omdat we daarmee onze toekomst positief kunnen beïnvloeden. Het tegenovergestelde dus van aangeleerde hulpeloosheid. Kortom: hoe groot is het vertrouwen in de eigen invloed? Is er sprake van een externe of juist van een interne locus of control?
- De wijze waarop persoonlijke ervaringen geïnterpreteerd en geduid worden. Dit noemen we onze attributiestijl. Dit is eigenlijk onze verklaringsstijl waarmee we onze houding bepalen tegenover de gebeurtenissen in de wereld en hier betekenis aan geven in termen van oorzaak en gevolg. Je kunt ook zeggen: wat voor verhaal maak je nu eigenlijk van de werkelijkheid? Het toewijzen van mislukking of falen aan persoonlijke, permanente en allesomvattende factoren (bijvoorbeeld: ‘Ik ben een mislukkeling en maak altijd en overal fouten met alles wat ik aanpak’) leidt tot een pessimistische blik op de werkelijkheid, omdat al die factoren buiten iemands (locus of) controle liggen. Het tegenovergestelde doen in het geval van teleurstellingen (‘Het was ook gewoon heel erg moeilijk, deze keer ging het niet zo goed en ik ben gewoon beter in andere dingen’) maakt het mogelijk om een volgende keer op betere resultaten te hopen en geeft het gevoel dat daar ook echt invloed op uitgeoefend kan worden.
Optimisten kijken enerzijds met een positieve blik naar de toekomst en verwachten veel positiefs van die toekomst, maar geven anderzijds ook een overwegend positievere verklaring voor het verleden, het heden en de eigen invloed.
Beluister de Boom Management Podcast: Optimisme aan het werk
Bron: Optimisme aan het werk
Door: Juul van den Boomen
Afbeelding gegenereerd met AI