Veranderen = verschillende talen naast elkaar laten bestaan.
Een van mijn opdrachtgevers vertelde mij vorige week dat 25% van de Nederlanders zo’n laag IQ heeft dat het voor hen problematisch is om de lagere school af te maken. Zij hebben moeite om mee te doen in deze samenleving. Er wordt vaak te veel van hen gevraagd als het gaat om hun verstandelijke capaciteiten. Op de radio hoorde ik vandaag dat 400.000 mensen in Nederland verstandelijk beperkt zijn. ‘Slechts’ 40.000 mensen in deze groep heeft daarbij een slechte thuisbasis gehad en daardoor ook psychiatrische en gedragsproblemen. Begeleiders in gehandicaptenzorgorganisaties vinden het lastig hen te begeleiden, voelen zich handelingsverlegen en soms zelfs bedreigd. Ik adviseer op dit moment een categorale mavo, waar onder invloed van de onderwijsinspectie vooral is gestuurd op prestaties van leerlingen. Het onveilige en dus slechte leerklimaat op de school is nu een van de grootste thema’s van de school. We zagen allemaal de foto van het jongetje op het strand. De optelsom van deze constateringen puzzelt me. Hoe creëren we langzaam maar zeker met elkaar een samenleving, waarin mensen vooral onder druk staan? Een talig perspectief De taal die we leren in de MBA of bedrijfskundestudies of uit de verandermanagement boeken, wordt gekenmerkt door een zekere taakgerichtheid. Deze ‘organisatietaal’ is weinig poëtisch en nodigt niet uit tot relationeel handelen, laat staan tot liefdevol handelen. We hebben het over ‘de lerende organisatie’ of over ‘de leanorganisatie’. In meer poëtische taal vraag ik me nu af: mogen mensen een beetje ‘stuk’ zijn? Mogen ze in plaats van te leren, gewoon blijven zoals ze zijn? Mogen ze hun tijd ‘verspillen’ door aandacht te besteden aan onbelangrijke zaken als het maken van een praatje met de buurman? Mogen ze niet zo slim zijn, niet zo goed presteren, met een slechte basis in het leven gezet zijn? Houden we dan nog van ze? Hebben ze dan nog plek? En als we ze die plek geven, hoe stellen we ze dan gerust? Hoe laten we ze voelen dat ze goed zijn zoals ze zijn? Mogen ze mij dan ‘klootzak’ noemen als ze het even niet meer weten? Is er dan iemand voor mij, waar ik terecht kan als ik het even niet meer weet? Veranderen van onze samenleving en van de wijze waarop we organiseren in onze samenleving, gaat mijns inziens om het naast elkaar laten bestaan van verschillende waarheden. Dus ook om het naast elkaar laten bestaan van verschillende talen en taaldomeinen. Als we alleen nog maar met elkaar praten in ‘organisatietaal’ creëren we met elkaar een georganiseerde wereld. We hebben meer soorten talen nodig om het leven leefbaar te houden en onze maatschappelijke vraagstukken te voorzien van oplossingen. Een veranderkundig perspectief Als veranderkundige neem ik daarom geen opdracht aan, die gaat over het creëren van ‘een zelfsturende organisatie’, ‘een lerende organisatie’, of ‘een leanorganisatie’. Ik neem wel een opdracht aan waarin ik juristen mag helpen om met hoofd en hart afwegingen te maken bij het wel of niet toelaten van asielzoekers in Nederland. En ook een opdracht waarin ik bestuurders mag helpen om meer ruimte te maken voor gekte bij henzelf en in hun GGZ-organisatie. Mijn opdrachtgevers geven me de ruimte om hun vragen te herdefiniëren op deze manier – in een andere taal – omdat ik hen laat zien hoe datgene wat zij hebben bedacht en in ‘organisatietaal’ hebben geformuleerd als opdracht vaak meer van hetzelfde is en dus hun vraagstukken niet oplost. Hoe ik bijvoorbeeld ruimte voor gekte creëerde bij (de bestuurders van) de GGZ-organisatie? Zij vroegen mij een aantal van hun medewerkers op te leiden en hun mijn kennis en ervaring in de interventiekunde mee te geven, zodat ik als (dure) adviseur mezelf snel weer overbodig zou kunnen maken. Mezelf overbodig maken leek me een goed idee. Het opleiden van een aantal van hun medewerkers zou echter niet werken. Ik vertelde hun dat het mij opvalt dat in hun organisatie het niet alleen uitmaakt wat je zegt, maar ook wie het zegt. En dat alle initiatieven die potentieel goed zijn een schone dood sterven, omdat er altijd mensen zijn, die dat goede initiatief om zeep weten te helpen in de formele besprekingen die er over gevoerd worden. Ik deed deze Raad van Bestuur het volgende voorstel: ik verleid een aantal informele leiders in de organisatie om met me mee te doen. Niet vanuit hun functie, maar vanuit wie zij zijn en wat hen drijft als mens. Samen met hen ga ik experimenten doen om nieuwe antwoorden te vinden voor mensen met een psychiatrische beperking en ondertussen reflecteer en leer ik met deze informele groep van mensen, waardoor zij ook mijn kennis en ervaring in de interventiekunde meekrijgen. Jullie reserveren hiervoor het geld en geven mij de toestemming op dit te doen. En omdat het initiatief informeel van aard is, leggen we het initiatief verder aan niemand formeel voor, ook niet aan de directeuren van de divisies. En natuurlijk leg ik ook geen verantwoording af over wat er gebeurt in de groep, want het initiatief is informeel. Dus eigenlijk zullen jullie er alleen iets van merken in termen van de resultaten die de groep bereikt. De Raad van Bestuur is akkoord gegaan met het voorstel, omdat zij ook wel inzagen dat ieder ander meer ‘redelijk’ en meer in organisatietaal geformuleerd voorstel ‘het pikordevraagstuk’ en het ‘schone dood sterven voor we zijn begonnen vraagstuk’ niet zou tackelen. Inmiddels ben ik aan het experimenteren met een groep van 22 bevlogen mensen. Shirine Moerkerken is interventiekundige. Ze helpt bestuurders, directeuren, managers en medewerkers in organisaties bij het veranderen van de wijze waarop zij antwoorden geven op maatschappelijke vraagstukken. In 2008 richtte zij Strange | Strategy and Change op, een netwerk van interventiekundigen en kunstenaars die het bestaande denken binnen organisaties veranderen op een methodisch verantwoorde en voor betrokkenen respectvolle en veilige manier. Zij schreef het boek ‘Hoe ik verander’.